ECLI:NL:RBLIM:2020:9943

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
8707482 \ CV EXPL 20-4072
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van standplaatshouders op vakantiepark door Gemeente Roerdalen

In deze zaak vorderde de Gemeente Roerdalen de ontruiming van de laatste standplaatshouders op een vakantiepark, nadat de overeenkomsten met hen waren opgezegd. De gedaagden, die in totaal zes personen waren, hadden in de periode 2009-2014 overeenkomsten gesloten voor het plaatsen van kampeermiddelen op het park. De gemeente had de overeenkomsten opgezegd per 31 december 2020, na eerdere pogingen tot ontruiming die waren afgewezen. De gedaagden voerden verweer en vorderden in reconventie schadevergoeding en teruggave van jaargelden en een autokaart. De kantonrechter oordeelde dat de gemeente bevoegd was om de overeenkomsten op te zeggen en dat de gedaagden het gehuurde moesten ontruimen. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een verlenging van de ontruimingstermijn tot 1 maart 2021. De kantonrechter wees ook de vordering tot schadevergoeding van de gedaagden af, maar kende hen wel teruggave van het jaargeld over 2019 en de kosten van de autokaart toe. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 8707482 \ CV EXPL 20-4072
Vonnis van de kantonrechter van 15 december 2020
in de zaak van:
GEMEENTE ROERDALEN,
gevestigd en kantoorhoudende te 6077 ZH Sint Odiliënberg,
Schaapsweg 20,
eisende partij in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde mr. M.C. Mulder,
tegen:

1.[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] ,wonend [adres 1] ,[woonplaats 1] ,

2.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2],
wonend [adres 2] ,
[woonplaats 2] ,
3.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3],
wonend [adres 3] ,
[woonplaats 3] ,
4.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 4],
wonend [adres 4] ,
[woonplaats 4] ,
5.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 5],
wonend [adres 5] ,
[woonplaats 4] ,
6.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 6],
wonend [adres 6] ,
[woonplaats 5] ,
gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie
gemachtigde mr. S.D. Arnold, (gedaagden 1, 2, 4, 5 en 6),
gedaagde partij sub 3: verschenen in persoon,
gedaagde partij sub 5: niet verschenen, niet geantwoord.

1.De procedure

1.1.
Partijen worden aangeduid als de gemeente en gedaagden. Individuele gedaagden worden met hun achternaam genoemd.
1.2.
Dit vonnis is gebaseerd op de volgende processtukken:
1. De dagvaarding met tevens een provisionele vordering
2. De akte inbreng producties d.d. 18 augustus 2020
3. De conclusie van antwoord tevens eis in reconventie tevens antwoord in de provisie van gedaagden 1-5
4. Idem als 3 van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3]
5. De conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie tegen gedaagden 1-5
5a Idem als 5 tegen [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3]
6. De akten inbreng producties van Roerdalen van 25 november 2020
7. De brief van 24 november 2020 met producties namens gedaagden 1-5
8. De brief van 26 november 2020 met producties van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3]
9. De brief van 30 november 2020 met producties van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3]
10. De brief van 30 november 2020 met producties namens gedaagden 1-5
11. De spreekaantekeningen van de advocaten van Roerdalen en gedaagden 1-5 zoals deze zijn overgelegd tijdens de op 9 december 2020 gehouden mondelinge behandeling.
1.3.
Verwijzing naar bijlagen gebeurt door het noemen van het nummer van het processtuk gevolgd door het nummer van de bijlage.
1.4.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] heeft op de mondelinge behandeling aangeven dat hij zich qua verweer volledig aansluit bij wat de andere gedaagden en hun advocaat hebben opgemerkt. Daarom worden in dit vonnis, als over de gedaagden gesproken wordt, alle gedaagden bedoeld.

