ECLI:NL:RBLIM:2020:9966

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
C/03/273877 / FA RK 20-328
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijf van kinderen bij de vader bij niet terugverhuizing door de moeder

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 2 juni 2020 uitspraak gedaan over het verzoek van de moeder om met haar kinderen naar [woonplaats 1] te verhuizen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. A.W.M. Mans, had eerder een verzoek ingediend om vervangende toestemming te krijgen voor deze verhuizing, terwijl de vader, vertegenwoordigd door mr. M.A.P.J. van den Biggelaar, zich hiertegen verzette. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet heeft aangetoond dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een verhuizing naar [woonplaats 1] noodzakelijk maken. De rechtbank heeft ook overwogen dat de kinderen geworteld zijn in [woonplaats 2] en dat hun belangen voorop staan. De vader heeft verzocht om de moeder te verplichten terug te verhuizen naar [woonplaats 2] en de rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, met een dwangsom als sanctie bij niet-naleving. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder afgewezen en de zorgregeling tussen de ouders aangepast, zodat de kinderen meer tijd bij de vader doorbrengen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de moeder onmiddellijk moet voldoen aan de uitspraak, ongeacht een mogelijk hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 2 juni 2020
Zaaknummer: C/03/273877 / FA RK 20-328
De meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de volgende beschikking gegeven inzake:
[verzoekster] ,
verzoekster, verder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. A.W.M. Mans, kantoorhoudend te Roermond,
en:
[wederpartij] ,
wederpartij, verder te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. M.A.P.J. van den Biggelaar, kantoorhoudend te Waalre.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in deze zaak betrokken:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland, gevestigd te Maastricht, hierna te noemen: de raad.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de moeder, ingekomen ter griffie van de rechtbank Oost-Brabant op
8 november 2019;
- de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 december 2019 waarbij de zaak
ingevolge artikel 270, eerste lid, Rv is doorverwezen naar de rechtbank Limburg;
- het verweerschrift van de vader, tevens zelfstandig verzoek, ingekomen ter griffie op
7 mei 2020;
- het aanvullend/gewijzigd verzoek van de moeder, inclusief bescheiden, ingekomen ter
griffie op 8 mei 2020;
- aanvullende bescheiden (bijlagen H tot en met N) van de moeder, ingekomen bij twee
afzonderlijke F9-formulieren van 11 mei 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 mei 2020. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Mans;
- de vader, bijgestaan door mr. Van den Biggelaar;
- een vertegenwoordigster van de raad.
1.3.
Het kinderverhoor van de minderjarige [minderjarige 1] heeft plaatsgevonden op 12 mei 2020, voorafgaande aan de mondelinge behandeling. De vertegenwoordigster van de raad is aanwezig geweest bij het kinderverhoor.
1.4.
De vader heeft aan de hand van ter mondelinge behandeling van 12 mei 2020 overgelegde spreekaantekeningen, tevens verweerschrift tegen aanvulling/wijziging verzoek, verweer gevoerd.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 juli 2019 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 11 november 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Waalre.
2.2.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ,
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] .
2.3.
De ouders hebben het gezamenlijk gezag.
2.4.
Bij de echtscheidingsbeschikking is het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder bepaald. De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is als volgt bepaald:
De minderjarigen verblijven bij de vader gedurende:
- een weekend per twee weken van donderdag na school tot zondag na het eten;
- elke donderdag na school tot vrijdagochtend voor school;
- ieder jaar met Hemelvaart (met Pasen verblijven de kinderen ieder jaar bij de moeder);
- de helft van de overige vakanties en feestdagen, waarbij de kinderen in de oneven jaren de laatste drie weken en in de even jaren de eerste drie weken van de zomervakantie bij de vader zijn.
2.5.
Het verzoek van de moeder strekkende tot het verkrijgen van vervangende toestemming om met de kinderen naar [land] ( [plaats 1] ) te verhuizen is bij voornoemde beschikking afgewezen.
2.6.
Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 18 november 2019 (C/01/351063 / KG ZA 19-598) is de moeder - kort gezegd - veroordeeld terug te verhuizen naar een woning in [woonplaats 2] dan wel naar een woning gelegen binnen een straal van 20 kilometer gerekend vanaf de gemeentegrenzen van de gemeente [woonplaats 2] en zichzelf en de kinderen aldaar op het nieuwe woonadres in te schrijven in de Basisregistratie Personen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De moeder heeft na wijziging/aanvulling van het aanvankelijk verzoekschrift de rechtbank verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
Primair
1. Aan de moeder vervangende toestemming wordt verleend om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar [plaats 1] te [land] te verhuizen.
2. Aan de moeder vervangende toestemming wordt verleend om met ingang van het nieuwe schooljaar 2020/2021 [minderjarige 2] op de basisschool, namelijk de Grundschule: Volksschule [plaats 1] gelegen te [adres] te [plaats 1] in te schrijven en [minderjarige 1] op de Hauptschule te [plaats 1] in te schrijven, eveneens gevestigd op het voornoemde adres.
3. De zorgregeling tussen de vader en de kinderen wordt gewijzigd in dier voege dat de vader en de kinderen een weekend per drie weken vanaf vrijdag tot en met zondag, ieder mogelijk lang weekend tot maandag, bij de vader verblijven waarbij de moeder zorg draagt voor het halen en brengen van de kinderen. Voorts verblijven de kinderen gedurende 4 weken in de zomervakantie bij de vader, de gehele Herfstvakantie, de gehele Carnavalsvakantie en de helft van alle overige vakanties in onderling overleg tussen partijen te bepalen. Daarbij stimuleert moeder de kinderen om dagelijks contact met de vader te hebben via Skype of de app.
Subsidiair
1. Aan de moeder vervangende toestemming wordt verleend om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar [woonplaats 1] te verhuizen.
2. Aan de moeder vervangende toestemming wordt verleend om met ingang van het nieuwe schooljaar 2020/2021 [minderjarige 2] op de basisschool ' [naam basisschool] ' te [woonplaats 1] in te schrijven en [minderjarige 1] op het [naam school 1] te [plaats 2] in te schrijven.
3. De zorgregeling tussen de vader en de kinderen wordt gewijzigd in dier voege dat de vader en de kinderen een weekend per twee weken vanaf vrijdag na school (uiterlijk om 16.00 uur) tot en met zondag bij de vader verblijven waarbij de moeder zorg draagt voor het halen en brengen van de kinderen. Voorts verblijven de kinderen gedurende de gehele Herfstvakantie bij de vader en extra op Koningsdag, op Hemelvaartsdag en tweede Pinksterdag. De overige vakanties en feestdagen worden in onderling overleg tussen partijen bij helften verdeeld. Daarbij stimuleert moeder de kinderen om dagelijks contact met vader te hebben via Skype of de app.
Meer subsidiair
Een Raadsonderzoek te gelasten en de Raad voor de Kinderbescherming advies te laten uitbrengen over de verzoeken van de moeder, meer specifiek ter beantwoording van de vraag welke woonplaats van de moeder en de kinderen het meeste recht doet aan de belangen van de kinderen.
Meest subsidiair
Indien de overige verzoeken worden afgewezen aan de moeder vervangende toestemming te verlenen om met ingang van het nieuwe schooljaar 2020/2021 [minderjarige 2] op de basisschool te Weert en [minderjarige 1] op de middelbare school in Weert naar keuze van [minderjarige 1] in te schrijven.
Kosten rechtens.
3.2.
De vader heeft bij verweerschrift, tevens zelfstandige verzoeken, verweer gevoerd en de rechtbank verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. De verzoeken van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen;
Bij wege van zelfstandig verzoek:
b. Te bepalen dat de moeder binnen twee weken na het geven van de beschikking in de onderhavige procedure terug dient te verhuizen naar [woonplaats 2] , c.q. een direct aan [woonplaats 2] grenzende gemeente en zichzelf en de kinderen aldaar dient in te schrijven in de Basisregistratie Personen, op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- ineens, te vermeerderen met een dwangsom van € 500,-- per dag dat de moeder in gebreke blijft aan haar verplichtingen te voldoen, met een maximum van € 50.000,--;
c. en voorwaardelijk, voor het geval de moeder niet tijdig heeft voldaan aan het gevorderde sub b: De beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 juli 2019 met kenmerk C/01/337795 / FA RK 18-4228 te wijzigen met ingang van de datum waarop de moeder uiterlijk weer in [woonplaats 2] had moeten wonen en te bepalen dat de kinderen - totdat de moeder weer een woning in [woonplaats 2] c.q. een aan [woonplaats 2] grenzende gemeente heeft en daar haar intrek heeft genomen - hun hoofdverblijf bij de vader hebben, waarbij de kinderen bij de moeder verblijven overeenkomstig de zorgregeling die thans voor de vader geldt en de moeder te veroordelen aan deze regeling mee te werken op straffe van een dwangsom van
€ 5.000,-- ineens, te vermeerderen met een dwangsom van € 500,-- per dag dat de moeder in gebreke blijft aan haar verplichtingen te voldoen, met een maximum van € 50.000,--;
d. de vader vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige 1] in te schrijven als leerling van het [naam school 2] te [woonplaats 2] ;
e. te bepalen dat, in aanvulling op de zorgregeling als vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 juli 2019, het volgende geldt:
- op donderdagen en vrijdagen waarop de kinderen niet naar school gaan, verblijven zij de tijd die zij volgens het normale rooster op school zouden doorbrengen bij de vader, in elk geval vanaf donderdag 10.00 uur;
- in de weekends dat de kinderen bij de vader verblijven gaan zij op zondag 18.45 uur weer naar de moeder;
- de zorg gedurende de tweeweekse vakanties wordt aldus verdeeld dat de kinderen één week bij de vader en één week bij de moeder verblijven en wel zo dat de kinderen bij de vader verblijven in de week voorafgaand aan het weekend waarin de kinderen volgens de reguliere zorgregeling bij hem verblijven;
f. voorwaardelijk, in het geval de rechtbank de moeder onverhoopt toestemming mocht verlenen om met de kinderen naar Zuid-Limburg te verhuizen: te bepalen dat de kinderen voor de uitvoering van de zorgregeling door de moeder worden gebracht en gehaald.
Kosten rechtens.
3.3.
De vader heeft in het verweerschrift tevens verweer gevoerd tegen het door de moeder ingediende gewijzigde/aangevulde verzoek.
3.4.
Bij de beoordeling zal - voor zover relevant - worden ingegaan op de over en weer door partijen ingenomen stellingen.

4.Beoordeling

De ontvankelijkheid van het primaire verzoek (onder 1) van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om naar [land] te verhuizen.
4.1.
