ECLI:NL:RBLIM:2021:10142

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
03/700092-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en mishandeling, gepleegd tegen een ambtenaar, en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 3 februari 2021 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1988, die werd bijgestaan door mr. P.W. Szymkowiak. De zaak betreft meerdere strafbare feiten, waaronder het medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving van slachtoffer 1 op 6 oktober 2019, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte het slachtoffer heeft geslagen, geschopt en met heet water heeft overgoten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer van zijn vrijheid hebben beroofd door hem te dwingen naar een pand te komen, zijn persoonlijke bezittingen af te nemen en hem te ondervragen onder bedreiging van geweld. De rechtbank achtte de vrijheidsberoving bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte de intentie had om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan de mishandeling van een ambtenaar (slachtoffer 2) op 3 december 2019 en het bezit van 10,1 gram heroïne. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee jaar op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens werd de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan slachtoffer 1, die een bedrag van € 7.208,45 vorderde, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank wees de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe, met uitzondering van de geldboetes van het CJIB, en legde een schadevergoedingsmaatregel op.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700092-19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 februari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. P.W. Szymkowiak, advocaat kantoorhoudende te Maastricht .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 januari 2021. De verdachte is na aanhouding niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:al dan niet samen met een ander, [slachtoffer 1] van zijn vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden;
Feit 2:heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] zwaar te mishandelen, dan wel heeft mishandeld;
Feit 3:een BOA heeft mishandeld;
Feit 4:10,1 gram heroïne aanwezig heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van feit 2 primair en bewezenverklaring van feit 1, 2 subsidiair, 3 en 4, met dien verstande dat in plaats van de onder 1 genoemde periode als pleegdatum slechts 6 oktober 2019 kan worden bewezen. Zij heeft gewezen op de aangifte van [slachtoffer 1] , het vastgestelde letsel en de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Het medeplegen van de vrijheidsberoving blijkt volgens de officier van justitie uit de wijze waarop [slachtoffer 1] naar het pand is gelokt en daar op een stoel is gezet, het geweld dat de verdachte samen met zijn medeverdachte [verdachte] op het slachtoffer heeft toegepast en de omstandigheid dat beide verdachten [slachtoffer 1] de mogelijkheid hebben ontzegd om direct zijn brandwonden te verzorgen en hiervoor hulp te zoeken. De officier van justitie heeft erop gewezen dat ten aanzien van de eerste twee feiten sprake is van een eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie acht feit 3 en 4 bewezen, gelet op de aangifte van [slachtoffer 2] , het aantreffen van de verdovende middelen bij de verdachte, het resultaat van het onderzoek aan die verdovende middelen en de bekennende verklaring van de verdachte ten aanzien van deze feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de verdachte vrij te spreken van feit 1, de vrijheidsberoving, omdat de gedragingen die zijn omschreven in de tenlastelegging, met uitzondering van het afsluiten van de deur, geen wederrechtelijke vrijheidsberoving opleveren. Bovendien staat volgens de raadsman niet eens vast in welke kamer de verdachte zich bevond en of de deur van die kamer daadwerkelijk op slot was waardoor [slachtoffer 1] niet weg kon.
Verder kan het gieten van het water over [slachtoffer 1] niet onder medeplegen worden geschaard, nu dit plotseling gebeurde en de verdachte hier geen aandeel in had.
Bovendien heeft de verdachte zelf geen geweld toegepast en ook verder niets gedaan wat heeft bijgedragen aan de handelingen die de medeverdachte heeft uitgevoerd.
De raadsman heeft ook verzocht de verdachte vrij te spreken van het onder 2 primair ten laste gelegde, nu niemand verklaart dat de verdachte het geweld zoals omschreven heeft gepleegd. De medeverdachte is de enige die dit verklaart. Mocht de rechtbank de verklaring van de medeverdachte volgen, dan levert dit geen zware mishandeling op.
Tot slot verzoekt de raadsman de verdachte bij een bewezenverklaring van feit 2 subsidiair partieel vrij te spreken voor het gedeelte dat ziet op het springen met de knieën op de borst, het slaan met een bezemsteel en het bij de keel vastpakken en de keel dichtduwen.
