Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
[gedaagde sub 3] genoemd worden.
1.De procedure
- het tussenvonnis van 24 juni 2020,
- de akte van [eiser] van 19 augustus 2020,
- de akte van [gedaagde sub 3] van 19 augustus 2020.
2.De verdere beoordeling
[gedaagde sub 1] heeft immers geen gevolg gegeven aan het vonnis van 24 juni 2020. Daarbij komt dat hij al op 28 februari 2019 gesommeerd is om de benodigde informatie te verstrekken. Het is duidelijk volgens [eiser] dat [gedaagde sub 1] niet bereid is de benodigde stukken te verstrekken.
[gedaagde sub 1] niet heeft voldaan aan de opdracht in het vonnis van
24 juni 2020, terwijl hij meer dan voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad de stukken over te leggen. [gedaagde sub 3] verzoekt de dwangsom, die door [eiser] gevorderd is, toe te wijzen en daarbij te bepalen dat die dwangsom ten goede komt aan
[eiser] en [gedaagde sub 3] , ieder voor een gelijk deel. Voorts verzoekt [gedaagde sub 3] overigens het testament van erflaatster nietig te verklaren op basis van hetgeen in de procedure is gesteld en met stukken is onderbouwd.
[gedaagde sub 1] gemaakte berekeningen van de legitimaire massa en de legitieme portie.
3.De beslissing
[gedaagde sub 1] nalaat aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van
€ 50.000,00,
7 april 2021,