ECLI:NL:RBLIM:2021:10066

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
9531941 AZ VERZ 21-120
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens niet-nakoming re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Balanz Facilitaire B.V. en een werknemer, aangeduid als [gerekestreerde partij]. De werknemer was sinds 15 november 2016 in dienst bij Balanz en had zich op 15 september 2020 ziek gemeld. Gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid heeft de werknemer herhaaldelijk verzuimd om aan haar re-integratieverplichtingen te voldoen, ondanks meerdere waarschuwingen van de werkgever. Balanz heeft op 12 november 2020 een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV, dat bevestigde dat de re-integratie-inspanningen van Balanz voldoende waren en dat er geen medische gronden waren voor het niet-nakomen van de verplichtingen door de werknemer. Na een reeks van waarschuwingen en een gebrek aan communicatie van de werknemer, heeft Balanz op 31 augustus 2021 opnieuw een deskundigenoordeel aangevraagd, waaruit bleek dat de werknemer onvoldoende meewerkte aan haar re-integratie. Balanz heeft vervolgens verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van verwijtbaar handelen van de werknemer. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er een redelijke grond voor ontbinding bestond, aangezien de werknemer zonder deugdelijke grond haar re-integratieverplichtingen niet nakwam. De ontbinding is per 1 januari 2022 ingegaan, en de werknemer heeft geen recht op een transitievergoeding. Tevens is de werknemer veroordeeld in de proceskosten van Balanz.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9531941 AZ VERZ 21-120
Beschikking van de kantonrechter van 23 december 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BALANZ FACILITAIR B.V.
statutair gevestigd en zaakdoend in (6433 GK) Hoensbroek gemeente Heerlen aan de Frederikstraat 5
verzoekende partij
gemachtigde mr. R.M. Dessaur, advocaat in Amsterdam
tegen
[gerekestreerde partij]
wonend in [woonplaats] aan de [adres]
gerekestreerde partij
niet in rechte verschenen
Partijen zullen hierna als Balanz respectievelijk [gerekestreerde partij] aangeduid worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
̵ het op 10 november 2021 ter griffie ontvangen verzoekschrift met 27 bijlagen;
̵ de mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van 22 december 2021 ter gelegenheid waarvan namens Balanz een kopie van het aan [gerekestreerde partij] persoonlijk betekende oproepingsexploot van 2 december 2021 overgelegd is;
̵ het feit dat [gerekestreerde partij] in weerwil van deze extra oproeping niet ter zitting verschenen is voor de mondelinge behandeling van 22 december 2021, terwijl haar op 2 december 2021 de oproepingsbrieven van de griffier van deze rechtbank en het verzoekschrift van Balanz nogmaals uitgereikt zijn;
̵ de verlening van verstek tegen de niet-verschenen [gerekestreerde partij] , van wie ook geen schriftelijk verweer ontvangen is.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald, zodat vandaag uitspraak gedaan kan worden.

2.De feiten

2.1.
Balanz houdt zich bezig met facilitaire dienstverlening (schoonmaak van locaties van haar opdrachtgevers).
2.2.
[gerekestreerde partij] , geboren op [geboortedatum] , is op 15 november 2016 krachtens arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij (de rechtsvoorganger van) Balanz in dienst getreden als [functie] voor laatstelijk gemiddeld 25 uur per week, tegen een loon van laatstelijk € 13,05 bruto per uur, exclusief vakantiebijslag naar een percentage van acht. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf van toepassing.
2.3.
[gerekestreerde partij] is / heeft zich op 15 september 2020 ziek gemeld. Als gevolg van haar ziekmelding zijn Balanz en [gerekestreerde partij] terechtgekomen in een traject van arbeidsongeschiktheid en re-integratie.
2.4.
In de periode van 16 september 2020 tot 12 november 2020 is [gerekestreerde partij] liefst zesmaal schriftelijk gewaarschuwd omdat zij onder meer geen gehoor gaf aan uitnodigingen van Balanz om een gesprek aan te gaan met haar objectleidster ( [naam 1] ), districtsmanager ( [naam 2] ) en/of personeelsconsulente ( [naam 3] ) en omdat zij meermaals zonder afmelding niet verscheen op het spreekuur van de bedrijfsarts ( [naam 4] ). Bij de schriftelijke waarschuwingen is aan [gerekestreerde partij] medegedeeld dat Balanz over zou gaan tot opschorting en/of stopzetting van de loonbetaling tot het moment dat [gerekestreerde partij] alsnog de op haar rustende re-integratieverplichtingen zou nakomen.
2.5.
Op 12 november 2020 heeft Balanz een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV. Balanz verzocht het UWV een oordeel te geven over haar eigen re-integratie verplichtingen. Het UWV heeft op 18 december 2020 geoordeeld dat de re-integratie inspanningen van Balanz tot 12 november 2020 voldoende geweest waren. In de algemene rapportage vermeldde het UWV dat er voor [gerekestreerde partij] medische gronden bestonden voor het niet-opvolgen van enige afspraken / oproepen en dat Balanz in de periode van 9 september 2020 tot 12 november 2020 niet in alle redelijkheid van [gerekestreerde partij] kon verwachten dat zij fysiek op afspraken / spreekuren zou verschijnen. Het UWV heeft tot slot benadrukt dat het belangrijk was dat Balanz en [gerekestreerde partij] er na het deskundigenoordeel samen zouden uitkomen en dat het oordeel gebruikt kon wordt voor verdere (inspanningen tot) re-integratie.
2.6.
Met inachtneming van het oordeel van het UWV heeft Balanz [gerekestreerde partij] uitgenodigd voor een niet-fysiek consult bij de bedrijfsarts op 7 januari 2021.
2.7.
Op 11 januari 2021 is [gerekestreerde partij] wederom schriftelijk gewaarschuwd omdat zij niet bereikbaar was voor het geplande telefonische consult van de bedrijfsarts op 7 januari 2021 en omdat zij ook zelf geen contact opgenomen had met de bedrijfsarts. Bij die waarschuwing is aan [gerekestreerde partij] medegedeeld dat de loondoorbetaling niet hervat zou worden tot het moment dat [gerekestreerde partij] aan haar re-integratieverplichtingen zou gaan voldoen.
2.8.
Op 5 februari 2021 hebben partijen een plan van aanpak voor de verdere re-integratie opgesteld waarin afspraken gemaakt zijn over onder meer de bereikbaarheid van [gerekestreerde partij] en een wekelijks contact van [gerekestreerde partij] met Balanz ter vormgeving van haar re-integratiemogelijkheden.
2.9.
[gerekestreerde partij] is vervolgens bij brief van 1 maart 2021 gewaarschuwd omdat zij de in het plan van aanpak opgenomen afspraken ter zake van bereikbaarheid en wekelijks contact (weer) niet nagekomen was. Balanz heeft met ingang van 25 februari 2021 wederom een loonmaatregel opgelegd.
2.10.
Op 9 maart 2021 is [gerekestreerde partij] voor de negende keer gewaarschuwd wegens niet-nakomen van haar re-integratieverplichtingen en van gemaakte afspraken. Verder is [gerekestreerde partij] uitgenodigd voor een gesprek met haar objectleidster op 11 maart 2021 teneinde (eventueel) benutbare arbeidsmogelijkheden in week 11 te bespreken.
2.11.
Bij e-mailbericht van 11 maart 2021 is aan [gerekestreerde partij] medegedeeld dat zij niet verschenen was op de afspraak van 11 maart 2021 en dat zij op 15 maart 2021 om 9:00 uur alsnog verwacht werd op kantoor van Balanz in Meerssen. Tevens is aan [gerekestreerde partij] medegedeeld dat van haar verwacht werd dat zij na de afspraak van 15 maart 2021 steeds één uur per dag zou gaan hervatten in passend werk en dat daarna, aan het einde van de week, nieuwe afspraken gemaakt zouden worden over eventuele verdere opbouw van de werkuren.
2.12.
Op 19 maart 2021 heeft de bedrijfsarts [gerekestreerde partij] gesproken. Tijdens dat gesprek is geconstateerd dat [gerekestreerde partij] de geadviseerde werkhervatting in week 11 niet waar had kunnen maken wegens / in verband met toegenomen beperkingen. De bedrijfsarts was verder van oordeel dat er mogelijkheden waren om het werk in week 12 te hervatten voor één uur per dag in aangepast licht fysiek werk. [gerekestreerde partij] heeft zich bereid getoond daaraan gehoor te geven, waarna de bedrijfsarts op 9 april 2021 uitbreiding van de werkzaamheden naar twee per week geadviseerd heeft.
2.13.
Op 6 mei 2021 heeft de bedrijfsarts geadviseerd de werkbare uren verder tot drie uur per week te verhogen en om aldus stapsgewijs het patroon uit te breiden naar vijf uur per dag.
2.14.
Na 6 mei 2021 heeft [gerekestreerde partij] echter niets van zich laten horen, zodat Balanz op 31 augustus 2021 wederom een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd heeft. Het UWV is verzocht een oordeel te geven over de vraag of [gerekestreerde partij] voldoende inspanningen leverde voor haar reintegratie.
2.15.
Het UWV heeft op 27 september 2021 een deskundigenoordeel afgegeven dat inhield dat [gerekestreerde partij] onvoldoende meewerkte aan haar re-integratie. In de rapportage van de arbeidsdeskundige is opgenomen dat er geen medische contra-indicaties waren voor (actieve) deelname aan re-integratie. De bedrijfsarts en de verzekeringsarts kwamen beide tot het oordeel dat er reintegratiemogelijkheden waren en dat [gerekestreerde partij] geen deugdelijke grond had om niet mee te werken aan de re-integratieactiviteiten die door Balanz geïnitieerd waren.

3.Het geschil

3.1.
Balanz verzoekt thans om de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst zo spoedig mogelijk te ontbinden wegens het bestaan van een redelijke grond als bedoeld in art. 7:669 BW iuncto art. 7:671b BW.
3.2.
Balanz baseert dit verzoek:
  • primair op art. 7:669 lid 3 onderdeel e BW (‘verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren’);
  • subsidiair op art. 7:669 lid 3 onderdeel g BW (‘verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren’);
  • meer subsidiair op art. 7:669 lid 3 onderdeel h BW (‘omstandigheden die zodanig zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren’);
  • uiterst subsidiair op art. 7:669 lid 3 onderdeel i (“een combinatie van omstandigheden genoemd in twee of meer van de gronden, bedoeld in de onderdelen c tot en met h van art. 7:669 lid 3 BW, die zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren”).
3.3.
Volgens Balanz is herplaatsing van [gerekestreerde partij] binnen een redelijke termijn en al dan niet met behulp van scholing in een andere passende functie in de gegeven omstandigheden niet mogelijk, althans ligt dat niet in de rede. Temeer nu primair sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [gerekestreerde partij] als bedoeld in art. 7:669 lid 3 onderdeel e BW. Balanz stelt dat aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in art. 7:669 BW voldaan is en dat verder ook geen opzegverboden gelden als bedoeld in art. 7:670 BW of met deze opzegverboden naar aard en strekking vergelijkbare opzegverboden in een ander wettelijk voorschrift. Althans dat het onderhavige verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop die opzegverboden betrekking hebben. Of in het uiterste geval dat hier de uitzondering op het opzegverbod bij ziekte heeft te gelden die art. 7:670a BW noemt. Balanz stelt dat zij, overeenkomstig art. 7:671b lid 5 sub a en b BW, de loonbetaling aan [gerekestreerde partij] gestaakt heeft en dat het UWV een deskundigenoordeel afgegeven heeft. Zij verzoekt verder in afwijking van art. 7:671b lid 8 sub a BW, overeenkomstig art. 7:671b lid 8 sub b BW, het einde van de arbeidsovereenkomst te bepalen op een tijdstip / dag zo spoedig mogelijk na ontvangst van haar verzoekschrift, rekening houdend met de duur van de onderhavige procedure, aangezien Balanz primair de ontbinding vraagt wegens “ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer”. Tot slot stelt Balanz dat [gerekestreerde partij] ingevolge art. 7:673 lid 7 sub c BW geen aanspraak op een transitievergoeding toekomt.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de in rechtsoverweging 1.1. weergegeven wijze van oproeping, kan tegen de niet verschenen [gerekestreerde partij] verstek verleend worden.