De raadsman refereert zich ten aanzien van de feiten 3 en 4.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1 en 2
Gebeurtenissen 6 oktober 2019
Op 6 oktober 2019 werd aangever [slachtoffer 1] gebeld door [alias verdachte] (de rechtbank begrijpt: de medeverdachte [verdachte] , ook wel [alias verdachte] genoemd) om te komen naar de [adres] in Maastricht . Toen [slachtoffer 1] daar aankwam, moest hij van [alias verdachte] op een stoel gaan zitten. [alias medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: de verdachte) zat rechts naast hem. [alias verdachte] pakte zijn autosleutels, huissleutels, portemonnee en telefoon af. Er ontstond vervolgens een ondervraging door [alias verdachte] , omdat hij [slachtoffer 1] ervan verdacht dat hij zijn eigen handeltje wilde beginnen. Vervolgens werd [slachtoffer 1] door [alias verdachte] in zijn gezicht geslagen. [slachtoffer 1] viel met de stoel waarop hij zat om. Daarna stampte [alias verdachte] hem in zijn zij. [slachtoffer 1] moest weer op de stoel gaan zitten en [alias verdachte] zei: “geef nu maar toe”. Vervolgens kreeg [slachtoffer 1] weer klappen in zijn gezicht van [alias verdachte] en waarschuwde [alias verdachte] hem met de woorden: “je kunt nu maar beter de waarheid vertellen, dan stop ik met slaan”. Plotseling voelde [slachtoffer 1] kokend water over zijn achterhoofd naar zijn rug lopen. [slachtoffer 1] schreeuwde het uit van de pijn. [alias medeverdachte] duwde zijn schouders omlaag, zodat hij op de stoel moest blijven zitten. Vervolgens werd hij ook door hem geslagen en getrapt. Daarna verlieten [alias verdachte] en [alias medeverdachte] het pand.
[slachtoffer 1] had brandwonden op zijn rug, en de nylon trui die hij droeg was aan zijn verbrande huid vast gaan zitten waardoor de huid had losgelaten. Verder had hij blauwe ogen, een blauw rechter schouderblad en pijn aan zijn borstkas, hoofd en rechterzij.
De verbalisant die de aangifte opnam, zag bij [slachtoffer 1] twee blauw gekleurde ogen en op zijn rug richting zijn nek diverse pleisters. [slachtoffer 1] klaagde over erge pijn in zijn rechter zij als hij bewoog. [2]
Tijdens het nadere verhoor verklaarde [slachtoffer 1] dat hij de chauffeur was van [alias verdachte] en dat hij daarom gewoon naar hem luisterde. Rechts naast hem zat [alias medeverdachte] en [getuige 1] ( [getuige 1] ) en [alias verdachte] zaten op de bank voor hem. [alias verdachte] vroeg hem wat, [slachtoffer 1] gaf antwoord en op dat moment gooide [alias medeverdachte] kokend water over zijn rug en begon [alias verdachte] hem samen met [alias medeverdachte] te slaan. [alias verdachte] en [alias medeverdachte] hadden hem toen opgesloten en zijn spullen afgenomen. [3]
Bij de rechter-commissaris verklaart [slachtoffer 1] dat [alias medeverdachte] de deur had afgesloten en dat [alias verdachte] hem, nadat hij heet water over zich heen had gekregen, sloeg met een vuist in zijn gezicht.
Hij heeft niet gezien wie het water over hem gooide, maar dat moet [alias medeverdachte] zijn geweest omdat hij de enige was die achter hem stond. [4]
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat de huisarts van [slachtoffer 1] correspondentie heeft ontvangen van de huisartsenpost in het ziekenhuis te Maastricht , waar [slachtoffer 1] op 8 oktober 2019 was behandeld. Daaruit blijkt dat [slachtoffer 1] tweedegraads brandwonden had op het hoofd, die via de nek doorliepen naar de rug. Tevens had hij veel en uitgebreide bloeduitstortingen achter de oren en op het linker aangezicht rond het oog, op beide armen, benen en bekken. [5]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij erbij aanwezig was toen [slachtoffer 1] werd mishandeld. Zij kon de kamer niet uit doordat zij dacht dat [alias medeverdachte] de deur op slot had gedaan. Ze durfde haar mond ook niet meer open te doen. Het was duidelijk dat [slachtoffer 1] veel pijn had nadat hij met kokend water was overgoten. Na het geschreeuw van [slachtoffer 1] was bijna iedereen weggegaan. Zij kon vervolgens ook weg, omdat de sleutel nog op het slot van de deur stak. [6]
Bewijsoverweging feit 1
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met [medeverdachte] [slachtoffer 1] van zijn vrijheid heeft beroofd door hem te vragen om naar het pand aan de [adres] te komen, hem zijn spullen af te pakken en hem te slaan, schoppen, trappen en heet water over hem heen te gooien. De overige ten laste gelegde handelingen acht de rechtbank niet bewezen. De aangifte wordt op deze onderdelen voldoende ondersteund door andere (objectieve) bewijsmiddelen.
Uit de verklaring van de getuige [getuige 1] maakt de rechtbank op dat de verdachte of zijn medeverdachte direct voor de ‘ondervraging’ de deur van binnenuit had afgesloten. Dat deze deur later bleek open te kunnen, omdat de sleutel er nog op stak, zoals getuige [getuige 1] verklaart, neemt niet weg dat bij [slachtoffer 1] de indruk was gewekt dat hij niet weg kon. Bovendien was er sprake van een zekere machtsverhouding tussen de verdachte en [slachtoffer 1] . Hij deed, zoals hij zelf verklaarde, gewoon wat [verdachte] zei.
De handelingen zoals hiervoor bewezen verklaard en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden, maakten dat [slachtoffer 1] zich niet vrij voelde om te vertrekken en leveren daarmee, in onderling verband en samenhang bezien, een wederrechtelijke vrijheidsberoving op.
Periode
De rechtbank acht niet bewezen dat [slachtoffer 1] na 6 oktober 2019 van zijn vrijheid beroofd is gebleven, omdat [getuige 1] verklaart dat zij na het incident de kamer heeft kunnen verlaten, en overigens onvoldoende blijkt waaruit de vrijheidsberoving op die andere dagen heeft bestaan.
Vrijspraak feit 2 primair; bewijsoverweging feit 2 subsidiair
Uit voorgaande bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft geslagen, geschopt en getrapt. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat dit geen poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oplevert.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
De subsidiair ten laste gelegde mishandeling acht rechtbank acht wel bewezen.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierna opgenomen. Op de feiten is de eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Feit 3 en 4
De rechtbank acht de feiten 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen en zal, nu de verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
feit 3
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 4 maart 2020 [7] ;
- de aangifte van [slachtoffer 2] [8] ;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] [9] .
feit 4
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 4 maart 2020 [10] ;
- de kennisgeving van inbeslagneming van 10,1 gram poeder [11] ;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen [12] .
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
op 6 oktober 2019 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- voornoemde [slachtoffer 1] (telefonisch) te vragen om naar het pand gelegen aan de [adres] te komen en
- ( vervolgens) in het pand [adres] de autosleutels, huisdeursleutels, portemonnee en telefoon van die [slachtoffer 1] af te nemen en
- die [slachtoffer 1] meermalen te slaan, te trappen, te schoppen en door heet water over die [slachtoffer 1] te gieten en
- de kamer waarin die [slachtoffer 1] verbleef af te sluiten;
2. subsidiair
op 6 oktober in de gemeente Maastricht [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen te slaan, te trappen en te schoppen;
3.
op 3 december 2019 in de gemeente Maastricht , een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] (BOA, assistent beveiliging B), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door opzettelijk tegen voornoemde [slachtoffer 2] aan te rennen ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is gevallen;
4.
op 3 december 2019 in de gemeente Maastricht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 10,1 gram heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
in eendaadse samenloop gepleegd met:
feit 2 subsidiair:
mishandeling;
feit 3:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van twee jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de verdachte een lagere straf op te leggen vanwege de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur die van de voorlopige hechtenis niet overstijgt, met daarnaast een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft, samen met de medeverdachte [medeverdachte] , het slachtoffer [slachtoffer 1] , die zij verdachten van diefstal van de dealtelefoon, aan een gewelddadige ondervraging onderworpen. [slachtoffer 1] is in een afgesloten ruimte geslagen, geschopt, getrapt, met heet water overgoten en geslagen. [slachtoffer 1] heeft door het voorval ernstige brandwonden opgelopen. Hierdoor hebben de verdachte en zijn mededader een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke bewegingsvrijheid van [slachtoffer 1] , en diens lichamelijke integriteit aangetast.
Deze ware marteling moet voor het slachtoffer zeer bedreigend en beangstigend zijn geweest. Dit rekent de rechtbank de verdachte dan ook zwaar aan.
Naast deze feiten heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een reeks van vermogensdelicten, waaronder twee inbraken.
Daarnaast heeft de verdachte een beveiliger van het cellencomplex in het politiebureau te Maastricht omver gelopen toen hij werd betrapt op het aanwezig hebben van harddrugs.
Bij dergelijke feiten past geen andere straf dan een gevangenisstraf van geruime duur.
De houding van de verdachte
De verdachte heeft op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor hetgeen hij heeft gedaan en op geen enkel moment spijt betuigd of laten merken dat hij beseft wat hij de slachtoffers, met name het slachtoffer [slachtoffer 1] , heeft aangedaan. In zijn verhoor bagatelliseert de verdachte het gebeuren en verklaart hij dat er wel iets is gebeurd, maar dat het allemaal niet zo erg was als de anderen verklaren. Op de inhoudelijke behandeling is de verdachte, wiens voorlopige hechtenis onder algemene en bijzondere voorwaarden was geschorst, niet verschenen.
Het strafblad
Blijkens het strafblad van de verdachte is hij in de afgelopen vijf jaren onder meer veroordeeld voor een geweldsdelict en een drugsgerelateerd delict. Kennelijk hebben de eerdere veroordelingen hem er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan dergelijke strafbare feiten.
De straf
De rechtbank ziet geen persoonlijke omstandigheden waarmee zij ten gunste van de verdachte rekening zou kunnen houden.
De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie, gelet op de ernst van de feiten en alle andere omstandigheden hiervoor benoemd, passend is. Zij zal de verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert van de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] hoofdelijk een schadevergoeding van € 9.708,45, bestaande uit € 2.208,45 aan materiële en € 7.500,- aan immateriële schade. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij dit bedrag verhoogd met openstaande geldboetes van het CJIB ter hoogte van € 758,- voor strafbare feiten die betrekking hebben op zijn op die dag door verdachten meegenomen auto.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar, met uitzondering van de boetes van het CJIB. Deze boetes vormen geen schade die rechtstreeks is voortgevloeid uit de bewezen verklaarde feiten. Dit gedeelte dient dan ook afgewezen te worden.
Het toe te wijzen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel moet worden toegepast.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de vordering slechts ziet op het letsel dat de benadeelde partij heeft opgelopen ten gevolge van het hete water dat over hem heen zou zijn gegoten. Nu de mishandeling door het gieten van heet water niet aan de verdachte wordt verweten, is dit geen rechtstreeks gevolg van hetgeen aan hem ten laste is gelegd.
Mocht de rechtbank hier niet in meegaan, dan vraagt de raadsman zich af of de schade die de benadeelde partij heeft geleden omdat hij niet verzekerd was, wel voor rekening van de verdachte mag komen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de gevorderde hoofdelijke veroordeling van de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] , gaat de rechtbank er vanuit dat de schade wordt gevorderd met betrekking tot feit 1 op de dagvaarding van de verdachte.
Voor de aansprakelijkheid van artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek is vereist dat het groepsoptreden aan de deelnemers kan worden toegerekend.
De verdachte heeft, samen met medeverdachte [medeverdachte] , [slachtoffer 1] van zijn vrijheid beroofd. Zij hebben hem samen ondervraagd, geslagen, geschopt en getrapt teneinde hem te laten verklaren. Het gieten van heet water over [slachtoffer 1] is weliswaar een gedraging die uitgevoerd is door medeverdachte [medeverdachte] , maar de verdachte heeft deze gedraging niet afgekeurd, hij heeft zich hier niet van gedistantieerd en zij hebben [slachtoffer 1] beiden hierna nogmaals geslagen. Hiermee heeft de verdachte stilzwijgend ingestemd met deze handeling, het gieten van heet water over [slachtoffer 1] , teneinde hem te laten verklaren. Zij hebben beiden handelingen verricht die hebben bijgedragen aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving en aan het letsel dat [slachtoffer 1] uiteindelijk heeft opgelopen. Tussen die handelingen van beiden bestond een zodanige samenhang dat de gedragingen van ieder afzonderlijk als gedragingen in groepsverband gekwalificeerd kunnen worden. Het verweer van de raadsman dat het gieten van het hete water uit het niets kwam en dat de verdachte hier geen rekening mee had hoeven houden, volgt de rechtbank niet, zoals hiervoor overwogen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] is onder te verdelen in een aantal posten: geldboetes van het CJIB, ziekenhuiskosten, verzorging wonden en immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de geldboetes van het CJIB in een te ver verwijderd verband staan tot de bewezen verklaarde feiten. Daarom zal de vordering in zoverre worden afgewezen.
De ziekenhuiskosten en de kosten gemaakt voor de verzorging van de brandwonden acht de rechtbank voldoende onderbouwd. Zij zal deze dan ook toewijzen. Dat de benadeelde niet voor zijn ziektekosten was verzekerd, doet niet af aan de schade of de aansprakelijkheid van de verdachte.
De benadeelde partij heeft door het gieten van een hete vloeistof ernstige tweedegraads brandwonden op zijn nek en rug opgelopen. Dit is vastgesteld door de huisartsenpost van het ziekenhuis te Maastricht waar hij zich heeft gemeld. De nylon trui die hij aanhad, is aan zijn huid vastgeplakt, waardoor zijn huid op enig moment heeft losgelaten en littekens zijn ontstaan. Hij heeft nog dagelijks last van deze littekens. Verder heeft hij ook nog veel last gehad van het overige letsel dat hij heeft opgelopen door het schoppen, slaan en trappen.
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek geeft in beperkte gevallen recht op vergoeding van andere schade dan vermogensschade. Een van die in de wet limitatief opgesomde gevallen is wanneer de benadeelde door het bewezen verklaarde feit fysiek letsel heeft opgelopen. Dat is hier het geval: de benadeelde partij heeft een brandwond op zijn rug en diverse andere verwondingen opgelopen. Reeds om die reden kan hij aanspraak maken op smartengeld. Dat de benadeelde partij ten gevolge van deze mishandeling ook psychisch letsel heeft opgelopen, acht de rechtbank, ook zonder nadere onderbouwing van een deskundige, aannemelijk vanwege de bijzondere ernst van de normschending, echter niet tot het bedrag zoals door de benadeelde gevorderd.
Voor wat betreft de hoogte van het bedrag aan smartengeld stelt de rechtbank deze naar redelijkheid vast op een bedrag van € 5.000,-. Voor het meer gevorderde zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] de schade hebben veroorzaakt en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de geleden schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat de verdachte de schadevergoeding niet aan de benadeelde partij hoeft te betalen, indien en voor zover de medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Het totaal toe te wijzen bedrag van € 7.208,45 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente en de rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opleggen ten behoeve van het innen van de vordering.

8.Het beslag

Ter terechtzitting is het beslag zoals vermeld op de lijst met inbeslaggenomen goederen niet ter sprake gekomen. Ambtshalve zal de rechtbank hierover een beslissing nemen.
