ECLI:NL:RBLIM:2021:10015

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
C/03/268818 / HA ZA 19-475
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering wegens gebrek aan bewijs omtrent stookprotocol bij vloerverwarming

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg, hebben eisers [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] een vordering ingesteld tegen gedaagden [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] met betrekking tot de aanleg en inbedrijfstelling van vloerverwarming. De eisers verwijten gedaagden dat zij hen niet hebben gewezen op de noodzaak van een stookprotocol bij de inbedrijfstelling van de vloerverwarming. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 25 maart 2020 de eisers toegelaten tot bewijslevering. Tijdens de bewijslevering zijn vier getuigen gehoord, waaronder de eisers zelf en gedaagde sub 2.

De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen beoordeeld en geconcludeerd dat de eisers er niet in zijn geslaagd om te bewijzen dat gedaagde sub 2 hen tijdig heeft geïnformeerd over het stookprotocol. De getuigenverklaringen van de eisers werden als partijgetuigen beschouwd, wat betekent dat hun verklaringen alleen bewijs in hun voordeel konden opleveren als er aanvullend bewijs was dat hun verklaringen geloofwaardig maakte. De rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van de eisers afgewezen, omdat het verwijt dat gedaagde sub 2 hen niet heeft geïnformeerd over het stookprotocol niet kon worden vastgesteld. De eisers zijn als in het ongelijk gestelde partijen veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 4.876,00. Het vonnis is uitgesproken op 29 december 2021 door mr. W.J.J. Beurskens.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/268818 / HA ZA 19-475
Vonnis van 29 december 2021 (bij vervroeging)
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. N.Th.G. Keulers,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
in zijn hoedanigheid van vennoot van gedaagde sub 1 en
3.
[gedaagde sub 3],
in haar hoedanigheid van venoot van gedaagde sub 1,
beiden wonend te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. A.J.J. Kreutzkamp.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] worden genoemd.

