ECLI:NL:RBLIM:2020:9877

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
C/03/264704 / HA ZA 19-273
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verstrekking van bankafschriften en overige stukken ter berekening van de legitimaire massa

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg, is op 9 december 2020 vonnis gewezen in een geschil tussen eiser en meerdere gedaagden. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.W.H. Kempen, vorderde dat gedaagde sub 1, die niet verschenen was, de bankafschriften van de laatste vijf jaar voor het overlijden van erflaatster en andere benodigde stukken zou overleggen om de legitimaire massa te berekenen. De rechtbank had eerder, in een tussenvonnis van 24 juni 2020, gedaagde sub 1 opgedragen om deze stukken te verstrekken, maar gedaagde sub 1 voldeed hier niet aan. Eiser en gedaagde sub 3, die ook betrokken was bij de procedure, hebben aangegeven dat zij geen toestemming voor uitstel verleenden aan gedaagde sub 1, die geen klemmende redenen voor uitstel had opgegeven.

De rechtbank oordeelde dat er een prikkel tot nakoming noodzakelijk was, gezien het feit dat gedaagde sub 1 niet had voldaan aan het bevel van de rechtbank. De rechtbank heeft gedaagde sub 1 veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de gevraagde bankafschriften en overige stukken te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 5.000 per dag, met een maximum van € 50.000. De rechtbank heeft ook de zaak naar de parkeerrol verwezen, zodat deze opnieuw kan worden behandeld zodra de benodigde stukken zijn overgelegd.

De rechtbank heeft voorts het verzoek van gedaagde sub 3 om de dwangsom ten goede te laten komen aan zowel eiser als gedaagde sub 3 afgewezen, omdat de dwangsom alleen door eiser was gevorderd. De rechtbank heeft de verdere beslissingen aangehouden en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/264704 / HA ZA 19-273
Vonnis van 9 december 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. J.W.H. Kempen, gemeente Sittard-Geleen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.M.J. Janssen te Maastricht,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde,
niet verschenen,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 4] ,
gedaagde,
advocaat mr. V.C.C. Luijten te Heerlen.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en
[gedaagde sub 3] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 juni 2020,
  • de akte van [eiser] van 19 augustus 2020,
  • de akte van [gedaagde sub 3] van 19 augustus 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank heeft bij vonnis van 24 juni 2020 [gedaagde sub 1] op de voet van artikel 22 Rv bevolen bij akte de bankafschriften van de laatste vijf jaar voor het overlijden van erflaatster en de overige ontbrekende stukken die nodig zijn om de legitimaire massa te berekenen, over te leggen. De rechtbank heeft de zaak daartoe naar de rol van 22 juli 2020 verwezen voor het nemen van een akte door [gedaagde sub 1] . Ook is [gedaagde sub 1] in dit tussenvonnis opgedragen om bij diezelfde akte onderbouwd een berekening te maken van de legitimaire massa en de legitieme portie van [eiser] en in die akte toe te lichten hoe deze berekend zijn.
2.2.
[gedaagde sub 1] heeft op 22 juli 2020 geen akte in het geding gebracht. Wel heeft hij bij B4-formulier van 21 juli 2020 een ‘uitstelverzoek eenstemmig’ ingediend bij de rechtbank. [eiser] en [gedaagde sub 3] hebben de rechtbank op 21 juli 2020 respectievelijk 22 juli 2020 laten weten dat zij geen toestemming voor uitstel verleend hebben. De rolrechter heeft vervolgens op 22 juli 2020 besloten dat geen uitstel verleend wordt voor het nemen van de akte door [gedaagde sub 1] omdat [eiser] en [gedaagde sub 3] niet ingestemd hebben met uitstel en [gedaagde sub 1] geen klemmende redenen voor het uitstel genoemd heeft.
2.3.
[eiser] heeft vervolgens bij akte van 19 augustus 2020 naar voren gebracht dat vordering b zoals geformuleerd in de dagvaarding toewijsbaar is.
[gedaagde sub 1] heeft immers geen gevolg gegeven aan het vonnis van 24 juni 2020. Daarbij komt dat hij al op 28 februari 2019 gesommeerd is om de benodigde informatie te verstrekken. Het is duidelijk volgens [eiser] dat [gedaagde sub 1] niet bereid is de benodigde stukken te verstrekken.
2.4.
Ook [gedaagde sub 3] heeft bij akte van 19 augustus 2020 aangevoerd dat
[gedaagde sub 1] niet heeft voldaan aan de opdracht in het vonnis van
24 juni 2020, terwijl hij meer dan voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad de stukken over te leggen. [gedaagde sub 3] verzoekt de dwangsom, die door [eiser] gevorderd is, toe te wijzen en daarbij te bepalen dat die dwangsom ten goede komt aan
[eiser] en [gedaagde sub 3] , ieder voor een gelijk deel. Voorts verzoekt [gedaagde sub 3] overigens het testament van erflaatster nietig te verklaren op basis van hetgeen in de procedure is gesteld en met stukken is onderbouwd.
2.5.
Nu [gedaagde sub 1] niet voldaan heeft aan het bevel van de rechtbank op de voet van artikel 22 Rv is een prikkel tot nakoming noodzakelijk. In randnummer 19 van de conclusie van antwoord schrijft [gedaagde sub 1] : “Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de legitieme massa, brengt [gedaagde sub 1] de navolgende producties in het geding met daarbij de vermelding dat [gedaagde sub 1] zo spoedig als mogelijk alle stukken zal inbrengen die nodig zijn voor de bepaling van de legitimaire massa (…).” De rechtbank leidt daaruit af dat [gedaagde sub 1] weet welke stukken hij nog moet verstrekken naast de bankafschriften van de laatste vijf jaar om de legitimaire massa te kunnen berekenen en dat hij over die stukken de beschikking heeft of kan krijgen. De rechtbank zal [gedaagde sub 1] dan ook veroordelen tot afgifte van de bankafschriften van de laatste vijf jaar voor het overlijden van erflaatster en de overige ontbrekende stukken die nodig zijn om de legitimaire massa te berekenen op straffe van de gevorderde dwangsom.
2.6.
Het verzoek van [gedaagde sub 3] om te bepalen dat de dwangsom zowel ten goede komt aan [eiser] als aan haar, ieder voor een gelijk deel, zal worden gepasseerd gelet op hetgeen is bepaald in artikel 611a lid 1 Rv. De dwangsom is immers alleen door [eiser] gevorderd.
2.7.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 24 juni 2020 reeds overwogen (r.o. 4.13.) dat vordering a (verklaring voor recht dat het testament nietig is en het te vernietigen) wordt afgewezen. Ook is het beroep op artikel 4:46 lid 1 BW en op artikel 3:44 lid 1 en lid 4 BW afgewezen in dat vonnis (r.o. 4.14. tot en met 4.16.) De rechtbank ziet in de opmerking van [gedaagde sub 3] in haar akte van 19 augustus 2020 geen reden om op die oordelen terug te komen.
2.8.
De rechtbank zal de zaak voor de overige beslispunten in afwachting van de stukken die nodig zijn om de legitimaire massa te kunnen berekenen naar de parkeerrol verwijzen. Op verzoek van de meest gerede partij kan de zaak weer op de continuatierol worden geplaatst, waarna [gedaagde sub 1] , zoals opgedragen in rechtsoverweging 4.23. van het vonnis van 24 juni 2020, bij akte een onderbouwde berekening dient te maken van de legitimaire massa en de legitieme portie van [eiser] . Tevens dient in deze akte te worden toegelicht hoe deze berekend zijn.
2.9.
Vervolgens zal de rechtbank, zoals reeds overwogen in rechtsoverweging 4.24. van het vonnis van 24 juni 2020, [eiser] en [gedaagde sub 3] de mogelijkheid geven zich bij antwoordakte uit te laten over de verstrekte stukken en over de door
[gedaagde sub 1] gemaakte berekeningen van de legitimaire massa en de legitieme portie.
2.10.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de bankafschriften van de laatste vijf jaar voor het overlijden van erflaatster en de overige ontbrekende stukken die nodig zijn om de legitimaire massa te berekenen, te verstrekken aan [eiser] , op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat
[gedaagde sub 1] nalaat aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van
€ 50.000,00,
3.2.
bepaalt dat de zaak op de parkeerrol zal komen van
7 april 2021,
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2020. [1]

Voetnoten

1.type: AP