De verdovende middelen en het stroomstootwapen, zoals genoemd in de lijst van inbeslaggenomen goederen, zullen worden onttrokken aan het verkeer, nu deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De weegschaal, de spiegel en de drie mobiele telefoons van het merk Apple en Nokia kunnen worden teruggegeven aan de verdachte.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36d, 36f, 47, 55, 57, 63, 282, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 7.208,45, bestaande uit € 2.208,45 materiële schade en
€ 5.000,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 6 oktober 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening, in dier voege, dat in zoverre dit bedrag door de mededader geheel of gedeeltelijk is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van deze betalingsverplichting;
- wijst de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de geldboetes van het CJIB af;
- verklaart de benadeelde partij voor de meer gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 1] van € 7.208,45, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 6 oktober 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening, in dier voege, dat in zoverre dit bedrag door de mededader geheel of gedeeltelijk is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van deze betalingsverplichting;
- bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 71 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Beslag
- onttrekt aan het verkeer de volgende in beslag genomen voorwerpen:
  • het stroomstootwapen;
  • de verdovende middelen (27 gram, 75 gram, 1,2 gram en 14,2 gram);
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan [verdachte] :
  • weegschaal;
  • spiegel;
  • Apple Iphone;
  • Nokia telefoon;
  • Nokia telefoon.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Verkijk, voorzitter, mr. K.G. Witteman en mr. M.E.M.W. Nuijts, rechters, in tegenwoordigheid van J.G.A.M. Spijkers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2021.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 06 oktober 2019 tot en met 08 oktober 2019 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door
- voornoemde [slachtoffer 1] (telefonisch) te vragen om naar het pand gelegen aan de [adres] te komen en/of
- ( vervolgens) in het pand [adres] de autosleutels, huisdeursleutels, portemonnee en/of telefoon van die [slachtoffer 1] af te nemen en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen te slaan en/of te trappen en/of te schoppen en/of door met zijn knieën op de borst van die [slachtoffer 1] te springen terwijl deze op de grond lag en/of door die [slachtoffer 1] meermalen met een bezemsteel, in elk geval een hard voorwerp, te slaan en/of door die [slachtoffer 1] bij de keel vast te pakken en/of door (vervolgens) de keel van die [slachtoffer 1] dicht te duwen en/of door kokend, in elk geval heet water over die [slachtoffer 1] te gieten en/of
- ( vervolgens) de kamer waarin die [slachtoffer 1] verbleef af te sluiten ;
2.
hij in of omstreeks de periode van 06 oktober tot en met 08 oktober 2019 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen heeft geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of met zijn knieën op de borst van die [slachtoffer 1] is gesprongen terwijl deze op de grond lag en/of die [slachtoffer 1] meermalen met een bezemsteel, in elk geval een hard voorwerp, heeft geslagen en/of die [slachtoffer 1] bij de keel heeft vastgepakt en/of (vervolgens) de keel van die [slachtoffer 1] dicht heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 06 oktober tot en met 08 oktober 2019 in de gemeente Maastricht [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen te slaan en/of te trappen en/of te schoppen en/of door met zijn knieën op de borst van die [slachtoffer 1] te springen terwijl deze op de grond lag en/of door die [slachtoffer 1] meermalen met een bezemsteel, in elk geval een hard voorwerp, te slaan en/of door die [slachtoffer 1] bij de keel vast te pakken en/of door (vervolgens) de keel van die [slachtoffer 1] dicht te duwen;
3.
hij op of omstreeks 3 december 2019 in de gemeente Maastricht , een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] (BOA, assistent beveiliging B), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door opzettelijk tegen voornoemde [slachtoffer 2] aan te rennen/lopen en/of door voornoemde [slachtoffer 2] te duwen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is gevallen;
4.
hij op of omstreeks 3 december 2019 in de gemeente Maastricht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 10,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2411-2019185430, gesloten d.d. 20 januari 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 359.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 11 oktober 2019, pagina 7 tot en met 10.
3.Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 1] d.d. 29 november 2019, pagina 14 tot en met 17.
4.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris d.d. 22 september 2020.
5.Het geschrift, de geneeskundige verklaring d.d. 23 december 2019, pagina 18.
6.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 22 september 2020.
7.Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 4 maart 2020.
8.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 3 december 2019, pagina 336 en 337.
9.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 december 2019, met bijlage, pagina 355 tot en met 357.
10.Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 4 maart 2020.
11.De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 3 december 2019, PL2300-2019190408.
12.Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 4 december 2019, PL2300-2019190408.