6.De procedure

6.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 maart 2020,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 27 november 2020,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 28 juli 2021,
  • de conclusie na (contra-)enquête van [eisers] , met producties 14-19,
  • de antwoordconclusie na enquêtes van [gedaagden] , met productie 6,
  • de akte van [eisers] , met productie 20.
6.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Bij tussenvonnis van 25 maart 2020 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank overwogen, samengevat, (1) dat [eisers] [gedaagden] verwijten dat zij jegens hen zijn tekortgeschoten omdat [gedaagde sub 2] (gedaagde sub 2) [eisers] niet heeft verteld dat bij de inbedrijfstelling van de vloerverwarming een stookprotocol moest worden gevolgd en wat dat protocol inhield, en (2) dat [gedaagden] dit hebben betwist, zodat (3) het aan [eisers] is om hun genoemde stelling te bewijzen.
De rechtbank heeft [eisers] daarop toegelaten te bewijzen dat [gedaagde sub 2] [eisers] er niet op heeft gewezen dat bij de inbedrijfstelling van de vloerverwarming een stookprotocol in acht moest worden genomen en wat dat protocol inhield.
7.2. [eisers] hebben daarna in enquête vier getuigen doen horen, te weten: [eiser sub 1] (eiser sub 1), [eiseres sub 2] (eiseres sub 2), [vader van eiser sub 1] (vader van eiser sub 1) en [bekende van eiser sub 1] (bekende van eiser sub 1).
7.3.
De getuige [eiser sub 1] heeft, voor zover relevant, als volgt verklaard:
‘(…) De aanleg van de verwarming is als volgt gegaan. Ik heb zelf het materiaal gehaald en vervolgens hebben wij de verwarming aangelegd, samen met [gedaagde sub 2] en nog een oom van mij, genaamd [oom eiser sub 1] , die verwarmingsmonteur is. Ik heb wat hand en span diensten verricht. De verwarming is aangelegd met hulp van nog andere mensen, in elk geval [naam 1] , [bekende van eiser sub 1] en [naam 2] . Ik denk dat de aanleg van de verwarming een maand of vier heeft geduurd, zo ongeveer van april 2016 tot september 2016. Aangelegd hebben wij de buizen voor de vloerverwarming, de buizen voor de radiatoren en de verwarmingsketel. Eigenlijk alles dus. Toen de verwarming was aangelegd, hoefde hij niet meteen in bedrijf te worden gesteld, omdat de buitentemperatuur nog te hoog was. We hebben tijdens de aanleg van de verwarming nooit gesproken over de inwerkingstelling daarvan en ook niet hoe dat zou moeten. Toen het kouder werd in 2016, ik denk oktober, is [gedaagde sub 2] langsgekomen en hij heeft toen de verwarming in bedrijf gesteld. Hij heeft de stekker van de ketel ingestoken en water bijgevuld en dergelijke en hij heeft toen gecontroleerd of er lekkage was. Hij heeft dat gedaan in mijn bijzijn en mijn vader en [bekende van eiser sub 1] waren ook aanwezig bij die inbedrijfstelling. [gedaagde sub 2] heeft toen verder niets uitgelegd over de verdere gang van zaken en dus ook niet uitgelegd of iets gezegd over een stookprotocol. (…) Voor alle duidelijkheid zeg ik er nog even bij, dat [gedaagde sub 2] de verwarmingsbuizen al eerder hadden gevuld met water om zo vroeg tijdig mogelijk te controleren of er lekkage was’.
7.4.
De getuige [eiseres sub 2] heeft, voor zover relevant, als volgt verklaard:
‘ [gedaagde sub 2] zou de verwarming van A tot Z aanleggen. (…) Ik ben er niet altijd bij geweest, maar ik denk dat de werkzaamheden aan de verwarming zijn begonnen in november 2015 en ongeveer een week of twee hebben geduurd. Ik ben niet aanwezig geweest bij de ingebruikstelling van de verwarming. Ik kan u, desgevraagd door mr. Keulers, wel zeggen dat ik [gedaagde sub 2] nooit heb horen spreken over een opstookprotocol en ik heb hem ook nooit iets horen zeggen over de geleidelijke opwarming van de vloerverwarming’.
7.5.
De getuige [vader van eiser sub 1] heeft, voor zover relevant, als volgt verklaard:
‘(…) Eigenlijk meteen na mijn pensioen, ben ik mijn zoon gaan helpen (…). Ik heb daarbij onder andere geholpen met de aanleg van de verwarmingsbuizen. Dat (…) werk is gedaan onder leiding van [gedaagde sub 2] . (…) Ik weet nog dat de verwarming door [gedaagde sub 2] in werking is gesteld, maar ik weet echt niet meer wanneer. (…) [gedaagde sub 2] heeft toen dus de verwarming in werking gesteld en [gedaagde sub 2] en ik zijn toen het hele huis doorgelopen om alle leidingen te controleren. Alles was op dat moment in orde, waarmee ik bedoel dat de leidingen warm werden. Ik heb [gedaagde sub 2] verder niets horen vertellen over de verdere handelingen voor de inwerkingstelling en het woord stookprotocol heeft hij niet gebruikt’.
7.6.
De getuige [bekende van eiser sub 1] heeft, voor zover relevant, als volgt verklaard:
‘(…) Ik heb [eiser sub 1] in het verleden wel eens geholpen met klusjes. (…) ik weet zeker dat ik niet heb geholpen met de verwarming, want daarvan heb ik geen verstand. (…) Het huis van [eiser sub 1] staat in [woonplaats] . Ik liep af en toen bij de werkzaamheden in het huis wel eens kort het huis in. Ik heb daar de ook hier aanwezige [gedaagde sub 2] toen wel eens bezig gezien met de vloerverwarmingsbuizen in de winkel op de begane grond. Meer daarover kan ik niet vertellen. Ik kan u ook niets vertellen over de inwerkingsstelling van de verwarming, want daar was ik niet bij. Ik kan u wel zeggen dat ik [gedaagde sub 2] nooit iets heb horen zeggen over het geleidelijk opwarmen van de vloerverwarming en ik heb [gedaagde sub 2] ook nooit een woord horen gebruik(en) als stookprotocol’.
7.7.
[gedaagden] hebben daarna in contra-enquête één getuige doen horen, te
weten [gedaagde sub 2] (gedaagde sub 2).
7.8.
De getuige [gedaagde sub 2] heeft, voor zover relevant, als volgt verklaard:
‘Het verhoor vandaag gaat over het stookprotocol. De vraag is of ik [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] daar tijdig over heb ingelicht of niet. Ik kan vertellen dat ik dit laatste heb gedaan, er is door mij dus duidelijk en op tijd over het stookprotocol gesproken.
Eerst is gewerkt aan de verbouwing van de beneden verdieping. Daar zijn een winkel en een werkplaats. In beide is vloerverwarming aangelegd. (…) Beneden hing ook de Cv-ketel, die zowel voor beneden als boven was bedoeld. In september 2015 was het werk beneden klaar. Ik heb toen de verwarmingsketel in werking gesteld, maar alleen voor de beneden etage. Als de vloer klaar is dan moet deze 6 weken liggen zonder verwarmd te worden. Daarna mag de temperatuur van de vloer per week met 5 graden verhoogd, tot je aan 40 graden komt. Ook dit kan ongeveer 6 weken duren. Ik heb dit zo aan [eiser sub 1] verteld en in mijn beleving heeft hij dit ook zo gedaan. In de tussentijd werd gewerkt aan de verbouwing van de eerste etage. Ook daar werd vloerverwarming aangelegd. (…) Een paar weken voor de kerst was ook de vloer op de eerste etage toe aan het volgen van het stookprotocol. Ik heb toen tegen [eiser sub 1] gezegd dat de procedure het zelfde was: ook nu elke week 5 graden erbij. Mij viel op dat al daags na het storten van de vloer op de eerste etage sprake was van haarscheurtjes. Daarna zijn ook al snel grotere scheuren zichtbaar geworden. Ik heb van de uitvoering van het stookprotocol, of juist van het niet uitvoeren daarvan, op de eerste etage weinig mee gekregen. In die tijd zijn de verhoudingen tussen ons deel van de familie en het deel van de familie van [eiser sub 1] verstoord geraakt en dat is nog steeds zo.(…)
Op de eerste etage bevond zich een houtkachel. Mij is opgevallen dat die houtkachel al hard werd opgestookt in de eerste 6 weken waarin de vloer ongestoord moet drogen. Ik heb dat verschillende keren gezien. Ik heb daarop een opmerking opgemaakt. Ik heb onder meer gezegd dat het daar boven bijna een sauna was. De reactie van [eiser sub 1] was daarop dat het koud was daarboven.
(…)’.
7.9.
De rechtbank stelt bij de waardering van het bijgebrachte bewijs en tegenbewijs voorop dat zowel [eiser sub 1] als [eiseres sub 2] hebben verklaard als partijgetuigen in de zin van artikel 164 lid 2 Rv., omdat zij hebben verklaard met betrekking tot feiten die door hen - als partijen in deze procedure - moeten worden bewezen. Dit betekent dat aan hun verklaringen slechts bewijs in hun voordeel kan worden ontleend als aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de beide partijgetuigenverklaringen voldoende geloofwaardig maken (HR 13 april 2001, NJ 2002, 391).
7.10.
Bezien tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat [eisers] er niet in zijn geslaagd om te bewijzen dat [gedaagde sub 2] hen er
nietop heeft gewezen dat bij de inbedrijfstelling van de vloerverwarming een stookprotocol in acht moest worden genomen en wat dat protocol inhield.
7.11.
De rechtbank stelt in verband hiermee voorop dat uit de verklaringen van de getuigen [eiser sub 1] , [eiseres sub 2] én [gedaagde sub 2] volgt dat de communicatie over de aanleg van en de werking van de vloerverwarming in hoofdzaak heeft plaatsgevonden tussen [eiser sub 1] enerzijds en [gedaagde sub 2] anderzijds.
Hiervan uitgaande levert de verklaring van de getuige [eiser sub 1] , dat
‘we (…) tijdens de aanleg van de verwarming nooit (hebben) gesproken over de inwerkingstelling daarvan en ook niet hoe dat zou moeten’en dat [gedaagde sub 2] op een later moment is langsgekomen ‘
en (…) toen de verwarming in bedrijf (heeft) gesteld’, maar ook toen ‘
verder niets (heeft) uitgelegd over de verdere gang van zaken en dus ook niet uitgelegd of iets gezegd over een stookprotocol’bewijs op in het voordeel van [eisers]
7.12.
