ECLI:NL:RBLIM:2021:10050

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
7 januari 2022
Zaaknummer
ROE 21/3121
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestuursdwangbesluit tot stillegging van aanlegactiviteiten op Landgoed Leudal

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 24 december 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, eigenaar van Landgoed Leudal, had bezwaar gemaakt tegen een bestuursdwangbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal, dat hem verbood om aanlegactiviteiten uit te voeren. De voorzieningenrechter oordeelde dat op basis van de beschikbare controlerapporten niet kon worden vastgesteld dat verzoeker illegale werkzaamheden had verricht buiten het recreatiepark. Hoewel er binnen het park een nieuwe weg werd aangelegd, was het besluit van verweerder om dit als vergunningplichtige werkzaamheden te beschouwen onzorgvuldig. De voorzieningenrechter schorste het bestuursdwangbesluit en wees het verzoek om voorlopige voorziening toe, omdat verzoeker aannemelijk had gemaakt dat hij zonder schade de beslissing in de hoofdzaak niet kon afwachten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van verzoeker zwaarder wogen dan die van verweerder, en dat er een gerede kans bestond dat het primaire besluit in de hoofdzaak niet in stand zou blijven. Verweerder werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/3121
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 december 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

(gemachtigde: mr. J.L. Stoop),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder ten aanzien van verzoeker een bestuursdwangbesluit genomen en hem tevens een last onder dwangsom opgelegd ter voorkoming van overtreding van het bestuursdwangbesluit.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, hoewel de rechtbank op
14 december 2021 per (beveiligde) e-mail kennisgevingen aan de behandelend jurist en aan de contactpersoon van verzoeker heeft gestuurd, zonder bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Wat ging er aan het primaire besluit vooraf?
1. Een toezichthouder van verweerders gemeente heeft op zaterdagochtend 23 oktober 2021 een melding van een buurman ontvangen dat er op Landgoed Leudal
door een grondverzetbedrijf werkzaamheden werden verricht om een weg aan te leggen met een ontsluiting op Heyerveld. De machinist van het grondverzetbedrijf zou daarbij desgevraagd tegen de buurman hebben verklaard te weten dat er op Heyerveld geen werkzaamheden mochten plaatsvinden maar dat hij in opdracht van verzoeker handelde.
2. Naar aanleiding van die melding is de toezichthouder dezelfde middag ter plaatse gaan kijken en heeft geconstateerd dat er op ‘fase 3’ van Landgoed Leudal een graafmachine bezig was met het verplaatsen van zand. Hij heeft telefonisch van de echtgenote van verzoeker vernomen dat een bestaande weg werd vervangen en dat die weg binnen een paar weken zou worden geasfalteerd. Daarbij heeft zij, desgevraagd, ontkend dat er een uitweg op Heyerveld werd aangelegd. De toezichthouder heeft van zijn bevindingen een controlerapport (23102021) opgesteld en daarbij foto’s gevoegd van hetgeen hij heeft gezien. De toezichthouder concludeert in zijn rapport dat hij geen illegale werkzaamheden heeft kunnen constateren en dat hij de werkzaamheden daarom niet heeft stop gelegd.
3. Op 28 oktober 2021 hebben drie toezichthouders een nieuwe controle op Landgoed Leudal uitgevoerd waarvan een rapport (mutatienummer: 2810211639*9143) is opgemaakt. Zij hebben gesproken met verzoeker die heeft verklaard dat de huidige werkzaamheden waren vergund. De toezichthouders hebben vervolgens het primaire besluit aan een medewerker van verzoeker overhandigd omdat verzoeker de brief niet in ontvangst wilde nemen. De toezichthouders hebben in hun rapport aangegeven dat er werkzaamheden in uitvoering waren op fase 3 van Landgoed Leudal die de aanleg van verhardingen wegen en sleuven voor mogelijk kabels/riolering/drainage betroffen. Verzoeker heeft verklaard dat dit herstelwerkzaamheden waren van bestaande paden en wegen die al 40 jaar geleden waren aangelegd. De toezichthouders hebben in hun rapport bevestigd dat geen nieuwe weg(en) werd(en) aangelegd en dat zij voor een stillegging van de werkzaamheden geen aanleiding vonden. Bij het rapport zijn foto’s gevoegd van het buitenterrein binnen de omheining fase 3 Landgoed Leudal, alsmede foto’s van het buitenterrein buiten de omheining fase 3 Landgoed Leudal, gelegen aan de openbare weg Heyerveld. Bij deze laatste reeks foto’s is (op pagina 5 van het rapport) het volgende aangetekend:
“Op de bovenstaande foto’s kan men zien dat hier recentelijk geen werkzaamheden zijn verricht. Door de aanwezige vegetatie en mos vorming is dit uit te sluiten. Wel is hier recentelijk met groot materieel met rupsbanden overheen gereden. Mogelijk om op fase 3 werkzaamheden te verrichten.”
4. In het uitgereikte primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat is geconstateerd dat er werkzaamheden zijn uitgevoerd ten behoeve van de aanleg van een nieuwe weg en niet van vernieuwing van een bestaande weg. Volgens verweerder ontbreekt voor de aanleg en verbreding, dan wel verharding van de weg op de percelen, grenzend aan de Euldersweg de op grond van het bestemmingsplan landgoed Leudal 2018 benodigde omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b (aanlegvergunning) van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Voor de aanleg van de uitrit op de percelen aan Heyerveld ontbreekt volgens verweerder de op grond van het daar geldend Reparatie- en Veegplan Buitengebied Leudal benodigde omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b (aanlegvergunning) en c, (strijdig gebruik) van de Wabo. Daarnaast is de activiteit volgens verweerder in strijd met artikel 2:11 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Leudal omdat daarvoor geen vergunning is gevraagd en verleend. Verweerder heeft daarom beslist dat de werkzaamheden per direct moeten worden gestaakt en dat eventuele voertuigen en werktuigen van het terrein dienen te worden verwijderd (spoedeisende bestuursdwang). Ter voorkoming van overtreding van het bestuursdwangbesluit heeft verweerder verzoeker een last onder dwangsom opgelegd die inhoudt dat verzoeker een bedrag van € 12.500,00 ineens verbeurt indien wordt geconstateerd dat de niet vergunde werkzaamheden worden voortgezet en het bestuursdwangbesluit wordt overtreden.
5. Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt bij verweerder en tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht het primaire besluit te schorsen.
Is er sprake van onverwijlde spoed?
6. In artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
6.1.
Als aanstonds moet worden geconcludeerd dat verzoeker zonder enig nadeel een beslissing in de hoofdzaak kan afwachten, dan dient het verzoek om een voorlopige voorziening reeds op die grond te worden afgewezen en komt de rechter aan een verdere belangenweging als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb niet toe. Is een bepaald spoedeisend belang wel aanwezig, dan bestaat pas aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening, indien het belang van verzoeker bij de gevraagde voorziening zodanig is dat het zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder bij afwijzing van die voorziening en bij onmiddellijke uitvoering van het besluit. In het kader van die belangenweging kan worden betrokken een voorlopig oordeel van de rechter over het geschil in de hoofdzaak.
7. Verzoeker heeft ontkend dat er werkzaamheden zijn uitgevoerd buiten het terrein van Landgoed Leudal om een uitweg richting Heyerveld aan te leggen. Er zijn wel binnen het terrein van Landgoed Leudal werkzaamheden uitgevoerd op fase 3 om een weg aan te leggen langs het logiesgebouw en het naastgelegen voetbalveld. Verzoeker wil dat die weg vóór de beoogde ingebruikname van het nieuwe logiesgebouw tegen het einde van januari 2022 klaar is. In het logiesgebouw komen 52 appartementen, trainingsruimtes, restaurants en ruimtes om bijeen te komen voor in totaal 100 à 150 bezoekers. Het gebouwencomplex kan geheel of gedeeltelijk worden verhuurd en gebruikt. De weg is nodig om het logiesgebouw (op een fatsoenlijke wijze) te kunnen bereiken. Gezien de voorgenomen ingebruikname van het logiesgebouw zou dus (ook) die weg eind januari 2022 klaar moeten zijn. Daarbij is van belang dat het uitvoeren van asfalteringswerkzaamheden niet kan plaatsvinden bij een temperatuur van minder dan 7 graden Celsius. Door de stillegging loopt verzoeker ernstige, in zijn ogen onnodige vertraging op bij de verhuur van het logiesgebouw, waardoor inkomsten worden misgelopen.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker hiermee toereikend heeft onderbouwd dat hij niet zonder enig nadeel de beslissing in de bodemzaak kan afwachten nu die niet op korte termijn en in elk geval niet vóór eind januari 2022 is te verwachten.
9. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt. In dat kader komt de voorzieningenrechter toe aan een voorlopig rechtmatigheidsoordeel dat de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindt.
Is verzoeker ten onrechte als overtreder aangeschreven?
10. Verzoeker voert aan dat het primaire besluit ten onrechte aan hem is gericht, nu een vennootschap eigenaar is van Landgoed Leudal en niet verzoeker als privépersoon. Verzoeker ontkent dat hij opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden.
11. In artikel 5:24, derde lid, van de Awb is bepaald dat de last onder bestuursdwang wordt bekendgemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbende op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kan een last onder dwangsom alleen worden opgelegd aan de overtreder die het in zijn macht heeft de last uit te voeren.
12. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder het primaire besluit dat een combinatie is van bestuursdwang en een (preventieve) last onder dwangsom, terecht aan verzoeker gericht. Verzoeker heeft de zeggenschap over de vennootschap die eigenaar is van Landgoed Leudal en hij heeft het feitelijk en juridisch in zijn macht de last uit te voeren. Verweerder heeft het besluit daarom terecht aan hem geadresseerd.
Was er sprake van een overtreding en was verweerder bevoegd handhavend op te treden?
13. Verzoeker stelt zich primair op het standpunt dat er geen sprake is van een overtreding ter zake waarvan verweerder bevoegd was om met spoedeisende bestuursdwang handhavend op te treden. Verzoeker voert aan dat verweerder ten onrechte aanneemt dat hij buiten het recreatiepark richting Heyerveldweg werkzaamheden heeft verricht en dat er om die reden geen sprake kan zijn van een overtreding. Er zij wel werkzaamheden uitgevoerd ten behoeve van de aanleg van de weg langs het nieuwe logiesgebouw. Volgens verzoeker is dat echter niet in strijd met het ter plaatse geldend bestemmingsplan Landgoed Leudal 2018 (hierna: het bestemmingsplan). Verzoeker betoogt dat in zoverre geen sprake is van overtreding van artikel 2:11 van de APV omdat dit geen openbare weg is als bedoeld in de APV en de Wegenverkeerswet 1994 en de betreffende activiteit niet in strijd is met het bestemmingsplan.
Op grond van het bestemmingsplan geldt ter plaatse de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 5’ en is het aanleggen of verbreden van paden ingevolge artikel 5.4.1 van het bestemmingsplan in beginsel vergunning plichtig. Volgens verzoeker geldt ingevolge artikel 5.4.2 van het bestemmingsplan in dit geval daarop een uitzondering omdat er geen verstoring plaatsvindt van meer dan 40 cm onder het oppervlak en de grote van de bodemingreep kleiner is dan 1.000 m². Daaraan is verweerder ten onrechte voorbijgegaan. Daarbij komt dat in artikel 5.4.2 van het bestemmingsplan volgens verzoeker sprake van alternatieve voorwaarden. Verzoeker concludeert uit de stukken dat verweerder in het primaire besluit niet heeft beoordeeld of de uitzonderingen op de vergunningplicht niet van toepassing zijn en ook daarna niet meer heeft onderzocht en gemotiveerd waarom de uitzonderingen op de vergunningplicht niet van toepassing zouden zijn.
14. De voorzieningenrechter overweegt naar aanleiding van deze bezwaargronden als volgt. Voor de daarvoor relevante wettelijke bepalingen verwijst de voorzieningenrechter naar de bijgevoegde bijlage die onderdeel van de uitspraak uitmaakt.
15. Het gemeentebestuur heeft de bevoegdheid met bestuursdwang op te treden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten [1] . De voorzieningenrechter dient dus in de eerste plaats de vraag te beantwoorden of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake was van overtredingen ter zake waarvan hij bevoegd was met spoedeisende bestuursdwang handhavend op te treden.
16. De gestelde overtredingen zien volgens het primaire besluit op aanlegactiviteiten buiten Landgoed Leudal richting Heyerveld en op aanlegactiviteiten binnen Landgoed Leudal op fase 3. Naar het (voorlopig) oordeel van de voorzieningenrechter kan op basis van de hiervóór deels weergegeven controlerapporten die aan het primaire besluit ten grondslag liggen, niet worden geconcludeerd dat verzoeker op de gronden buiten het recreatiepark, waarop het bestemmingsplan ‘Reparatie- en Veegplan Buitengebied Leudal’ van toepassing is, ten tijde van de uitgevoerde controles aanlegactiviteiten heeft verricht. De voorzieningenrechter verwijst hiervoor naar de weergave van die rapporten onder rechtsoverweging 2 en 3. Aan een handhavingsbesluit dient een duidelijke en controleerbare vaststelling van de feiten ten grondslag te liggen. Op basis van de voorhanden rapportages heeft verweerder zich niet op het standpunt kunnen stellen dat in zoverre sprake was van een overtreding ter zake waarvan hij bevoegd was met spoedeisende bestuursdwang in combinatie met een last onder dwangsom handhavend op te treden.
16.1.
Ter zake van de aanlegactiviteiten binnen het recreatiepark (fase 3) die zien op de aanleg van een (nieuwe) weg langs het logiesgebouw stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerder in het primaire besluit heeft verzuimd te beoordelen of hierop mogelijk de uitzondering op de vergunningplicht als bedoeld in artikel 5.4.2. van het bestemmingsplan (Landgoed Leudal 2018) van toepassing is. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat de in dat artikel gestelde voorwaarden cumulatief zijn bedoeld, maar verweerder heeft voorafgaand aan het primaire besluit niet kenbaar beoordeeld of de in dat artikel neergelegde uitzondering op de vermeende vergunningplicht van verzoeker al dan niet van toepassing is. In het verweerschrift is dienaangaande volstaan met de constatering dat het ‘zeer waarschijnlijk’ om vergunning plichtige werkzaamheden gaat maar een onderbouwing dat het hierbij om een bodemingreep van meer dan 1.000 m² gaat, dan wel dat een verstoring van de bodem van tenminste 40 cm onder het oppervlak, ontbreekt.
Verzoeker heeft er verder terecht op gewezen dat het verbod op grond van artikel 2:11, eerste lid, van de APV om onder meer een weg aan te leggen zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan alleen betrekking heeft op openbare wegen als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994. De onderhavige weg ligt binnen het terrein van Landgoed Leudal en is geen voor het openbare weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994. Reeds om die reden is voor de aanleg van de weg geen separate vergunning op grond van de APV vereist.
16.2.
Verweerder heeft dus weliswaar terecht vastgesteld dat hier ten tijde van de controles een nieuwe weg werd aangelegd, maar verweerders besluit dat dit (aanleg)vergunning plichtige werkzaamheden betreft, is onzorgvuldig tot stand gekomen en kan niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder op basis van de voorhanden rapportages zich in zoverre eveneens niet op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een overtreding ter zake waarvan hij bevoegd was met spoedeisende bestuursdwang in combinatie met een last onder dwangsom handhavend op te treden.
16.3.
Bij het vorenstaande heeft de voorzieningenrechter nog in aanmerking genomen dat verzoeker ook op de zitting nogmaals gemotiveerd heeft betwist dat de in fase 3 uitgevoerde werkzaamheden vergunning plichtig waren. Het logiesgebouw is verhoogd aangelegd en dat geldt ook voor de nieuw weg, hetgeen met (2) overgelegde foto’s is aangetoond. Tevens heeft verzoeker aannemelijk gemaakt dat de aanleg van deze weg geen bodemingreep van meer dan 1.000 m² betreft. Verzoeker heeft verder verklaard dat er na de stillegging door verweerder geen nader onderzoek of controle is uitgevoerd. In het verweerschrift ontbreekt een onderbouwing voor de feitelijke vaststelling dat de werkzaamheden wel vergunning plichtig waren. Verweerder is niet op zitting verschenen om een en ander te weerleggen of nader te onderbouwen.
17. Op grond van voorgaande overwegingen is de voorzieningenrechter van oordeel het primaire besluit wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb een gerede kans maakt in de hoofdzaak niet in stand te kunnen blijven. Gelet op de betrokken belangen is er daarom aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
18. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit is geschorst tot de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
19. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
20. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,00 en een wegingsfactor 1). De overige door verzoeker genoemde kosten, te weten de reis- en verletkosten, komen met toepassing van artikel 2, eerste lid, onderdeel d en e, van het Besluit proceskosten bestuursrecht tot een bedrag van in totaal € 372,00 voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,00 aan verzoeker te
vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 1.868,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 december 2021.
de griffier is verhinderd rechter
de uitspraak te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 24 december 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage bij de uitspraak met procedurenummer ROE 21/3121

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:46
Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
Artikel 3:47
1. De motivering wordt vermeld bij de bekendmaking van het besluit. (…)
Artikel 5:2
In deze wet wordt verstaan onder:
a. bestuurlijke sanctie: een door een bestuursorgaan wegens een overtreding opgelegde verplichting of onthouden aanspraak;
b. herstelsanctie: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding; (…)
Artikel 5:7
Een herstelsanctie kan worden opgelegd zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt.
Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:24
1. De last onder bestuursdwang omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
2. De last onder bestuursdwang vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
3. De last onder bestuursdwang wordt bekendgemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager.
Artikel 5:31
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing. (…)
Artikel 5:31d
Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:32a
1. De last onder dwangsom omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
2. Bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
Bestemmingsplan Landgoed Leudal 2018.
Artikel 5.1 (Bestemmingsomschrijving)De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
Artikel 5.4.1 (Verbod)Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook wordt gerekend vergraven, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
het aanleggen of verbreden van wegen, paden of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
het aanleggen van bos of boomgaard die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als zodanig kunnen worden aangemerkt.
Artikel 5.4.2 (Uitzondering)
Het bepaalde in lid 5.4.1 is niet van toepassing:
op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
de verstoring zich beperkt tot 40 cm onder het oppervlak;
de grootte van de bodemingreep kleiner is dan 1000 m².
Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Leudal (APV).
Artikel 1:1
In deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994. (…)
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
2. De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit. (…)
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders blijkt, verstaan onder:
(…)
b. wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten; (…).

Voetnoten

1.Ingevolge artikel 5.2, eerste lid van de Wabo, in verbinding met de artikelen 125 Gemeentewet en 5:21 van de Awb.