De rechtbank verwerpt het formele bezwaar van de vader tegen de late indiening van het gewijzigd/aanvullend verzoek van de moeder. De stelling van de vader dat de late indiening van het gewijzigd/aanvullend verzoek in strijd is met een goede procesorde is niet nader met redenen omkleed. De (te) late indiening van het gewijzigd/aanvullend verzoek brengt niet zonder meer met zich dat sprake is van strijd met een goede procesorde. Bij de beoordeling daarvan is tevens van belang de mate waarin de andere partij is overvallen door het gewijzigd/aanvullend verzoek en/of daardoor in zijn processuele belangen is geschaad. Dat de vader is overvallen door het gewijzigde verzoek is niet gebleken. De vader heeft immers in het verweerschrift reeds betoogd niet uit te sluiten dat het einddoel van de moeder nog steeds [land] is en dat ze [woonplaats 1] ziet als een opstapje om via die omweg alsnog dat einddoel te bereiken. De vader heeft voorts in zijn spreekaantekeningen uitvoerig verweer gevoerd tegen het gewijzigd/aanvullend verzoek van de moeder om naar [land] te verhuizen. Gelet op het bovenstaande, is de vader door de late indiening van het gewijzigde/aanvullende verzoek niet in zijn belangen geschaad. De rechtbank zal daarom uitgaan van het gewijzigde/aanvullende verzoek van de moeder (verder: het verzoek).
4.1.2.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of de omstandigheden na de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 24 juli 2019, waarbij het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen met de kinderen naar [land] te verhuizen is afgewezen, zijn gewijzigd of dat bij het nemen van die beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Dat klemt temeer omdat deze uitspraak onherroepelijk is geworden doordat daartegen geen, althans niet tijdig een rechtsmiddel door de moeder is aangewend.
4.1.3.
De moeder stelt dat de omstandigheden zijn gewijzigd. Niet is aangegeven of wellicht sprake is van feiten en/of omstandigheden die niet bekend waren ten tijde van de uitspraak van 24 juli 2019. In de punten 5 tot en met 12 van haar verzoek geeft de moeder een situatieschets van de afgelopen jaren sinds juli 2017. Die situatieschets is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant in het onderhavige kader voor zover het betreft de periode van juli 2017 tot 3 juli 2019 (de datum van de mondelinge behandeling van het echtscheidingsverzoek bij de rechtbank Oost-Brabant) nu de rechtbank Oost-Brabant van die omstandigheden bij haar uitspraak is uitgegaan. De rechtbank begrijpt dat de moeder van mening is dat de gewijzigde omstandigheden gelegen zijn in het gegeven dat haar woonsituatie nog steeds ongewis is, dat de vader geen toestemming wenst te verlenen voor de verhuizing van de moeder met de kinderen naar Zuid-Limburg en ten slotte dat het recht op family life dat bestaat tussen de kinderen, haar partner en diens zoontje dient te worden geëerbiedigd.
4.1.4.
De rechtbank stelt vast dat de onduidelijkheid over de woonsituatie van de moeder reeds bestond ten tijde van de echtscheidingsprocedure en nog steeds niet is opgelost.
Omdat de moeder (na de echtscheidingsbeschikking) zonder toestemming van de vader met de kinderen bij haar ouders in [woonplaats 1] was ingetrokken, heeft de vader een kort geding aangespannen. Bij voornoemd kortgedingvonnis van 18 november 2019 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant is de moeder veroordeeld tot een verhuizing naar een woning in [woonplaats 2] dan wel een woning gelegen binnen
- kort gezegd - een straal van 20 km van [woonplaats 2] . Niet is gebleken noch is aannemelijk geworden dat de moeder serieus heeft gezocht naar permanente woonruimte voor zichzelf en de kinderen in overeenstemming met dat kortgedingvonnis. De moeder beschikt weliswaar sinds 1 februari 2020 over een woning in Weert, maar die woning is niet gelegen binnen de aangegeven straal van 20 km van [woonplaats 2] . Bovendien verblijft de moeder enkel tijdens de schooldagen met de kinderen in die woning. Zij heeft niet de intentie om van die woning in Weert een permanent verblijf en thuis te maken. De moeder opteert nog steeds primair voor een verblijf in [land] dan wel subsidiair in Zuid-Limburg als alternatief voor [land] .
Tevens heeft de moeder - naar de rechtbank begrijpt - als gewijzigde omstandigheid aangevoerd dat de vader geen toestemming wil verlenen voor een verhuizing van de moeder met de kinderen naar Zuid-Limburg ( [woonplaats 1] ). De weigering van de vader om toestemming te geven voor een verhuizing naar Zuid-Limburg is echter niet relevant in het kader van de beoordeling of er gronden zijn om over te gaan tot een herbeoordeling van de afwijzende beslissing ter zake de verhuizing naar [land] .
Wat betreft het beroep van de moeder op de eerbiediging van het recht op family life
(artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) overweegt de rechtbank het volgende. De moeder heeft sinds drie jaren een relatie met haar huidige partner. Er is in die jaren een “vast patroon” ontstaan waarin de moeder met de kinderen bij haar partner in [land] verblijft. De moeder stelt nu dat, aangezien zij vanwege de coronacrisis van 12 maart 2020 tot 29 april 2020 noodgedwongen met de kinderen in [land] heeft verbleven, de band tussen de kinderen en haar partner en diens zoontje dermate is verdiept, dat een noodzaak is ontstaan om te verhuizen naar [land] . De moeder is van mening dat door haar en de kinderen dat recht te onthouden een ongeoorloofde inbreuk wordt gemaakt op artikel 8 EVRM.
De rechtbank vermag niet in te zien dat door het volgens de moeder noodgedwongen verblijf van een aantal weken van haar en de kinderen in [land] (van 12 maart 2020 tot 29 april 2020) een zodanige wijziging is gekomen in de verhouding tussen de kinderen en de partner van de moeder dat een verhuizing van de moeder en de kinderen naar [land] daardoor nu noodzakelijk zou zijn geworden. Zoals aangegeven bestond er reeds een vast patroon van verblijven in [land] en bovendien was het op voorhand duidelijk dat het verblijf wederom kort en slechts tijdelijk zou zijn. De band met vader, grootouders en de school in Nederland (de kinderen hebben online les gehad) is vanuit [land] juist intensief onderhouden in die periode.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden die aanleiding geven tot heroverweging van de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 24 juli 2019. Ook is niet gebleken dat bij het nemen van die beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De moeder zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar primaire verzoek onder 1. Mitsdien komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het primaire verzoek onder 1 en de daarmee samenhangende verzoeken onder primair 2 en 3.
De ontvankelijkheid van het subsidiaire verzoek (onder 1) van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om naar [woonplaats 1] te verhuizen.
4.2.
Het verzoek om vervangende toestemming voor een verhuizing naar [woonplaats 1] is niet eerder ter rechterlijke beoordeling voorgelegd. De moeder kan dus worden ontvangen in dit (nieuwe) verzoek.
4.3.
Het verzoek van de moeder omtrent de vervangende toestemming tot verhuizing is gebaseerd op artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Dit artikel bevat een regeling met betrekking tot geschillen tussen ouders die gezamenlijk het gezag hebben over hun kinderen. De rechtbank kan vervangende toestemming verlenen, die in de plaats komt van de toestemming van de andere ouder.
Als uitgangspunt voor de beoordeling van het verzoek geldt dat de ouder, bij wie de kinderen het hoofdverblijf hebben, in beginsel het recht heeft te verhuizen en zijn leven elders opnieuw in te richten. Conform vaste rechtspraak dient de rechter alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waarbij de belangen van de kinderen voorop staan en steeds een overweging van de eerste orde dienen te zijn. Daaruit mag overigens niet worden afgeleid dat de belangen van de kinderen altijd zwaarder behoren te wegen dan andere belangen. De criteria die een rol spelen bij de beoordeling van een verzoek tot vervangende toestemming tot verhuizing zijn in de jurisprudentie uitgewerkt en betreffen:
- het recht en het belang van de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten,
- de noodzaak tot verhuizen,
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid,
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de achterblijvende ouder te compenseren,
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg,
- de rechten van de achterblijvende ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving,
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg waarbij de situatie en de frequentie van contact/omgang voor en na de verhuizing wordt vergeleken,
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin hij geworteld is in zijn omgeving,
- de extra kosten van de omgang na de verhuizing.
4.4.
Op grond van het vijfde lid van artikel 1:253a BW neemt de rechter de beslissing niet nadat een vergelijk tussen de ouders is beproefd. Het is ter mondelinge behandeling niet mogelijk gebleken een vergelijk tussen partijen te bewerkstelligen, zodat de rechtbank zal overgaan tot een beoordeling van de voorliggende verzoeken.
4.5.
De vertegenwoordigster van de raad heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van een noodzaak voor een verhuizing naar Zuid-Limburg en dat ook op geen enkele wijze is gebleken dat die verhuizing in het belang van de kinderen is. De raad ziet ook in de nabije toekomst geen noodzaak of belang voor de kinderen om te verhuizen naar Zuid-Limburg. De raad vindt het te betreuren dat [minderjarige 1] volledig lijkt te worden meegezogen in de wens van de moeder om naar [land] te verhuizen en van mening is dat de rechtbank goed naar haar dient te luisteren. Met andere woorden: dat de rechtbank toestemming moet geven voor een verhuizing naar [land] . Eerder vond [minderjarige 1] dat ook al met de wens om naar [woonplaats 1] te verhuizen. De raad acht het van het grootste belang dat de beide ouders, hoe de beslissing van de rechtbank ook uitpakt, samen volledig achter de uitvoering daarvan gaan staan. De raad adviseert de ouders, die met mediation gaan starten, te werken aan hun onderlinge communicatie, zodat de kinderen uit de spagaat tussen hun ouders komen. De huidige situatie is niet goed voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. Zij zullen steeds meer last gaan ondervinden van de verstoorde relatie tussen de ouders en het feit dat zij niet meer met elkaar communiceren. Het zou de kinderen kunnen aanzetten tot verzet of hen doen ervaren dat zij niet gehoord worden. Dat laatste lijkt nu al bij [minderjarige 1] aan de orde te zijn. De kinderen zullen vanuit gevoelens van machteloosheid en eenzaamheid zelf een keuze gaan maken, omdat hen het gevoel wordt opgedrongen dat zij een keuze moeten maken. Die keuze zal onvermijdelijk nadelig zijn in de verhouding van de kinderen, [minderjarige 1] voorop, met één van de ouders.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat de moeder in beginsel het recht heeft haar verblijfplaats te kiezen en een nieuw leven op te bouwen. De vrijheid van de moeder om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verhuizen wordt echter beperkt op een wijze die in de wet is voorzien en die noodzakelijk is ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hun hoofdverblijf bij de moeder. De vader neemt zijn aandeel in de zorgtaken betreffende [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Door een verhuizing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar Zuid-Limburg zal het contact tussen hen en de vader worden beperkt. De rechtbank dient te beoordelen of de bescherming van de rechten en vrijheden van de vader of van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (indirect) een inbreuk op de vrijheid van de moeder op een verhuizing naar Zuid-Limburg rechtvaardigt.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en dat het belang van de moeder om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar Zuid-Limburg te verhuizen niet zwaarder weegt dan het belang van de vader die vasthoudt aan een verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in [woonplaats 2] dan wel in de onmiddellijke omgeving van [woonplaats 2] . De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De noodzaak om te verhuizen
4.7.
De moeder heeft aangevoerd dat [woonplaats 1] een logische keuze is, omdat daar haar roots liggen. Het (familie)netwerk bevindt zich in [woonplaats 1] en ook de kinderen zijn vertrouwd met die plaats. De kinderen hebben sociale contacten in die buurt en verzorgpony’s met bijbehorende vriendenkring. [woonplaats 1] is voor de kinderen als een tweede thuis te beschouwen. De moeder kan in loondienst gaan werken als logopediste en heeft ook de mogelijkheid om als skilerares bij Snowworld te werken.
