ECLI:NL:RBLIM:2021:10078

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
C/03/297711 / JE RK 21-2094
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarige wegens onvoldoende ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft de kinderrechter op 5 november 2021 uitspraak gedaan in het verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, regio Limburg. De Raad verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat zij meende dat de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling werd bedreigd door de opvoedsituatie, gekenmerkt door angst van de moeder voor de vader en een terugkerend patroon van partnergeweld. De moeder heeft echter altijd positief over de vader gesproken en heeft het contact stopgezet voor de veiligheid van de minderjarige, nadat er opnieuw sprake was van geweld tussen de vader en zijn ex-partner. De kinderrechter heeft de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder en een vertegenwoordiger van de Raad zijn gehoord, terwijl de vader niet is verschenen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over de minderjarige door beide ouders wordt uitgeoefend en dat de minderjarige bij de moeder woont. De kinderrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige. De moeder heeft haar medewerking verleend aan de Begeleide OmgangsRegeling (BOR), die positief is verlopen, en heeft de omgang stopgezet uit zorg voor de veiligheid van de minderjarige. De kinderrechter concludeert dat de moeder niet kan worden verweten dat zij de omgang heeft stopgezet en dat de vader, die geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn gewelddadig gedrag, de sleutel in handen heeft om het contact met de minderjarige te herstellen.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming afgewezen, omdat er geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige. De kinderrechter benadrukt dat de vader moet werken aan zijn agressieproblematiek om een veilige omgeving voor de minderjarige te creëren. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
Zaakgegevens : C/03/297711 / JE RK 21-2094
datum uitspraak: 5 november 2021
beschikking afwijzing ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Limburg,
hierna te noemen de raad,
locatie Maaastricht
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres binnen het arrondissement Limburg,
advocaat mr. J.M. McKernan, kantoorhoudend te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats] .

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de raad van 18 oktober 2021, ingekomen bij de
rechtbank op 18 oktober 2021.
1.2.
Op 28 oktober 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- een vertegenwoordigster van de raad,
1.3.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de vader.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige] woont bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden. Verder verzoekt de raad de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Ter onderbouwing van het verzoek stelt de raad dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Die bedreiging is gelegen in het opgroeien in een opvoedsituatie die zich laat kenmerken door angst van de moeder voor de vader en een vader waarbij een terugkerend patroon zichtbaar is van partnergeweld. De ouders zijn op dit moment onvoldoende bereid en in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren, doordat de moeder zich laat leiden door haar eigen angst en onverwerkt verleden met de vader, dit projecteert op [minderjarige] en tot op heden geen individueel behandeltraject in de GGz is gestart. Het ontbreekt de vader aan probleeminzicht en zelfreflectie, hij neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn gewelddadig gedrag en de vader is niet intrinsiek gemotiveerd om GGz-behandeling aan te gaan, waardoor het risico op recidiverend partnergeweld – waar [minderjarige] (in)direct getuige van is – onverminderd blijft bestaan.
De ouders worden vooralsnog in staat geacht de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbare termijn te dragen.
3.2.
Ter zitting handhaaft de raad het verzoek. De Begeleide OmgangsRegeling (BOR) is positief verlopen. Doordat [minderjarige] echter van de moeder hoort dat de kans aanwezig is dat [minderjarige] door de vader wordt ontvoerd, lijkt [minderjarige] in de war over de vader en het beeld dat hij van zijn vader heeft. Door Plinthos worden geen zorgen gezien in de omgang en kan omgang plaatsvinden. De omgang is echter stopgezet en de raad ziet de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] gelegen in het ontbreken van contact tussen [minderjarige] en zijn vader, dat [minderjarige] geconfronteerd kan worden met huiselijk geweld bij de vader thuis en dit mogelijk ziet dan wel meemaakt. Het spanningsveld zit in het gegeven dat de raad van mening is dat een kind contact moet hebben met beide ouders maar er zorgen zijn of dat ook mogelijk is. De moeder heeft angst voor de vader maar het lukt haar niet die angsten los te laten en de vader een plek in het leven van [minderjarige] te geven. Dit komt door wat zij heeft meegemaakt met de vader. De moeder heeft hier geen hulp voor gezocht waardoor het haar niet lukt haar angsten los te laten. Maar de raad ziet ook een vader die geen geruststelling kan bieden waardoor de zorgen blijven staan. Daarbij speelt ook dat de vader erkent in de partnerrelatie geweld gebruikt te hebben en daar niet zijn excuses voor aanbiedt.
Het is voor beide ouders belangrijk dat zij een individueel traject bij GGz gaan volgen in het belang van [minderjarige] . De vader ziet echter de noodzaak hiervoor niet en heeft geen hulp gezocht. Het is belangrijk dat er een gezinsvoogd komt die voor een veiligheidsplan kan zorgen zodat weer ingezet gaat worden op een contact tussen [minderjarige] en de vader en de begeleide omgang in stappen uitgebreid gaat worden naar een onbegeleid contact. Het veiligheidsplan is daarvoor aangewezen zodat iemand tijdens de contacten meekijkt zodat de moeder gerust gesteld is en [minderjarige] veilig naar zijn vader kan. Feit is wel dat de vader aan dit veiligheidsplan moet meewerken anders gaat het niet lukken. Verder dient de mogelijkheid van ouderschapsreorganisatie onderzocht te worden.
De raad is het niet eens met het pleidooi van de moeder om de ondertoezichtstelling te bekorten tot zes maanden. De verzochte termijn van een jaar is in deze nodig.

4.Het standpunt van belanghebbenden

4.1.
De moeder is het niet eens met het verzoek. Door de melding van de ex-partner van de vader over het huiselijk geweld is de moeder bang geworden dat de veiligheid van [minderjarige] bij de vader niet gewaarborgd is. De moeder heeft niet gekozen voor het geadviseerde traject bij GGz maar zij heeft een spiritueel traject gevolgd wat haar veel rust heeft gegeven. Zij heeft haar leven op de rit en is bezig een eigen bedrijf te starten. Dat zou niet mogelijk zijn als de moeder nog angstig zou zijn. Zij is alleen bang voor de kans op herhaling door de vader van huiselijk geweld in zijn partnerrelaties waar [minderjarige] getuige van gaat of kan zijn. Door hetgeen de moeder heeft meegemaakt met de vader en de na te noemen aanwijzingen is zij voor de veiligheid van [minderjarige] en haar gezin gevlucht naar Limburg. Haar oude GSM is door de vader destijds opgeëist of achtergehouden en deze is kort na het stopzetten van de omgang door haar oudste zoon getraceerd in de buurt van de school van [minderjarige] . De vader heeft eerder bij de moeder om het adres van de school gevraagd. De vader heeft al eerder aangegeven dat hij [minderjarige] zal meenemen naar het buitenland en die uitspraken heeft de moeder serieus genomen. De optelsom van die aanwijzingen heeft de moeder, na overleg met politie en school, doen besluiten om [minderjarige] vervolgens in veiligheid te brengen. De vader heeft inmiddels een nieuwe vriendin en de moeder heeft gehoord dat ook in deze relatie de zaak weer geëscaleerd is en wel zodanig dat deze nieuwe partner aangifte van partnergeweld heeft gedaan bij de politie.
De moeder heeft steeds meegewerkt aan de BOR. Dit traject is goed verlopen omdat zij positief over de vader is gebleven. Volgens de moeder gaat het goed met [minderjarige] maar kan zij niet voorkomen dat [minderjarige] het nodige meekrijgt van de situaties bij de vader. Hij is degene die hulp nodig heeft.
4.2.