Ook de verklaring van de getuige [vader van eiser sub 1] levert bewijs op in het voordeel van [eisers] De getuige heeft namelijk verklaard dat hij aanwezig is geweest bij de inwerkingstelling van de verwarming door [gedaagde sub 2] , dat hij zelf ook een rol heeft vervuld in dat kader, en dat hij (ook) toen
‘ [gedaagde sub 2] (…) niets (heeft) horen vertellen over de verdere handelingen voor de inwerkingstelling en (dat [gedaagde sub 2] ) het woord stookprotocol (niet) heeft (…) gebruikt’.
Hier staat evenwel tegenover dat de familierelatie tussen de getuige en [eisers] (en met name [eiser sub 1] ) noopt tot enige voorzichtigheid bij het toekennen van bewijskracht aan zijn verklaring.
7.13.
De verklaring van de getuige [eiseres sub 2] levert geen, maar in elk geval veel minder, bewijs op in het voordeel van [eisers] . De getuige heeft immers verklaard dat zij
‘niet altijd bij (de werkzaamheden aan de verwarming is) geweest’en dat zij ook
‘niet aanwezig (is) geweest bij de ingebruikstelling van de verwarming’.Ervan uitgaande dat het waar is wat zij heeft verklaard, sluit haar verklaring dat zij
‘ [gedaagde sub 2] nooit (…) (heeft) horen spreken over een opstookprotocol en (…) hem ook nooit iets (heeft) horen zeggen over de geleidelijke opwarming van de vloerverwarming’niet uit dat [gedaagde sub 2] hierover toch heeft gecommuniceerd met zijn vaste gesprekspartner, [eiser sub 1] , bijvoorbeeld bij de werkzaamheden aan de verwarming en/of bij de ingebruikstelling ervan.
Over (wat zij heeft gehoord over) de communicatie tussen [eiser sub 1] en [gedaagde sub 2] op die momenten heeft de getuige [eiseres sub 2] niet verklaard.
7.14.
Iets vergelijkbaars geldt voor de verklaring [bekende van eiser sub 1] , zijnde de vierde in enquête gehoorde getuige. Hij heeft verklaard dat hij
‘ [gedaagde sub 2] nooit iets (…) (heeft) horen zeggen over het geleidelijk opwarmen van de vloerverwarming’en dat hij
‘ [gedaagde sub 2] ook nooit een woord (heeft) horen gebruik(en) als stookprotocol’. Dit een en ander sluit, ervan uitgaande dat het waar is, niet uit dat [gedaagde sub 2] op een ander moment over de kwestie heeft gesproken met
[eiser sub 1] .
Dat is des te meer het geval, nu de getuige [bekende van eiser sub 1] uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij niet heeft geholpen bij het aanleggen van de verwarming en dat hij bij de inwerkingstelling ervan niet aanwezig is geweest. In dit opzicht doet de verklaring ook af aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de partijgetuige [eiser sub 1] , die juist heeft verklaard dat de verwarming is aangelegd met hulp van, onder meer, [bekende van eiser sub 1] en dat [gedaagde sub 2] de verwarming in werking heeft gesteld in het bijzijn van, onder meer, [bekende van eiser sub 1] .
7.15.
Al met al kan de rechtbank dus niet oordelen dat aanvullend bewijs voorhanden is dat zo sterk is en dat zodanig essentiële punten betreft dat het de verklaringen van de partijgetuigen [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] (en met name de verklaring van genoemde [eiser sub 1] ) voldoende geloofwaardig maakt.
7.16.
[eisers] hebben in hun akte na bewijslevering kanttekeningen geplaatst bij de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige [gedaagde sub 2] .
[eisers] miskennen daarmee dat het niet aan [gedaagden] is om het bewijs te leveren van de juistheid van hun (niet-zelfstandige) verweer tegen de stellingen van [eisers] Ook als de verklaringen van de getuige [gedaagde sub 2] , onder meer over de oplevering in twee fasen en de houtkachel, onbetrouwbaar zouden zijn - wat niet vast staat - betekent dit niet dat daarmee méér bewijs bestaat voor de juistheid van de stellingen van [eisers]
Ook de bij de conclusie na (contra-)enquête door [eisers] overgelegde producties leveren geen (aanvullend) bewijs op in het voordeel van [eisers] De (eventuele) relevantie van de door [gedaagden] overgelegde productie 6 (en de reactie daarop van [eisers] ) kan verder in het midden blijven.
7.17.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank niet kan vaststellen dat [gedaagde sub 2] [eisers]
nietheeft verteld dat bij de inbedrijfstelling van de vloerverwarming een stookprotocol moest worden gevolgd en wat dat protocol inhield. Dit ‘niet-vertellen’ is een essentieel onderdeel van het verwijt dat [eisers] [gedaagden] hebben gemaakt. De juistheid van dat verwijt komt daardoor niet vast te staan, zodat de vordering van [eisers] zal worden afgewezen als zijnde ongegrond.
7.18.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht 1.992,00
- salaris advocaat
2.884,00(4 punten × tarief III, € 721,00)
totaal € 4.876,00.

8.De beslissing

De rechtbank
8.1.
wijst af het gevorderde;
8.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 4.876,00;
8.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de daarin opgenomen proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Beurskens en in het openbaar uitgesproken op
29 december 2021.