2.De geschillen in conventie en in reconventie

2.1.
Alle zes gedaagden hebben in de periode 2009-2014 met [naam vakantiepark] (verder [naam vakantiepark] ) een overeenkomst gesloten tot plaatsing van een kampeermiddel voor recreatieve doeleinden op een door de ondernemer aan te wijzen plaats (overeenkomsten: bijlage 3,1). Op die overeenkomsten zijn de Recron voorwaarden van toepassing verklaard.
2.2.
[naam vakantiepark] heeft tot en met 20 december 2018 het vakantiepark geëxploiteerd. Bij brief van 21 november 2018 (bijlage 1,6) heeft [naam vakantiepark] de overeenkomst met alle standplaatshouders (elk voor zich) opgezegd wegens bedrijfsbeëindiging met een opzegtermijn van 3 maanden, waarbij ontruiming in elk geval op 31 december 2019 moest plaatsvinden.
2.3.
Omdat een aantal standplaatshouders (waaronder gedaagden) niet tot ontruiming overging, heeft de gemeente dit in een procedure tegen een standplaatshouder (niet zijnde een van gedaagden) gevorderd. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 6 maart 2020 (bijlage 1,18, bekrachtigd bij arrest van 10 november 2020: bijlage 7,8) de vordering tot ontruiming afgewezen omdat [naam vakantiepark] niet bevoegd was om op te zeggen.
2.4.
De gemeente heeft daarop bij brief van 26 mei 2020 (bijlage 1,20) de overeenkomsten zelf opgezegd per 31 december 2020 (als sprake is van bedrijfsbeëindiging) subsidiair per 31 december 2021 (als sprake is van herstructurering). Gedaagden hebben daar ieder voor zich (bijlagen 1,24-35) afwijzend op gereageerd.
2.5.
De gemeente vordert nu een verklaring voor recht dat de huurovereenkomsten per 1 januari 2021 door opzegging zijn geëindigd en dat gedaagden (daarom) het gehuurde op straffe van dwangsommen hebben te ontruimen. Gedaagden voeren verweer en vorderen in reconventie dat als de overeenkomsten toch eindigen, de gemeente tot vergoeding van schade wordt veroordeeld, waarvan de hoogte in een aparte schadestaatprocedure kan worden vastgesteld. Voorts vorderen zij dat jaargelden ad 900 euro over 2019, 2020 en 2021 niet verschuldigd zijn of terugbetaald moeten worden alsmede een autokaart ad 50 euro per gedaagde wordt vergoed. De gemeente voert verweer.
2.6.
De gemeente heeft ook een provisionele vordering ingesteld tot ontruiming. Dit in de veronderstelling dat een vonnis in de hoofdzaak niet in 2020 is te verwachten. Omdat dit vonnis wel in december 2020 wordt uitgesproken, ontvalt belang aan de provisionele vordering. Deze zal worden afgewezen met compensatie van kosten.
2.7.
De overige stellingen en weren van partijen worden in de beoordeling betrokken voor zover zij aan dat oordeel bijdragen.

3.Beoordeling

Bevoegdheid
3.1.
Gedaagden hebben aangevoerd dat de kantonrechter onbevoegd is om van dit geschil kennis te nemen. In de Recron-voorwaarden is in art. 19 een geschillenregeling opgenomen. Deze schrijft voor dat de ondernemer een geschil aan de geschillencommissie recreatie voorlegt tenzij de plaatshouder daarmee niet instemt. De gemeente wijst erop dat in lid 2 van artikel 19 Recron is opgenomen dat uitsluitend de Geschillencommissie dan wel een Nederlandse rechter bevoegd is. Voorts wijst de gemeente erop dat zij geen ondernemer is in de zin van de Recron-voorwaarden en dus niet ontvangen zal worden als partij.
3.2.
De kantonrechter acht zich bevoegd om van het geschil kennis te nemen. De gemeente is geen ondernemer in de zin van de Recron-voorwaarden. Hoewel de gemeente nog verhuurder is, is zij niet exploitant van het vakantiepark. Onder deze omstandigheden én de gelijkstelling van de Nederlandse rechter aan de Geschillencommissie, acht de kantonrechter zich bevoegd.
In conventie
3.3.
Tussen de gemeente en de nog aanwezige standplaatshouders van het voormalig vakantiepark is inmiddels een surrealistische situatie ontstaan. Dit in de zin dat de feitelijke toestand in geen enkel opzicht meer overeenkomt met de juridische. Feitelijk is namelijk geen sprake meer van een vakantiepark. Feitelijk heeft [naam vakantiepark] in overleg met de gemeente in november 2018 de overeenkomst met de standplaatshouders opgezegd. In de loop van 2019 hebben vrijwel alle recreanten het park verlaten en zijn alle voorzieningen verwijderd. De stacaravans en huisjes van de overgebleven standplaatshouders staan totaal geïsoleerd in het bos.
3.4.
Doordat de kortgedingrechter op 20 maart 2020 (bijlage 1,5) beslist heeft dat de opzegging door [naam vakantiepark] anderhalf jaar daarvoor (21 november 2018) onbevoegd gedaan is, ontstond de bizarre situatie dat de gemeente met inachtneming van de Recron-voorwaarden een niet langer bestaand vakantiepark zou moeten exploiteren. De gemeente heeft geprobeerd die situatie ‘te repareren’ door op 26 mei 2020 opzeggingsbrieven naar de resterende gebruikers te sturen (waaronder gedaagden; bijlage 1,20). Daarin is zij ter voorkoming van nieuwe juridische voetangels en klemmen voor alle ankers (art. 7:228 BW, beëindiging en herstructurering) gaan liggen.
3.5.
Gedaagden stellen zich op het standpunt dat de gemeente gaat herstructureren en dat dus de in de Recron-voorwaarden daarvoor opgenomen opzegtermijn van een jaar in acht genomen moet worden. Daarnaast willen zij het gebruik van hun stukje grond kunnen voortzetten onder de nieuwe exploitant. De gemeente is het daar niet mee eens. Zij betoogt dat zij zich mag beroepen op de opzeggrond die [naam vakantiepark] had, en die was dat de bedrijfsvoering (door het aflopen van de erfpacht) zou eindigen. Aan die grond is in artikel 11 van de Recron-voorwaarden een opzegtermijn van 3 maanden verbonden. De nieuwe exploitant heeft aangegeven dat er in het concept dat hij gaat uitwerken, geen plaats is voor de oude gebruikers. De gemeente wil dat respecteren.
3.6.
Vanuit [naam vakantiepark] geredeneerd kan gezegd worden dat de bedrijfsvoering beëindigd werd. Zij heeft zich in haar opzeggingsbrief van 21 november 2018 ook op die grond beroepen. Vanuit de gemeente ligt het eerder voor de hand om van een herstructurering te spreken. Onvolkomen aan die aanname is dat bij herstructurering ervan uitgegaan lijkt te worden dat de exploitatie voor en na in dezelfde hand blijft. Wat daarvan zij, en geabstraheerd van de juridische kwalificatie, moet het ervoor worden gehouden dat alle standplaatshouders er bij de ontvangst van de opzeggingsbrief van [naam vakantiepark] geen moment aan hebben getwijfeld dat die opzegging rechtsgeldig was. Daarvan getuigt (bijlage 5,46) dat sommige standplaatshouders bij de Geschillencommissie hebben geprocedeerd over de grond voor de beëindiging en de hoogte van een bij herstructurering te verkrijgen schadevergoeding. Dat de gemeente onbevoegd was, is in die procedure niet gesteld. De reden dat gedaagden in weerwil van de opzegging het park weigerden te verlaten, was ook niet twijfel over die bevoegdheid, maar de wens om in het nieuwe park ook een standplaats te krijgen en/of vergoeding van schade voor het verwijderen van opstallen op het gehuurde.
3.7.
Aldus is het een feit dat gedaagden al meer dan twee jaar (vanaf 21 november 2018) weten dat zij het park in verband met een herstructurering moeten verlaten; ruim langer dan de 12 maanden waarover in de Recron-voorwaarden wordt gesproken. Daarom is de kantonrechter van oordeel dat de opzegging op 14 mei 2020 tegen 31 december 2020 alleszins redelijk is. Dat betekent dat de vordering tot verklaring voor recht dat de huurovereenkomsten tussen de gemeente en gedaagden per 1 januari 2021 door opzegging zijn geëindigd, toegewezen wordt. Vanwege de onduidelijkheid over de rechtspositie van partijen en de korte tijd die rest tussen dit vonnis en 1 januari 2021, zal de termijn voor ontruiming verlengd worden tot 1 maart 2021. De daarop gevorderde dwangsom van 500 euro per dag dat gedaagden in gebreke blijven, is toewijsbaar. Omdat ook de vordering tot machtiging om zelf de ontruiming te bewerkstellingen, zal worden toegewezen, zullen de dwangsommen gemaximeerd worden op 15.000 euro (30 dagen).
3.8.
Verschillende gedaagden hebben aangevoerd dat de gemeente ten onrechte heeft nagelaten om te zorgen dat zij in de nieuwe exploitatie ook een plek krijgen. De gemeente heeft aangevoerd dat zij dit nimmer toegezegd heeft, maar wel aan de (aspirant) exploitanten heeft verzocht om dit te overwegen. De gemeente zegt dat de partij waarmee zij thans een overeenkomst heeft gesloten, heeft aangegeven dat het concept van het park sterk afwijkt van het oude en er geen ruimte is om de gebruiksovereenkomst voort te zetten.
3.9.
Arikel 12 van de Recron-voorwaarden verplicht de ondernemer om ‘zo mogelijk’ aan de standplaatshouder een minimaal gelijkwaardige plaats aan te bieden. Het betreft derhalve niet meer dan een inspanningsverplichting. Daarbij speelt mee dat het park na herstructurering in andere handen komt. De gemeente was derhalve niet gehouden om te garanderen dat de standplaatshouders ook in de nieuwe exploitatie hun plek zouden behouden. Nu gebleken is dat zij zich daartoe wel heeft ingespannen en de redenen voor afwijzing niet onbegrijpelijk zijn, staat deze omstandigheid aan geldige opzegging niet in de weg. Overigens staat het gedaagden vrij om nu of in de toekomst zelf hun belangstelling bij de nieuwe exploitant kenbaar te maken voor een plek op het nieuwe recreatiepark.
In reconventie
3.10.
Gedaagden hebben gevorderd dat de gemeente veroordeeld wordt tot vergoeding van de schade die zij leiden doordat zij hun eigendommen op de standplaats moeten verplaatsen of afbreken. De gemeente voert daartegen aan dat zij in haar opzegging een vergoeding van 1.610 euro heeft aangeboden, welke hoger ligt dan in de Recron-voorwaarden is opgenomen.
3.11.
De kantonrechter stelt vast dat de Recron-voorwaarden in artikel 12 een uitputtende regeling bevatten over verplaatsingskosten bij een verplaatsbaar of niet langer verplaatsbaar object. Omdat het aanbod van de gemeente hoger is dan het bedrag dat in zulke gevallen betaald moet worden, is er in die gevallen geen reden tot extra schadevergoeding.
3.12.
Voor niet-verplaatsbare objecten geldt het volgende. In de aard van het huurrecht ligt besloten dat alle objecten die de huurder aanbrengt, door natrekking eigendom worden van de eigenaar. De huurder die desondanks toch investeringen op zijn gehuurde grond doet die bij beëindiging niet of alleen tegen grote kosten ongedaan gemaakt kunnen worden, doet dat voor eigen rekening en risico. Alleen als hij met de eigenaar daarover afspraken maakt, kan hij zich enigszins tegen dit risico indekken.
3.13.
Verschillende gedaagden stellen dat [naam vakantiepark] heeft ingestemd met de bouwwerken die zij opgetrokken hebben. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 3] heeft een tekening ingebracht waarop [naam vakantiepark] een stempel heeft geplaatst (bijlage 4,4). [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] stelt dat hij nog na 2015 heeft gebouwd en niet wist dat er toen gerede kans bestond dat de exploitatie door [naam vakantiepark] niet lang meer zou duren.
3.14.
De kantonrechter is van oordeel dat de enkele toezegging dat [naam vakantiepark] geen bezwaar had tegen een bouwwerk, niet inhoudt dat er garantie gegeven werd dat de waarde ervan bij een eventuele beëindiging van de rechtsrelatie vergoed zou worden. Daarbij komt dat de betreffende bouwwerken opgetrokken zijn terwijl dit in strijd was met het bestemmingsplan en zonder dat er omgevingsvergunningen voor waren aangevraagd. Aan alle gedaagden zijn daarvoor lasten onder dwangsom afgegeven (bijlage 2,36-42)
3.15.
Voor zover gedaagden menen dat [naam vakantiepark] in deze iets te verwijten valt, dienen zij zich tot [naam vakantiepark] te wenden. Het feit dat de huur na het einde van de erfpacht doorloopt, betekent niet dat elk tekortschieten aan de zijde van [naam vakantiepark] op de gemeente als opvolgend verhuurder verhaald kan worden.
3.16.
Gedaagden stellen dat zij vanaf 2019 geen jaargeld meer verschuldigd zijn omdat de gemeente niet de diensten leverde die bij de overeenkomst hoorde. De gemeente stelt daartegenover dat er over 2019 en 2020 slechts 900 euro jaargeld in rekening is gebracht in plaats van de 2.300 euro over de jaren daarvoor.
3.17.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Tussen de opzeggingsbrief van [naam vakantiepark] op 21 november 2018 (bijlage 1,6) en de beëindiging van de exploitatie door [naam vakantiepark] op 20 december 2018 zit slechts één maand. Dat is korter dan de 3 maanden die [naam vakantiepark] zelf in haar brief aanhoudt en ook korter dan de termijn van een jaar die met instemming van de gemeente werd gegeven en die zou passen bij een herstructurering. Daarmee zijn [naam vakantiepark] en de gemeente jegens de gebruikers tekort geschoten in de afronding van de exploitatie. De gemeente betoogt dat het reduceren van het jaargeld tot een bedrag dat overeenstemt met het gebruik dat de plaatshouders nog wel van het terrein konden maken, alleszins redelijk is. Dat moge zo zijn, feit blijft dat de gemeente eenzijdig besloot om binnen de termijn van opzegging en herstructurering de exploitatie voortijdig te beëindigen en het park zelf begon te ontmantelen. De kantonrechter is van oordeel dat deze tekortkoming rechtvaardigt dat over 2019 geen jaargeld verschuldigd was.
3.18.
Over 2020 is dat anders omdat de termijn die gegeven was om een oplossing te vinden voor het sluiten van het park, verstreken was. Door desondanks de huurrelatie te willen voortzetten, aanvaardde gedaagden de tegenprestatie die daartegenover stond. Dat die tegenprestatie niet in overeenstemming was met wat geleverd werd, is onvoldoende gesteld of gebleken.
3.19.
Omdat het gebruik in 2021 zal eindigen, ontbeert de vordering over dat jaar belang en zal zij worden afgewezen.
3.20.
Gedaagden vorderen teruggave van 50 euro die zij betaald hebben voor het verkrijgen van een autokaart, terwijl de diensten die daarvoor geleverd zouden worden, niet zijn verleend. De gemeente stelt dat de autokaart bedoeld was om te faciliteren dat de gebruikers over het perceel hun standplaats konden bereiken. Zij betwist niet dat de slagboom niet meer werkte en in feite alle voorzieningen die pasten bij exploitatie (veiligheid e.d) ontmanteld werden. Omdat daarmee de dienst niet geleverd is, bestaat aanspraak op restitutie van het bedrag dat voor de parkeerkaart is betaald.
Proceskosten
3.21.
Omdat partijen over en weer gedeeltelijk in het gelijk en ongelijk worden gesteld, zal bepaald worden dat elke partij haar eigen kosten draagt.

