6.3Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en bedreiging. Nadat de verdachte en de medeverdachte, naar eigen zeggen, een eerdere confrontatie hebben gehad met het slachtoffer waarbij deze, volgens de verdachte, een mes bij zich had, hebben beide verdachten elk een mes aangeschaft. Op 21 april 2020 zien de verdachte en de medeverdachte het slachtoffer in Hoensbroek lopen en besluiten hem te volgen, terwijl zij beiden bewapend zijn met de eerder aangeschafte messen, die zij al een week bij zich dragen. Daarbij worden nog 4 andere jongeren gevraagd mee te lopen.
Nadat het slachtoffer de Albert Heijn binnenloopt verspreiden de verdachten en andere jongeren zich bij de beide uitgangen van de Albert Heijn. De anderen hebben de instructie om het slachtoffer tegen te houden bij de betreffende uitgang en de verdachten dan te waarschuwen. De verdachten wachten het slachtoffer op bij de andere uitgang, waar het slachtoffer uiteindelijk naar buiten loopt. Beiden hebben dan een mes met een lemmet van 19 cm lang vast en in de aanslag.
De verdachten hebben, samen met de andere jongeren, op deze wijze het slachtoffer opgejaagd, ingesloten en de confrontatie met hem opgezocht.
Nadat het slachtoffer de Albert Heijn bij de uitgang waar de verdachten staan, verlaat, rennen de verdachten direct op het slachtoffer af en maken hierbij met de grote scherpe messen een grote zwaaiende beweging richting het slachtoffer, ter hoogte van zijn gezicht/hals. Het slachtoffer kan de messen ontwijken door een ontwijkende beweging naar achteren te maken en vervolgens hard weg te rennen. Als de verdachten door de zwaaiende beweging met de messen het slachtoffer in het gezicht/hals hadden geraakt, had het incident een fatale afloop kunnen hebben.
De verdachten rennen vervolgens, met de messen in hun hand dreigend achter het slachtoffer aan. Het slachtoffer steekt op zijn vlucht uiteindelijk zonder te kijken een straat over waarbij hij door een auto wordt geschept en ernstig gewond in het ziekenhuis belandt.
De verdachte heeft samen met de medeverdachte ernstige strafbare feiten gepleegd. In plaats van het (gestelde) conflict met het slachtoffer vreedzaam op te lossen dan wel de politie in te schakelen, meende hij voor eigen rechter te moeten spelen, waarbij hij ook anderen heeft betrokken. Het slachtoffer had het leven kunnen laten en omstanders hadden bij de geweldshandelingen betrokken en gewond kunnen raken. De rechtbank acht het bovendien ook zorgelijk dat de verdachte en zijn medeverdachte kennelijk al een week met een (groot) mes “op zak” liepen.
Hoewel het slachtoffer geen aangifte heeft willen doen, is het een feit van algemene bekendheid dat bij slachtoffers van delicten zoals bewezenverklaard, lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid (kunnen) blijven bestaan. Bovendien zorgen dergelijke feiten voor gevoelens van angst en onveiligheid voor de samenleving in het algemeen, temeer omdat de feiten overdag bij de uitgang van de Albert Heijn hebben plaatsgevonden in aanwezigheid van, gelet op het tijdstip, het talrijk aanwezige winkelend publiek en op de openbare weg rond spitsuur. De rechtbank vindt dit alles zeer ernstig.
De persoon van de verdachte
Bij de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie van 5 augustus 2021, waaruit blijkt dat aan de verdachte eerder een tweetal transacties zijn opgelegd voor openlijke geweldpleging en geweld tegen beroepsbeoefenaars en eenmaal een geldboete is opgelegd wegens rijden zonder rijbewijs.
De rechtbank houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die op de zitting zijn besproken en zoals die ook volgen uit de rapportage van de raad van 31 augustus 2021.
De raad heeft in het rapport van 31 augustus 2021 geadviseerd de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen en een onvoorwaardelijk taakstraf in de vorm van een leerstraf, te weten de gedragsinterventie TACt Regulier, onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zijn medewerking verleent aan reclasseringstoezicht voor de duur van een jaar, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De verdachte heeft op de zitting een positieve indruk achtergelaten. De rechtbank vindt het dan teleurstellend te moeten constateren dat de verdachte zich, voorafgaande aan de sluiting van het onderzoek, wederom in voorlopige hechtenis bevindt op verdenking van nieuwe strafbare feiten. De officier van justitie heeft daarin aanleiding gezien de rechtbank te verzoeken het onderzoek niet te sluiten en deze nieuwe zaak te voegen bij de onderhavige zaak om alle feiten gezamenlijk af te doen. De rechtbank is hier niet in meegegaan gelet op het feit dat de vermeende strafbare feiten zien op heling en diefstal (van in de woning van de verdachte aangetroffen spullen) en een verdere aanhouding van de onderhavige zaak niet in het belang van maatschappij en slachtoffer is. Ten aanzien van de nieuwe verdenkingen zal de verdachte dan later verantwoordelijkheid moeten nemen voor zijn daden, zeker nu hij kort geleden ook meerderjarig is geworden.
De rechtbank ziet in deze recente verdenking wel aanleiding om de begeleiding van de
jeugdreclassering op te leggen gedurende de gehele proeftijd en niet slechts voor een jaar, nu het positieve beeld op de zitting genuanceerder blijkt te liggen.
De straf
De rechtbank houdt er rekening mee dat bij het bepalen van de strafmaat verschillende belangen een rol spelen. Aan de ene kant moet recht worden gedaan aan de ernst van de feiten en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer (vergelding), aan de andere kant moet rekening gehouden worden met de persoon van de verdachte en het belang dat de maatschappij heeft bij een afdoening die voorkomt dat de verdachte opnieuw in de fout gaat (preventie).
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), zoals die gelden voor dit soort feiten.
Ook houdt de rechtbank rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank zal, alles overwegend, aan de verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (30 dagen). De rechtbank zal daarbij als bijzondere voorwaarde opleggen dat de verdachte zich gedurende de proeftijd moet melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang de jeugdreclassering dat nodig vindt en dat hij zich gedurende de proeftijd zal moeten houden aan de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de jeugdreclassering.
Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf opleggen, en wel bestaande uit een leerstraf, te weten TACt regulier voor de duur van 35 uren en een werkstraf voor de duur van 60 uren.
Dit betekent dat de rechtbank een iets hogere straf heeft opgelegd dan door de officier van justitie gevorderd en door de raadsman bepleit. De rechtbank is van oordeel dat de straf die zij zal opleggen meer recht doet aan de ernst van de feiten en passend en geboden is.
Tot slot zal het geschorste bevel voorlopige hechtenis met ingang van de dag van dit vonnis worden opgeheven.