De advocaat verklaart aanvullend dat, anders dan de raad naar voren heeft gebracht, de moeder wel degelijk hulp heeft gezocht voor het verwerken van de gebeurtenissen uit het verleden. Zij aanvaardt alle hulp die nodig is en neemt deze ook serieus. Dat zij niet de geadviseerde hulp voor een GGz traject accepteert, hoeft niet een reden voor een ondertoezichtstelling te zijn. De vraag is of door een ondertoezichtstelling de bedreigingen worden weggenomen: het probleem zit bij de vader en zijn weigering om daar iets aan te doen. Uit de rapportage van de raad blijkt daar niet van. Dan is het maar de vraag of [minderjarige] zich aan een ondertoezichtstelling moet onderwerpen. De moeder wil meewerken aan een BOR-regeling in het vrijwillig kader. De vraag is of een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Mocht de rechtbank hier positief op reageren dan is een termijn van zes maanden meer passend.
4.3.
De vader heeft geen verweer gevoerd.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW), kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling, indien de minderjarige nog zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Ook moet de verwachting gerechtvaardigd zijn dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat is/zijn te dragen.
5.2.
Uit de stukken en de verklaringen ter zitting is het de kinderrechter onvoldoende gebleken dat aan voornoemde gronden van artikel 1:255 BW is voldaan. De kinderrechter overweegt daartoe dat uit de aangevoerde feiten en omstandigheden niet is gebleken dat er sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] .
Waar de raad aanvoert dat het niet hebben van contact tussen de vader en [minderjarige] voor [minderjarige] een ontwikkelingsbedreiging vormt, ziet de kinderrechter dit in de gegeven omstandigheden anders..
De moeder heeft haar volle medewerking verleend aan de BOR waardoor een goed en onbegeleid contact tussen de vader en [minderjarige] tot stand is gekomen. Dat de moeder die BOR (inmiddels in de fase van onbegeleid contact bij de vader thuis beland), nadat zij informatie kreeg van de nieuwe relatie van de vader dat wederom sprake was geweest van huiselijk dan wel partnergeweld, heeft stopgezet, heeft zij juist en terecht gedaan om [minderjarige] te beschermen tegen het getuige kunnen zijn van huiselijk geweld bij en door de vader. Dat de moeder vervolgens, gelet op de door haar onbetwist gestelde feiten en omstandigheden, na overleg met de politie, [minderjarige] in veiligheid heeft gebracht tegen een mogelijke ontvoering door de vader, kan haar niet worden verweten. De dreiging van een mogelijke ontvoering naar het buitenland en ook de serieuze dreiging van het meemaken van huiselijk geweld bij en door de vader zouden de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig hebben bedreigd; terecht en op goede gronden heeft de moeder dan ook gehandeld zoals zij heeft gedaan. De moeder is nog steeds bereid het contact tussen [minderjarige] en zijn vader een kans te geven mits begeleid door professionals. De sleutel om te komen tot het hervatten van het contact tussen [minderjarige] en zijn vader heeft zijn vader in handen. Zolang de vader niet lijkt te beseffen dat hij als vader echt iets moet gaan doen aan zijn agressie- problematiek en daar vervolgens ook serieus werk van maakt, kan een eventuele nieuwe BOR niet uitgroeien tot onbegeleid contact tussen de vader en [minderjarige] . Zo’n BOR pleegt daar wel op gericht te zijn. Kortom, er is geen sprake van angst van de moeder voor de vader die ertoe leidt dat [minderjarige] zijn vader niet kan zien, maar er is wel sprake van een vader die, ondanks adviezen van alle kanten, niet bereid is om met professionele hulp te gaan werken aan zijn problematiek waardoor [minderjarige] het (voor [minderjarige] waardevolle) contact met zijn vader moet missen.
Hetgeen is overwogen, leidt tot de conclusie dat er geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging zoals de raad heeft gesteld. Het verzoek van de raad wordt afgewezen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
Wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter, in tegenwoordigheid van E.H.C.M. Franssen-Peeters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch