Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
gerekestreerde partij
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
- primair op art. 7:669 lid 3 onderdeel e BW (‘verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren’);
- subsidiair op art. 7:669 lid 3 onderdeel g BW (‘verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren’);
- meer subsidiair op art. 7:669 lid 3 onderdeel h BW (‘omstandigheden die zodanig zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren’);
- uiterst subsidiair op art. 7:669 lid 3 onderdeel i (“een combinatie van omstandigheden genoemd in twee of meer van de gronden, bedoeld in de onderdelen c tot en met h van art. 7:669 lid 3 BW, die zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren”).