4.Beslissing

In conventie
4.1.
verklaart voor recht dat de huurovereenkomst tussen de gemeente en gedaagden per 1 januari 2021 door opzegging is geëindigd;
4.2.
veroordeelt gedaagden (elk voor zich) om de door hen gehuurde jaarplaatsen op het terrein aan de [adres 3] te [woonplaats 3] , uiterlijk voor 1 maart 2021, na betekening van dit vonnis, met al het hunne, te ontruimen en te verlaten en ter vrije en algehele beschikking van de gemeente te stellen, één en ander op verbeurte van een dwangsom van € 500 per dag of gedeelte van een dag, met een maximum van € 15.000 dat gedaagden (elk voor zich) in gebreke blijven om aan dit vonnis te voldoen, met machtiging aan de gemeente om, in het geval gedaagden weigeren of nalatig zijn aan dit vonnis te voldoen, zelf die ontruiming te bewerkstelligen, met individuele veroordeling van gedaagden (elk voor zich) in de kosten van die ontruiming;
In reconventie
4.3.
veroordeelt de gemeente tot vergoeding van het door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 4] betaalde jaargeld over 2019, te weten een bedrag van € 900 euro per gedaagde;
4.4.
verklaart voor recht dat gedaagden over 2019 geen jaargeld verschuldigd zijn;
4.5.
veroordeelt de gemeente tot vergoeding van de kosten van de autokaart, te weten een bedrag van 50 euro per gedaagde;
In conventie en in reconventie
4.6.
compenseert de proceskosten aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt;
4.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers en in het openbaar uitgesproken.
Type: HD