Tevens stelt de moeder dat de omgeving in en om [woonplaats 1] landelijker is dan in de buurt van [woonplaats 2] en dat zij in staat is aldaar een geschikte woning met grote tuin te kopen. Die mogelijkheden heeft zij niet in [woonplaats 2] .
Ook de scholen voor de kinderen zijn dichterbij dan in [woonplaats 2] .
4.8.
De vader heeft daartegen ingebracht dat de moeder nog steeds inkomsten heeft uit haar voormalige logopediepraktijk in [woonplaats 2] en dat er legio mogelijkheden zijn voor de moeder om in [woonplaats 2] een inkomen te genereren. Zij heeft nog geen baan in Zuid-Limburg.
De vader is van mening dat het niet in het belang van de kinderen is om naar Zuid-Limburg te verhuizen. Van een noodzaak daartoe is al helemaal geen sprake. De kinderen hebben het altijd naar hun zin gehad in [woonplaats 2] en zij doen het daar goed. Zij hebben in [woonplaats 2] hun sociale netwerk, bestaande uit familie en vriendinnen. De kinderen kunnen op de vertrouwde school blijven en [minderjarige 1] kan - met de fiets - naar de middelbare school met haar vriendinnen. De kinderen worden door de moeder meegetrokken in haar wens om te verhuizen en geven de door moeder gewenste antwoorden. De kinderen kunnen de consequenties van een verhuizing niet inschatten. De contacten met de vader zullen afstandelijker worden. Een intensief en goed contact met hun eigen vader weegt zwaarder dan het contact met de familie van de moeder in Zuid-Limburg. Die contacten worden overigens door de moeder rooskleuriger voorgesteld dan ze feitelijk zijn. De zus van de moeder woont immers niet in [woonplaats 1] en er is evenmin sprake van dat de moeder steeds actief lid is gebleven van de tennisclub in [woonplaats 1] .
Ook het argument dat de moeder in [woonplaats 1] geschikte woningen met een grote tuin kan kopen (of huren) gaat niet op. In [woonplaats 2] zelf en ook in de nabije omgeving zijn voldoende “groene wijken/plaatsen” met voor de moeder betaalbare woningen.
4.9.
De rechtbank is, bezien tegen het licht van het verweer van de vader, waartegen de moeder geen stellingen heeft ingebracht, van oordeel dat de moeder op geen enkele wijze heeft aangetoond dat sprake is van een noodzaak om naar Zuid-Limburg te verhuizen. Vast is komen te staan dat de moeder nog tot eind 2020 inkomsten genereert uit haar voormalige logopediepraktijk in [woonplaats 2] en dat zij geen baan heeft in [woonplaats 1] . Ook is niet door de moeder aangetoond dat het voor haar niet mogelijk is in of rondom [woonplaats 2] een inkomen te (blijven) genereren. Een economische noodzaak om naar [woonplaats 1] te verhuizen is er dan ook niet.
4.10.
Evenmin kan worden aangenomen dat het belang van de kinderen een verhuizing naar [woonplaats 1] noodzakelijk maakt. De kinderen zijn geboren en opgegroeid in [woonplaats 2] . Hun vader woont in [woonplaats 2] en zij hebben hun sociale netwerk in [woonplaats 2] . Niet is gesteld of anderszins gebleken dat de kinderen niet goed gedijen in [woonplaats 2] of het daar niet naar hun zin hebben. [minderjarige 1] heeft op de vraag waarom zij weg wil uit [woonplaats 2] geantwoord dat zij het niet zo leuk vindt in [woonplaats 2] , omdat er veel mensen zijn en het er erg druk is. [minderjarige 1] heeft lang moeten nadenken over dit antwoord. De rechtbank kan zich dan ook niet aan de indruk onttrekken dat [minderjarige 1] het ook fijn vindt in [woonplaats 2] , maar onder invloed van de wensen van moeder over de woonplaats, toch iets (negatiefs) heeft willen zeggen. [minderjarige 1] is, zo is de rechtbank gebleken, volledig gefocust op een verhuizing naar [land] en op de nieuwe dingen die ze tegemoet gaat bij een verhuizing. Als [land] niet doorgaat wil [minderjarige 1] in [woonplaats 1] gaan wonen, omdat zij daar dan een grotere tuin zal hebben. Zij vindt het niet erg dat zij vader, de familie en vrienden in [woonplaats 2] minder vaak zal zien ten gevolge van een verhuizing. De nieuwe vrienden in [woonplaats 1] en de verzorgpony’s zijn belangrijker geworden.
De rechtbank is van oordeel dat het gegeven dat de kinderen sinds een half jaar verzorgpony’s en paardrijles hebben in [woonplaats 1] en daaraan gerelateerde vriendschappen hebben gekregen niet met zich brengt dat de kinderen belang hebben bij een verhuizing naar [woonplaats 1] . Zij zijn hun hele leven met hun ouders in [woonplaats 2] opgegroeid en daar geworteld en ook na de scheiding van hun ouders zijn de kinderen daar door hun vader, de school, hun vrienden en andere sociale contacten ingebed gebleven en hebben zij zich in positieve zin kunnen ontwikkelen.
De mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat de verhuizing naar [woonplaats 1] onvoldoende is doordacht en voorbereid door de moeder. Duidelijk is geworden dat de focus van de moeder volledig gericht is op [land] . Van een specifieke binding met [woonplaats 1] , anders dan dat de moeder daar is opgegroeid en daar nu met de kinderen in de weekends verblijft bij haar ouders, is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de moeder met de vader overleg heeft gevoerd over een verhuizing naar [woonplaats 1] of hem heeft betrokken bij haar besluitvorming. Daardoor heeft zij ook alternatieve mogelijkheden niet verkend en de vader de mogelijkheid ontnomen om alternatieven te ontwikkelen die tegemoet komen aan de wens van de moeder om meer in de buurt van haar ouders te wonen. De moeder stelt wel die optie met vader te hebben besproken en met hem te hebben onderhandeld, maar de vader heeft dat uitdrukkelijk betwist. Hij heeft zelfs een kort geding aangespannen om te bewerkstelligen dat de moeder met de kinderen terugkeert naar [woonplaats 2] . Voorts stelt de rechtbank vast dat de moeder wel heeft onderzocht of er geschikte scholen zijn in [woonplaats 1] en omgeving, maar dat zij niet verder is gekomen dan een oriënterende fase. Hetzelfde geldt voor de huisvesting in [woonplaats 1] . Ten slotte stelt de rechtbank vast dat ook bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 12 mei 2020 niet is gebleken dat de moeder vanuit het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] redeneert. Door de moeder is niets gesteld waaruit naar objectieve maatstaven is af te leiden dat het in het belang van de kinderen is om ze weg te halen uit hun vertrouwde sociale omgeving van school, clubjes en vriendjes en vriendinnen en om - last but not least - vader op afstand te zetten.
De door de ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor het kind en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren
4.12.
Op dit moment verblijven de kinderen iedere donderdag na school tot vrijdagochtend voor school bij de vader en een weekend per twee weken van donderdag na school tot zondag na het eten. De donderdag die recentelijk aan de zorgregeling is toegevoegd, zal niet meer uitvoerbaar zijn als de moeder naar [woonplaats 1] mag verhuizen. Volgens de moeder zal er sprake zijn van een contactverlies van 16 uren per twee weken. Moeder wil die uren compenseren door steeds het brengen en halen van de kinderen voor haar rekening te nemen en de contactregeling op vrijdag te laten aanvangen om 16.00 uur in plaats van op vrijdag 18.00 uur. Ook kunnen de kinderen de volledige herfstvakantie bij de vader verblijven in plaats van een gedeelde vakantie met de moeder en extra op Koningsdag, Hemelvaartsdag en tweede Pinksterdag.
4.13.
De rechtbank is van oordeel dat, nog afgezien van het gegeven dat de vader vanwege zijn werk niet altijd in staat zal zijn de kinderen op te vangen gedurende de aangeboden compensatiemogelijkheden, de geboden compensatie niet in verhouding staat tot het verlies aan structurele contacturen. Vanwege de leeftijd van de kinderen zijn op dit moment de structurele doordeweekse contacten van groot belang. De betrokkenheid van de vader bij hun dagelijkse leven, de mogelijkheid om spontane contactmomenten met zijn dochters te kunnen hebben, en later betrokken te kunnen zijn bij (buiten)schoolse activiteiten, sport of wat dan ook wordt daardoor substantieel moeilijker en beperkt.
De geboden alternatieven zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende, zeker niet omdat een verhuizing naar [woonplaats 1] helemaal niet nodig is met het oog op de belangen van de kinderen.
De mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg
4.14.
De onderlinge communicatie tussen partijen is enorm onder druk komen te staan door de juridische strijd over de woonplaats van de kinderen. De verstandhouding tussen de ouders is ernstig verstoord en een normale communicatie ontbreekt. De rechtbank wijst partijen op hun ouderlijke verantwoordelijkheid die hen verplicht om samen te werken aan een verbetering van hun verstandhouding en communicatie en daarbij, over en weer, rekening te houden met elkaars belangen en de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Ter mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders op 14 mei 2020 een mediationtraject zouden starten. Daarbij valt op dat de vader verbetering van de communicatie en de moeder haar verhuiswensen als hoofditem van de mediation ziet. Aangezien bij deze beslissing duidelijkheid zal worden gegeven over de vraag waar de moeder met de kinderen dient te wonen, verwacht de rechtbank van de ouders dat zij zich met de hulp van de mediator ten volle zullen inzetten voor verbetering van hun onderlinge verstandhouding en communicatie.
D
e leeftijd van de minderjarigen, hun mening en de mate waarin de minderjarigen zijn geworteld in hun omgeving.
4.15.
[minderjarige 1] heeft verklaard heel erg graag naar [land] te willen verhuizen en dat ook [minderjarige 2] dat graag wil. Als [land] niet mag van de rechtbank, dan wil zij naar [woonplaats 1] . Zij heeft aangegeven heel erg te hopen dat deze rechtbank wel goed naar haar zal luisteren en te hopen dat er een einde komt aan de onduidelijkheid.
Zij hoopt vooral dat haar ouders weer normaal met elkaar kunnen omgaan.
4.16.
De rechtbank stelt voorop dat [minderjarige 1] haar mening mag geven, maar dat het niet aan haar is om te kiezen waar ze gaat wonen. De rechtbank heeft goed gehoord dat [minderjarige 1] het liefste naar [land] wil verhuizen, maar aangezien haar ouders het daar niet over eens kunnen worden, is het aan de rechtbank om daarover een beslissing te nemen.
De rechtbank zal een zo goed mogelijke beslissing nemen. Die beslissing kan afwijken van de eigen wens van [minderjarige 1] (en [minderjarige 2] ), omdat nu eenmaal ook andere belangen mee dienen te wegen. Met name het belang van de instandhouding van de goede band tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient bij de beslissing te worden betrokken.
4.16.1.
De rechtbank overweegt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geworteld zijn in [woonplaats 2] . Van een worteling in [woonplaats 1] is op dit moment geen sprake. Dat [woonplaats 1] inmiddels voor hen een vertrouwde omgeving is geworden, maakt dat niet anders. Het is van belang voor de kinderen dat zij in de vertrouwde omgeving van [woonplaats 2] kunnen blijven wonen, daar hun school kunnen afmaken en naar de middelbare school kunnen gaan. Hun perspectieven lagen en liggen in [woonplaats 2] of directe omgeving. Van een perspectief in [woonplaats 1] is niet gebleken. Dat zij inmiddels aldaar lid zijn van sportclubjes en verzorgpony’s hebben, maakt dit niet anders. De moeder heeft deze beslissingen zonder overleg met de vader genomen en het op die manier onnodig voor de kinderen gecompliceerder en emotioneel moeilijker gemaakt. De mogelijkheden om naar [woonplaats 1] te gaan in de weekenden en in de vakanties blijven bestaan, zij het beperkter.
De extra kosten van de omgang na de verhuizing.
4.17.
De moeder heeft zich bereid verklaard alle extra kosten in het kader van de zorgregeling ten gevolge van de verhuizing naar [woonplaats 1] op zich te nemen. De rechtbank acht dit aanbod van ondergeschikt belang en niet doorslaggevend in het kader van de beoordeling of de gewenste verhuizing in het belang van de kinderen moet worden toegestaan.
Conclusie
4.18.
Alle belangen in ogenschouw nemende en tegen elkaar afwegende, is de rechtbank van oordeel dat de belangen van de moeder om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar [woonplaats 1] te verhuizen niet opwegen tegen de belangen van de vader om daar geen toestemming voor te verlenen. De rechtbank zal het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te
verlenen om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar [woonplaats 1] te verhuizen dan ook afwijzen.
De zelfstandige verzoeken van de vader
4.19.
De vader verzoekt te bepalen dat de moeder binnen twee weken na het geven van de beschikking in de onderhavige procedure terug dient te verhuizen naar [woonplaats 2] , c.q. een direct aan [woonplaats 2] grenzende gemeente en zichzelf en de kinderen aldaar dient in te schrijven in de Basisregistratie Personen, op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- ineens, te vermeerderen met een dwangsom van € 500,-- per dag dat de moeder in gebreke blijft aan haar verplichtingen te voldoen, met een maximum van € 50.000,--.
4.19.1.
De vader heeft voorts voorwaardelijk, voor het geval de moeder niet tijdig heeft voldaan aan het hiervoor gevorderde, verzocht de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 juli 2019 met kenmerk C/01/337795 / FA RK 18-4228 te wijzigen met ingang van de datum waarop de moeder uiterlijk weer in [woonplaats 2] had moeten wonen en te bepalen dat de kinderen - totdat de moeder weer een woning in [woonplaats 2] c.q. een aan [woonplaats 2] grenzende gemeente heeft en daar haar intrek heeft genomen - hun hoofdverblijf bij de vader hebben, waarbij de kinderen bij de moeder verblijven overeenkomstig de zorgregeling die thans voor de vader geldt en de moeder te veroordelen aan deze regeling mee te werken op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- ineens, te vermeerderen met een dwangsom van € 500,-- per dag dat de moeder in gebreke blijft aan haar verplichtingen te voldoen, met een maximum van € 50.000,--.
4.19.2.
Tevens heeft de vader verzocht vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige 1] in te schrijven als leerling van het [naam school 2] te [woonplaats 2] .
4.19.3.
De moeder heeft wel beschouwd geen gemotiveerd verweer gevoerd tegen deze verzoeken.
4.19.4.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de vader inhoudende dat de moeder binnen twee weken na het geven van de beschikking in de onderhavige procedure terug dient te verhuizen naar [woonplaats 2] c.q. naar een direct aan [woonplaats 2] grenzende gemeente en zichzelf en de kinderen aldaar dient in te schrijven in de Basisregistratie Personen toewijsbaar is. De rechtbank is eveneens van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat zij in de buurt blijven wonen van hun vader en dat er door de week een einde dient te komen aan het gependel van de moeder met de kinderen tussen [woonplaats 2] , Weert en [woonplaats 1] . Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat de moeder zelf heeft aangegeven niet in Weert te willen blijven wonen.
Ook de verzochte dwangsom zal worden toegewezen, aangezien de moeder er geen blijk van heeft gegeven vrijwillig uitvoering te zullen geven aan een rechterlijke uitspraak waarbij zij wordt verplicht naar [woonplaats 2] of directe omgeving te verhuizen.
4.19.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat het voorwaardelijk verzoek van de vader om dezelfde redenen eveneens toegewezen dient te worden en bepaalt dat voor het geval de moeder niet tijdig heeft voldaan aan het bepaalde in het dictum onder 5.1., de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 juli 2019 met kenmerk C/01/337795 / FA RK 18-4228 wordt gewijzigd met ingang van de datum waarop de moeder uiterlijk weer in [woonplaats 2] had moeten wonen en bepaalt dat de kinderen - totdat de moeder weer een woning in [woonplaats 2] c.q. een aan [woonplaats 2] grenzende gemeente heeft en daar haar intrek heeft genomen - hun hoofdverblijf bij de vader hebben, waarbij de kinderen bij de moeder verblijven overeenkomstig de zorgregeling die voor de vader geldt (als hierna bepaald) en veroordeelt de moeder om aan deze regeling mee te werken op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- ineens, te vermeerderen met een dwangsom van € 500,-- per dag dat de moeder in gebreke blijft aan haar verplichtingen te voldoen, met een maximum van
€ 50.000,--.
4.19.6.
Inherent aan toewijzing van bovenstaande verzoeken is dat de vader vervangende toestemming wordt verleend om [minderjarige 1] in te schrijven als leerling van het [naam school 2] te [woonplaats 2] voor het schooljaar 2020/2021, omdat de moeder tegen toewijzing van dit verzoek evenmin bezwaren heeft ingebracht.
4.20.
De vader heeft voorts verzocht, in aanvulling op de zorgregeling als vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 juli 2019, te bepalen dat:
- de kinderen op donderdagen en vrijdagen waarop de kinderen niet naar school gaan, de tijd die zij volgens het normale rooster op school zouden doorbrengen bij de vader verblijven, in elk geval vanaf donderdag 10.00 uur;
- de kinderen in de weekends dat zij bij de vader verblijven op zondag 18.45 uur weer naar de moeder gaan;
- de zorg gedurende de tweeweekse vakanties aldus wordt verdeeld dat de kinderen één week bij de vader en één week bij de moeder verblijven en wel zo dat de kinderen bij de vader verblijven in de week voorafgaand aan het weekend waarin de kinderen volgens de reguliere zorgregeling bij hem verblijven.
4.20.1.
De rechtbank is van oordeel dat, aangezien de vader - niet weersproken - heeft aangevoerd dat de huidige zorgregeling zorgt voor onduidelijkheid en discussies tussen partijen, sprake is van gewijzigde omstandigheden die met zich brengen dat het verzoek kan worden beoordeeld. Die beoordeling kan kort zijn, omdat de moeder geen verweer heeft gevoerd tegen dit verzoek van de vader. De rechtbank zal het verzoek van de vader tot aanvulling van de zorgregeling op de door hem aangegeven wijze dan ook integraal toewijzen temeer nu niet is gebleken dat dit niet in het belang van de kinderen is.
4.21.
De rechtbank zal deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Daarbij heeft de rechtbank de belangen van partijen en de kinderen gewogen. Bij de behandeling van deze zaak is duidelijk geworden dat het belang van de ongestoorde ontwikkeling van de kinderen vraagt om rust, duidelijkheid en dus om het op een vaste plek kunnen oppakken van hun leven bij hun moeder en hun vader en van de bij hun leeftijd(sfase) behorende ontwikkeltaken. Het getouwtrek rond de kinderen heeft zijn sporen achtergelaten, zowel bij de kinderen, in relatie tot hun ouders en in de relatie tussen de ouders en zoals de raad terecht heeft benadrukt, moet vanaf nu zo snel mogelijk uitvoering worden gegeven aan de beslissing van de rechtbank. Het belang van de moeder zoals dat in dit proces nogmaals is getoetst, is te licht bevonden afgezet tegen het belang van de kinderen zoals dat door de vader ten tonele is gevoerd. Daargelaten dat de moeder tegen deze beslissing in hoger beroep kan gaan, moet dat beroep niet de uitvoering van deze beslissing kunnen doorkruisen omdat dat weer tot onrust, onduidelijkheid en het op spanning zetten van de onderlinge relaties zal leiden. De conclusie luidt dat de beslissing uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
4.22.
De proceskosten zullen tussen partijen, die gewezen echtgenoten zijn, worden gecompenseerd op de in het dictum aangegeven wijze.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat de moeder binnen twee weken na de uitspraakdatum van deze beschikking terug dient te verhuizen naar [woonplaats 2] , c.q. een direct aan [woonplaats 2] grenzende gemeente en zichzelf en de kinderen aldaar dient in te schrijven in de Basisregistratie Personen, op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- ineens, te vermeerderen met een dwangsom van € 500,-- per dag dat de moeder in gebreke blijft aan haar verplichtingen te voldoen, met een maximum van € 50.000,--;
5.2.
bepaalt dat voor het geval de moeder niet tijdig heeft voldaan aan het bepaalde hiervoor onder 5.1 de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 juli 2019 met kenmerk C/01/337795 / FA RK 18-4228 wordt gewijzigd met ingang van de datum waarop de moeder uiterlijk weer in [woonplaats 2] had moeten wonen en bepaalt dat de kinderen - totdat de moeder weer een woning in [woonplaats 2] c.q. een aan [woonplaats 2] grenzende gemeente heeft en daar haar intrek heeft genomen - hun hoofdverblijf bij de vader hebben, waarbij de kinderen bij de moeder verblijven overeenkomstig de zorgregeling die voor de vader geldt (zoals bij die beschikking is bepaald en hierna op onderdelen wordt gewijzigd) en veroordeeld de moeder om aan deze regeling mee te werken op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- ineens, te vermeerderen met een dwangsom van € 500,-- per dag dat de moeder in gebreke blijft aan haar verplichtingen te voldoen, met een maximum van
€ 50.000,--;
5.3.
verleent de vader toestemming, ter vervanging van de toestemming van de moeder, om [minderjarige 1] in te schrijven als leerling van het [naam school 2] te [woonplaats 2] voor het schooljaar 2020/2021;
5.4.
wijzigt de bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 juli 2019, met zaaknummer C/01/337795/ FA RK 18-4228, vastgestelde omgangsregeling en bepaalt in aanvulling daarop dat:
- de kinderen op donderdagen en vrijdagen waarop de kinderen niet naar school gaan, de tijd die zij volgens het normale rooster op school zouden doorbrengen bij de vader verblijven, in elk geval vanaf donderdag 10.00 uur;
- de kinderen in de weekends dat zij bij de vader verblijven op zondag 18.45 uur weer naar de moeder gaan;
- de zorg gedurende de tweeweekse vakanties aldus wordt verdeeld dat de kinderen één week bij de vader en één week bij de moeder verblijven en wel zo dat de kinderen bij de vader verblijven in de week voorafgaand aan het weekend waarin de kinderen volgens de reguliere zorgregeling bij hem verblijven;
5.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af de verzoeken van de moeder;
5.7.
compenseert de proceskosten tussen partijen, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. C.M.W. Nobis, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op
2 juni 2020, in tegenwoordigheid van mr. M.P.I. Kubben, griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.