4.2.
[gerekestreerde partij] is op dit moment (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt wegens ziekte. Tijdens arbeidsongeschiktheid geldt het opzegverbod zoals neergelegd in art. 7:670 lid 1 BW. Dit opzegverbod wordt echter, conform art. 7:670a lid 1 BW, doorbroken indien de werknemer zonder deugdelijke grond de re-integratieverplichtingen zoals bedoeld in art. 7:660a BW weigert na te komen en de werkgever de werknemer schriftelijk gemaand heeft tot nakoming van deze verplichtingen of om die reden, met inachtneming van het bepaalde in art. 7:629 lid 7 BW, de betaling van het loon gestaakt heeft. Uit het door Balanz overgelegde deskundigenoordeel UWV van 27 september 2021 kan worden opgemaakt dat [gerekestreerde partij] zonder deugdelijke grond haar re-integratieverplichtingen niet nakomt. Balanz heeft verder om die reden reeds de betaling van het loon van [gerekestreerde partij] stopgezet. Dit tezamen leidt tot de conclusie dat doorbreking van het opzegverbod zoals hierboven vermeld aan de orde is.
4.3.
[gerekestreerde partij] heeft geen verweer gevoerd tegen de primair verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de ‘e-grond’, zodat strikt genomen alleen al daarom de ontbinding op die grond uitgesproken kan worden. Daar komt bij dat de onweersproken gebleven verwijten van Balanz aan het adres van [gerekestreerde partij] in verband met de weigering om aan haar re-integratie mee te werken - hiervoor onder feiten weergegeven - als (ernstig) verwijtbaar of nalatig handelen gekwalificeerd moeten worden.
4.4.
Hetgeen hier overwogen is, brengt mee dat een redelijke grond voor ontbinding bestaat als bedoeld in art. 7:671b lid 1 onderdeel a BW in verbinding met art. 7:669 lid 1 en lid 3 onderdeel e BW. Het al dan niet kunnen herplaatsen van de werknemer speelt, gelet op de grond van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, geen rol. Met toepassing van het bepaalde in art. 7:671b lid 8 onderdeel b BW zal de arbeidsovereenkomst tussen partijen worden ontbonden met ingang van 1 januari 2022. Het gedrag van [gerekestreerde partij] is immers ernstig verwijtbaar en nalatig.
4.5.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter nog dat Balanz géén transitievergoeding als bedoeld in art. 7:673 BW aan [gerekestreerde partij] verschuldigd is, nu het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van [gerekestreerde partij] .
4.6.
Aangezien er aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen vergoeding verbonden wordt, hoeft Balanz niet in de gelegenheid gesteld te worden haar verzoek in te trekken en kan aanstonds eindbeschikking worden gegeven.
4.7.
[gerekestreerde partij] dient tot slot als de geheel in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de proceskosten. Die kosten worden aan de zijde van Balanz tot op heden begroot op € 624,00 (€ 126,00 aan griffierecht en € 498,00 aan salaris gemachtigde).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2022;
5.2.
veroordeelt [gerekestreerde partij] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Balanz tot op heden bepaald op een bedrag van € 624,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.
NZ