ECLI:NL:RBLIM:2021:10185

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
03/165870-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht door middel van een mes

In deze strafzaak, behandeld door de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken van de Rechtbank Limburg, is de verdachte beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag en bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. De feiten vonden plaats op 21 april 2020 in Heerlen, waar de verdachte samen met een medeverdachte het slachtoffer met een mes heeft bedreigd en geprobeerd heeft om hem van het leven te beroven. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 7 september 2021, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren, evenals de officier van justitie en vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg Limburg. De rechtbank heeft op basis van camerabeelden en verklaringen van de verdachte vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was dat het slachtoffer levensbedreigend gewond zou zijn geraakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte opzettelijk handelden met de bedoeling het slachtoffer te doden, maar dat het bij een poging is gebleven door het reactievermogen van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem een jeugddetentie van 120 dagen opgelegd, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is er een taakstraf opgelegd in de vorm van een leerstraf en een werkstraf. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de jeugdreclassering.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd, jeugdstrafrecht
Parketnummer : 03/165870-20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken van 5 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte] ,
geboren te [Geboortedatum] 2003,
wonende te [Adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 september 2021. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Tevens zijn verschenen de ouders van de verdachte en een vertegenwoordiger van Bureau Jeugdzorg Limburg, afdeling jeugdreclassering.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak gesloten op 21 september 2021.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: op 21 april 2020 in de gemeente Heerlen al dan niet met een ander geprobeerd heeft om [Slachtoffer] van het leven te beroven, dan wel geprobeerd heeft hem zwaar te mishandelen, dan wel hem heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling.
Feit 2: op 21 april 2020 in de gemeente Heerlen al dan niet met een ander [Slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 primair en
feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd zich voor wat betreft de bewezenverklaring van beide feiten aan te sluiten bij het standpunt van de officier van justitie.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Feit 1:
- het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden [2] ;
- de eigen waarneming van de camerabeelden door de rechtbank [3] ;
- de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd op de zitting van 7 september 2021 [4] .
Feit 2:
- het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden [5] ;
- de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd op de zitting van 7 september 2021 [6] .
Bewijsoverweging met betrekking tot feit 1
Uit het dossier, de camerabeelden, die ter zitting zijn afgespeeld en besproken en hetgeen ter zitting verder naar voren is gekomen, blijkt dat de verdachte en de medeverdachte bij een centrale toegangsdeur van de Albert Heijn op het slachtoffer aan het wachten waren en zij vervolgens op het slachtoffer afrenden en daarbij beiden met een groot en scherp mes, met kracht, een grote zwaaiende beweging maakten in de richting van het gezicht van het slachtoffer, terwijl het slachtoffer zich op dat moment op korte afstand van hen bevond en een ontwijkende beweging moest maken om de aanval te ontwijken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er een aanmerkelijke kans was dat de verdachte en/of de medeverdachte het slachtoffer met het mes/de messen zou(den) hebben geraakt in de halsstreek dan wel in het gezicht en daar een levensbedreigende verwonding zou(den) hebben veroorzaakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat in en rond het gezicht en bij de hals van een persoon zich immers vitale (slag)aders en vitale organen bevinden, waarvoor geldt dat verwondingen aan dergelijke vitale delen levensbedreigend kunnen zijn en tot de dood kunnen leiden.
Daarbij heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij op het moment dat hij de zwaaiende beweging met het mes maakte ook de bedoeling had om het slachtoffer te raken.
Naar het oordeel van de rechtbank waren de hiervoor omschreven gedragingen van de verdachte en de medeverdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op de dood van het slachtoffer, dat opzet op de dood kan worden bewezen. Dat het bij een poging is gebleven, is niet aan de verdachten maar aan het reactievermogen van het slachtoffer te danken.
De rechtbank concludeert dan ook dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
op 21 april 2020 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [Slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, terwijl hij op hem afrende, met kracht, een zwaaiende beweging heeft gemaakt in de richting van het gelaat van die [Slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 21 april 2020 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander,
[Slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, door, nadat hij met een mes een zwaaiende beweging richting het gelaat van die [Slachtoffer] had gemaakt, vervolgens dreigend met een mes achter die [Slachtoffer] aan te rennen;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
medeplegen poging tot doodslag (feit 1, primair),
en als voortgezette handeling daarvan:
medeplegen bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht/zware mishandeling (feit 2).
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf in de vorm van de leerstraf TACt Regulier van 35 uren, subsidiair 17 dagen jeugddetentie en een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte op te leggen een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van
drie maanden, met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende het eerste jaar van de proeftijd moet houden aan de aanwijzingen die hem door de jeugdreclassering worden gegeven.
Tot slot heeft de officier van justitie opheffing van het (geschorste) bevel van de voorlopige hechtenis gevorderd met ingang van de datum van het vonnis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat bij de strafbepaling rekening dient te worden gehouden met het tijdsverloop, de proceshouding van de verdachte en de omstandigheid dat de verdachte zich al bijna anderhalf jaar aan de schorsingsvoorwaarden houdt. De raadsman heeft verzocht om aan de verdachte op te leggen de door de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de raad) geadviseerde leerstraf, als ook een voorwaardelijke jeugddetentie met de door de raad beschreven voorwaarden, met een proeftijd voor de duur van een jaar. Voor zover de rechtbank daarnaast een werkstraf zou willen opleggen, heeft de raadsman verzocht het aantal uren werkstraf gelijk te houden aan het aantal uren dat voor aftrek in aanmerking komt in verband met het door de verdachte ondergane voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en bedreiging. Nadat de verdachte en de medeverdachte, naar eigen zeggen, een eerdere confrontatie hebben gehad met het slachtoffer waarbij deze, volgens de verdachte, een mes bij zich had, hebben beide verdachten elk een mes aangeschaft. Op 21 april 2020 zien de verdachte en de medeverdachte het slachtoffer in Hoensbroek lopen en besluiten hem te volgen, terwijl zij beiden bewapend zijn met de eerder aangeschafte messen, die zij al een week bij zich dragen. Daarbij worden nog 4 andere jongeren gevraagd mee te lopen.
Nadat het slachtoffer de Albert Heijn binnenloopt verspreiden de verdachten en andere jongeren zich bij de beide uitgangen van de Albert Heijn. De anderen hebben de instructie om het slachtoffer tegen te houden bij de betreffende uitgang en de verdachten dan te waarschuwen. De verdachten wachten het slachtoffer op bij de andere uitgang, waar het slachtoffer uiteindelijk naar buiten loopt. Beiden hebben dan een mes met een lemmet van 19 cm lang vast en in de aanslag.
De verdachten hebben, samen met de andere jongeren, op deze wijze het slachtoffer opgejaagd, ingesloten en de confrontatie met hem opgezocht.
Nadat het slachtoffer de Albert Heijn bij de uitgang waar de verdachten staan, verlaat, rennen de verdachten direct op het slachtoffer af en maken hierbij met de grote scherpe messen een grote zwaaiende beweging richting het slachtoffer, ter hoogte van zijn gezicht/hals. Het slachtoffer kan de messen ontwijken door een ontwijkende beweging naar achteren te maken en vervolgens hard weg te rennen. Als de verdachten door de zwaaiende beweging met de messen het slachtoffer in het gezicht/hals hadden geraakt, had het incident een fatale afloop kunnen hebben.
De verdachten rennen vervolgens, met de messen in hun hand dreigend achter het slachtoffer aan. Het slachtoffer steekt op zijn vlucht uiteindelijk zonder te kijken een straat over waarbij hij door een auto wordt geschept en ernstig gewond in het ziekenhuis belandt.
De verdachte heeft samen met de medeverdachte ernstige strafbare feiten gepleegd. In plaats van het (gestelde) conflict met het slachtoffer vreedzaam op te lossen dan wel de politie in te schakelen, meende hij voor eigen rechter te moeten spelen, waarbij hij ook anderen heeft betrokken. Het slachtoffer had het leven kunnen laten en omstanders hadden bij de geweldshandelingen betrokken en gewond kunnen raken. De rechtbank acht het bovendien ook zorgelijk dat de verdachte en zijn medeverdachte kennelijk al een week met een (groot) mes “op zak” liepen.
Hoewel het slachtoffer geen aangifte heeft willen doen, is het een feit van algemene bekendheid dat bij slachtoffers van delicten zoals bewezenverklaard, lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid (kunnen) blijven bestaan. Bovendien zorgen dergelijke feiten voor gevoelens van angst en onveiligheid voor de samenleving in het algemeen, temeer omdat de feiten overdag bij de uitgang van de Albert Heijn hebben plaatsgevonden in aanwezigheid van, gelet op het tijdstip, het talrijk aanwezige winkelend publiek en op de openbare weg rond spitsuur. De rechtbank vindt dit alles zeer ernstig.
De persoon van de verdachte
Bij de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie van 5 augustus 2021, waaruit blijkt dat aan de verdachte eerder een tweetal transacties zijn opgelegd voor openlijke geweldpleging en geweld tegen beroepsbeoefenaars en eenmaal een geldboete is opgelegd wegens rijden zonder rijbewijs.
De rechtbank houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die op de zitting zijn besproken en zoals die ook volgen uit de rapportage van de raad van 31 augustus 2021.
De raad heeft in het rapport van 31 augustus 2021 geadviseerd de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen en een onvoorwaardelijk taakstraf in de vorm van een leerstraf, te weten de gedragsinterventie TACt Regulier, onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zijn medewerking verleent aan reclasseringstoezicht voor de duur van een jaar, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De verdachte heeft op de zitting een positieve indruk achtergelaten. De rechtbank vindt het dan teleurstellend te moeten constateren dat de verdachte zich, voorafgaande aan de sluiting van het onderzoek, wederom in voorlopige hechtenis bevindt op verdenking van nieuwe strafbare feiten. De officier van justitie heeft daarin aanleiding gezien de rechtbank te verzoeken het onderzoek niet te sluiten en deze nieuwe zaak te voegen bij de onderhavige zaak om alle feiten gezamenlijk af te doen. De rechtbank is hier niet in meegegaan gelet op het feit dat de vermeende strafbare feiten zien op heling en diefstal (van in de woning van de verdachte aangetroffen spullen) en een verdere aanhouding van de onderhavige zaak niet in het belang van maatschappij en slachtoffer is. Ten aanzien van de nieuwe verdenkingen zal de verdachte dan later verantwoordelijkheid moeten nemen voor zijn daden, zeker nu hij kort geleden ook meerderjarig is geworden.
De rechtbank ziet in deze recente verdenking wel aanleiding om de begeleiding van de
jeugdreclassering op te leggen gedurende de gehele proeftijd en niet slechts voor een jaar, nu het positieve beeld op de zitting genuanceerder blijkt te liggen.
De straf
De rechtbank houdt er rekening mee dat bij het bepalen van de strafmaat verschillende belangen een rol spelen. Aan de ene kant moet recht worden gedaan aan de ernst van de feiten en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer (vergelding), aan de andere kant moet rekening gehouden worden met de persoon van de verdachte en het belang dat de maatschappij heeft bij een afdoening die voorkomt dat de verdachte opnieuw in de fout gaat (preventie).
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), zoals die gelden voor dit soort feiten.
Ook houdt de rechtbank rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank zal, alles overwegend, aan de verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (30 dagen). De rechtbank zal daarbij als bijzondere voorwaarde opleggen dat de verdachte zich gedurende de proeftijd moet melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang de jeugdreclassering dat nodig vindt en dat hij zich gedurende de proeftijd zal moeten houden aan de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de jeugdreclassering.
Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf opleggen, en wel bestaande uit een leerstraf, te weten TACt regulier voor de duur van 35 uren en een werkstraf voor de duur van 60 uren.
Dit betekent dat de rechtbank een iets hogere straf heeft opgelegd dan door de officier van justitie gevorderd en door de raadsman bepleit. De rechtbank is van oordeel dat de straf die zij zal opleggen meer recht doet aan de ernst van de feiten en passend en geboden is.
Tot slot zal het geschorste bevel voorlopige hechtenis met ingang van de dag van dit vonnis worden opgeheven.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 47, 56, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht (30 dagen), bij de uitvoering van deze jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
  • stelt als
  • geeft de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg, jeugdreclassering de opdracht als bedoeld in artikel 77aa, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht;
  • veroordeelt de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten tot een taakstraf in de vorm van de
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
  • veroordeelt de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten tot een taakstraf in de vorm van een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
-
heft ophet
(geschorste) bevel tot voorlopige hechtenismet ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.J. van den Acker, voorzitter, mr. C.M.W. Nobis en
mr. M.A. Teeuwissen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.A.W. Graus, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 5 oktober 2021.
Buiten staat
Mr. C.M.J. van den Acker is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 21 april 2020 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [Slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, terwijl hij op hem afrende, met kracht, een maaiende/zwaaiende beweging heeft gemaakt in de richting van het gelaat van die [Slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 april 2020 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [Slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, terwijl hij op hem afrende, met kracht een maaiende/zwaaiende beweging heeft gemaakt in de richting van het gelaat van die [Slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 april 2020 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [Slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes een maaiende/zwaaiende beweging te maken in de richting van het gelaat van die [Slachtoffer] ;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 21 april 2020 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [Slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door, nadat hij met een mes een zwaaiende beweging richting het gelaat van die [Slachtoffer] had gemaakt, (vervolgens) dreigend met een mes achter die [Slachtoffer] aan te rennen;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg, districtsrecherche Parkstad-Limburg, proces-verbaalnummer LB2R020039, gesloten d.d. 10 september 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 655.
2.Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden van 24 april 2020, pagina’s 86 tot en met 93.
3.De eigen waarneming van de rechtbank van de tijdens de terechtzitting van 7 september 2021 afgespeelde camerabeelden “Beelden Albert Heijn, entree 1712 tot en met 1719, bestand ch01-20200421171403”, afgespeeld vanaf het op de beelden aangegeven tijdstip 17:18:02 uur tot en met 17:18:18 uur.
4.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 september 2021.
5.Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden van 24 april 2020, pagina’s 86 tot en met 93.
6.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 september 2021.