ECLI:NL:RBLIM:2021:1079

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
C/03/276788 / FA RK 20-1339
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarige door de rechtbank Limburg

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 28 januari 2021 een beschikking gegeven inzake de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. J.E.A.H. Verstraelen, verzocht de rechtbank om het gezamenlijk gezag te beëindigen, omdat de vader sinds juli 2019 geen contact meer had gehad met de moeder of het kind en volledig onbereikbaar was. De vader, die in Roemenië woont, had in eerdere e-mails aangegeven afstand te doen van het gezag, maar was niet aanwezig bij de mondelinge behandeling. De rechtbank oordeelde dat de vader voldoende op de hoogte was van de procedure en de inhoud van het verzoek, ondanks zijn afwezigheid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, aangezien de vader zijn rol als gezaghebbende ouder niet vervulde en de moeder feitelijk alleen het gezag uitoefende. De rechtbank benadrukte dat gezamenlijke gezagsuitoefening het uitgangspunt is, maar dat in dit geval de omstandigheden het noodzakelijk maakten om het gezag te wijzigen. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder toegewezen en bepaald dat zij voortaan alleen het gezag over de minderjarige uitoefent. Tevens is de griffier opgedragen om een afschrift van de beschikking naar het centrale gezagsregister te sturen.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
Datum uitspraak: 28 januari 2021
Zaaknummer: C/03/276788 / FA RK 20-1339
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[de moeder] ,
verzoekster, verder te noemen: de moeder,
wonend in [woonplaats] ,
advocaat mr. J.E.A.H. Verstraelen, kantoorhoudend in Maastricht,
en
[de vader] ,
wederpartij, verder te noemen: de vader,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland.
In zijn hoedanigheid als bedoeld in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,regio Zuidoost-Nederland, locatie Maastricht,
verder te noemen: de raad.
Wederom gezien de stukken, waaronder thans ook de door deze rechtbank gegeven en op
7 augustus 2020 uitgesproken beschikking.

1.Het verdere verloop van de procedure

Het verdere procesverloop blijkt uit het volgende:
- de aanvullende stukken van de moeder van 16 oktober 2020, binnengekomen bij de griffie op 16 oktober 2020;
- de e-mail van de vader van 20 januari 2021;
- de e-mail van de vader van 25 januari 2021;
- de e-mail van de vader van 26 januari 2021;
- de brief van de moeder, overgelegd aan de rechtbank ter mondelinge behandeling van
28 januari 2021;
- de mondelinge behandeling, die heeft plaatsgevonden op 28 januari 2021 en waarbij zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de raad.
De vader heeft per e-mail van 25 januari 2021 te kennen gegeven niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn.

2. De standpunten van partijen

2.1.
De moeder handhaaft haar verzoek om het gezamenlijk gezag van de ouders te beëindigen en te bepalen dat zij alleen het gezag uitoefent over [minderjarige] .
Ter onderbouwing van dit verzoek stelt zij als volgt. De vader is in de week van 24 juli 2019 naar Roemenië verhuisd en zowel [minderjarige] als de moeder hebben hem sindsdien niet meer gezien. Uit de informatie op Facebook begrijpt de moeder dat hij in augustus 2019 is getrouwd met zijn toenmalige vriendin en in Roemenië een nieuw leven heeft opgebouwd. Hoewel de moeder vlak na de verhuizing van de vader nog sporadisch contact met hem had, reageert hij inmiddels niet meer op haar berichten. Hij is eveneens niet verschenen op de afspraak die de ouders hadden gemaakt bij een mediator. Het laatste WhatsApp-bericht van de vader dateert van 23 augustus 2019 en zijn laatste e-mail van 4 oktober 2019. De contactgegevens van de moeder zijn tot op heden ongewijzigd en zij woont nog altijd op hetzelfde adres. De moeder gaat daarnaast nog iedere week samen met [minderjarige] op bezoek bij de grootmoeder vaderszijde. Hoewel de vader daartoe alle mogelijkheden had, heeft hij op geen enkele manier geprobeerd de moeder te bereiken om te informeren naar [minderjarige] . Aangezien de ouders op dit moment gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uitoefenen, heeft de moeder toestemming van de vader nodig om [minderjarige] aan te kunnen melden op een basisschool, medische hulp voor haar te organiseren en samen met haar op vakantie naar het buitenland te kunnen gaan. Aangezien de vader volledig onbereikbaar is voor de moeder en het daarmee onmogelijk is deze toestemming te verkrijgen, wordt zij belemmerd in de uitoefening van het gezag over [minderjarige] .
2.2.
De vader heeft geen verweer gevoerd.

3.Het advies van de raad

De raad adviseert het verzoek van de moeder toe te wijzen. Het is, gelet op de door de moeder geschetste feiten en omstandigheden en de schriftelijke reactie van de vader, in het belang van [minderjarige] dat de moeder voortaan alleen het gezag over haar uitoefent.

4.De verdere beoordeling

4.1.
Bij beschikking van 7 augustus 2020 heeft de rechtbank bepaald dat de moeder binnen twee maanden het adres van de vader diende te overleggen dan wel diende aan te tonen wat zij had ondernomen om het adres van de vader te achterhalen, zodat de vader in kennis kon worden gesteld van het verzoekschrift en deugdelijk kon worden opgeroepen voor een mondelinge behandeling.
4.2.
Uit de overgelegde stukken van de moeder van 16 oktober 2020 blijkt dat zij in navolging van de voornoemde beschikking op alle mogelijke manieren heeft getracht in contact te komen met de vader om zijn adres te achterhalen. Zij heeft geprobeerd de vader telefonisch te bereiken op het voor haar bekende telefoonnummer, maar dit nummer is inmiddels door Vodafone toegewezen aan een derde. De vader heeft niet gereageerd op de e-mails van de moeder en heeft de persoonlijke berichten die zij hem via Facebook heeft gestuurd ook niet geopend. De moeder heeft daarnaast contact opgenomen met de familie van de vader, maar zij hebben haar laten weten dat zij sinds 24 juli 2019 eveneens geen contact meer met de vader hebben gehad en ook niet op de hoogte zijn van zijn huidige verblijfplaats. De moeder heeft ten slotte contact opgenomen met het consulaat en de ambassade, maar zij hebben te kennen gegeven haar niet verder te kunnen helpen.
Hoewel het er alle schijn van had dat het de moeder niet was gelukt de vader te bereiken, heeft de vader op 20 januari 2021 de rechtbank een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:
“Geachte Edelachtbare
Mij is verzocht om een telefoonnummer door te geven waarop ik bereikbaar ben inzake wijzigen gezag van onze dochter [minderjarige] . Momenteel ben ik alleen bereikbaar via Viber onder nummer [telefoonnummer] . Niet wetenden of dat binnen u mogelijkheden ligt, zal ik onderstaand ook mijn verhaal alvast doen.
Bijna 3 jaar geleden kwam onze kleine [minderjarige] ter wereld. Meteen verliefd, zo mooi, zo klein. Helaas gebeurde in begin 2019 iets waardoor de relatie tussen mij en mevrouw [de moeder] abrupt tot een einde kwam. Mijn stabiliteit viel weg, waardoor ik keuzes heb gemaakt waarbij ik [minderjarige] niet de aandacht en de zorg heb gegeven die ze verdiend. Nu na anderhalf jaar wil ik graag wel de keuze maken die zij verdiend. Aangezien ikzelf geen middelen en mogelijkheden heb om goed voor haar te zorgen, en wetende dat mevrouw [de moeder] een zeer goede moeder voor [minderjarige] is.
Ga ik u mededelen dat ik afstand doe van het gezag over [minderjarige] .
Hopende u voldoende te hebben geïnformeerd verblijf ik,
[de vader]
[geboortedatum 1]
Geboren te [geboorteplaats 1] ”.
De rechtbank heeft de vader vervolgens per e-mail op de hoogte gebracht van het verzoek van de moeder en de datum, het tijdstip en de plaats van de mondelinge behandeling. De rechtbank heeft de vader daarbij uitgenodigd om fysiek, dan wel telefonisch deel te nemen aan deze behandeling. De vader heeft hier per e-mail van 25 januari 2021 op gereageerd als volgt:
“Geachte Edelachtbare,
Helaas ben ik niet in de gelegenheid om fysiek en /of telefonisch aanwezig te zijn in de rechtbank.
Zoals in mijn eerdere e-mail uitgelegd, heb ik aangegeven dat ik af zie van het ouderlijk gezag omtrent [minderjarige] .
Uiteraard houd dat ook in dat ik instem met de behandeling van de zaak op 28-01-2021.
Hopend U voldoende te hebben geïnformeerd verblijf ik,
[de vader]
[geboortedatum 1] ”.
De vader heeft ten slotte op verzoek van de rechtbank per e-mail van 26 januari 2021 een kopie van zijn identiteitsbewijs gestuurd.
Ter mondelinge behandeling van 28 januari 2021 is gebleken dat de vader geen exemplaar van het verzoekschrift heeft ontvangen. Uit de bovenstaande e-mails blijkt echter voldoende dat de vader op de hoogte is van de kern van de inhoud van het verzoekschrift. Daar komt nog bij dat de moeder gedurende de periode dat zij nog sporadisch contact had met de vader meermaals heeft aangekondigd dat zij voornemens was het onderhavige verzoek in te dienen bij de rechtbank. De rechtbank is daarmee van oordeel dat de vader voldoende op de hoogte was van de strekking en inhoud van het verzoek om een weloverwogen keuze te kunnen maken om al dan niet aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling en de stellingen van de moeder ter zitting – die ten grondslag worden gelegd aan de beslissing – al dan niet te weerspreken.
Daarmee wordt vervolgens toegekomen aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
4.3.
De rechtbank dient eerst te beoordelen of sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:253n BW. Uit de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting is gebleken dat de relatie tussen de ouders inmiddels is beëindigd en dat de vader sinds juli 2019 geen contact meer met [minderjarige] heeft gehad en zijn gezag niet heeft uitgeoefend. Dit maakt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, zodat de weg open ligt voor een beoordeling van het verzoek.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat gezamenlijke gezagsuitoefening het uitgangspunt is van de wetgever. Hiervan kan slechts in uitzonderlijke gevallen worden afgeweken. De kern van het gezamenlijk gezag staat in artikel 1:247 BW. Uit het bepaalde in dit artikel volgt dat het ouderlijk gezag de plicht en het recht omvat van de ouder om zijn minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Voor de uitoefening van gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans dat zij ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen. De rechtbank stelt vast dat van gezamenlijke gezagsuitoefening in deze zin al langere tijd geen sprake meer is door de opstelling van de vader die zich voor de moeder onbereikbaar houdt. Uit de onweersproken stellingen van de moeder blijkt dat de vader op geen enkele manier invulling geeft aan zijn rol als gezaghebbende ouder, waardoor de moeder feitelijk alleen het gezag over [minderjarige] uitoefent. De vader verzorgt [minderjarige] niet en voedt haar niet op. Hij is in juli 2019 naar Roemenië verhuisd en heeft sindsdien geen enkele vorm van contact meer gehad met [minderjarige] . Hoewel de vader beschikt over het adres en de contactgegevens van de moeder doet hij ook geen enkele poging om met [minderjarige] in contact te komen. Hij informeert niet naar [minderjarige] en toont ook anderszins geen enkele vorm van betrokkenheid bij haar leven. Ondanks meerdere pogingen van de moeder hiertoe vindt geen enkele vorm van communicatie meer plaats tussen de ouders, als gevolg waarvan de moeder niet in de gelegenheid wordt gesteld om in samenspraak met de vader beslissingen over [minderjarige] te kunnen nemen. Inmiddels heeft de vader de rechtbank laten weten dat hij afstand doet van zijn gezag waarmee hij in het belang van [minderjarige] zegt te handelen en waaruit eens te meer is af te leiden dat de vader geen enkele rol wenst te spelen in het leven van [minderjarige] . Gelet op hetgeen is overwogen, bestaat de reële verwachting dat de moeder belemmeringen gaat ervaren in de uitoefening van het gezag, bijvoorbeeld wanneer [minderjarige] medische hulp nodig heeft of aangemeld moet worden voor een basisschool, hetgeen moet worden voorkomen en alleen kan worden voorkomen door de moeder alleen het gezag toe te kennen.
4.5.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat een gezagswijziging in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. De rechtbank zal het verzoek van de moeder daarom toewijzen, het gezamenlijk gezag beëindigen en de moeder alleen met het gezag over [minderjarige] belasten.
4.6.
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit gezagsregisters zal de rechtbank tevens bepalen dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
beëindigt het gezag van [de vader] , geboren op
[geboortedatum 1] in [geboorteplaats 1] , over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 2] in [geboorteplaats 2] , en bepaalt dat [de moeder] , geboren op [geboortedatum 3] in [geboorteplaats 3] , voortaan alleen het gezag uitoefent over de voornoemde [minderjarige] ;
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het centrale gezagsregister, om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van S.H.J.M. Jacobs, griffier, op 28 januari 2021 en op schrift gesteld op 8 februari 2021.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.