In deze zaak heeft de kantonrechter op 22 december 2021 uitspraak gedaan over het verzoek van de verzoekende partij, een besloten vennootschap, tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de verwerende partij. De verwerende partij was sinds 9 juni 2010 in dienst van de verzoekende partij en vervulde de functie van [functie] met een maandelijks bruto salaris van € 2.645,15. De verzoekende partij heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van artikel 7:671b lid 1 onderdeel a van het Burgerlijk Wetboek, in combinatie met artikel 7:669 lid 3 onderdeel g BW, omdat de arbeidsrelatie zodanig verstoord was dat van een vruchtbare samenwerking geen sprake meer kon zijn. De verwerende partij heeft verweer gevoerd, maar erkende de door de verzoekende partij gestelde redenen voor de ontbinding. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een redelijke grond voor ontbinding en dat herplaatsing niet mogelijk was. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 februari 2022, en de verwerende partij kreeg recht op een transitievergoeding van € 5.290,30 bruto. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg.