ECLI:NL:RBLIM:2020:9843

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
C/03/283949 / JE RK 20-2218
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige na ontvoering door de vader

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 30 oktober 2020 een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van een drie maanden oud kind, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, die eerder een spoedmachtiging had verkregen voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] in een crisispleeggezin. De moeder, hierna te noemen de moeder, had eerder een kans gekregen om haar situatie te verbeteren, maar na een nieuwe spoedmachtiging bleek dat [minderjarige] was ontvoerd door de vader, die geen gezag heeft. De moeder heeft geen aangifte gedaan van deze ontvoering, wat de kinderrechter zorgen baart over haar verantwoordelijkheidsgevoel en opvoedingscapaciteiten.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat er ernstige zorgen zijn over de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige]. De moeder heeft in het verleden positief getest op cocaïne en cannabis, wat heeft geleid tot een voorlopige ondertoezichtstelling. Ondanks eerdere beloften om mee te werken aan hulpverlening, heeft de moeder niet de nodige stappen ondernomen om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen, vooral gezien de recente gebeurtenissen en het gebrek aan actie na de ontvoering.

De kinderrechter heeft besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen, zodat zij kan verblijven in een crisispleeggezin. Dit is noodzakelijk voor haar verzorging en opvoeding, en om haar veiligheid te waarborgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de moeder heeft het recht om binnen drie maanden in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummer: C/03/283949 / JE RK 20-2218
Datum uitspraak: 30 oktober 2020
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
gevestigd te Roermond,
hierna te noemen: de GI,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[belanghebbende],
hierna te noemen: de moeder,
wonend te [woonplaats] .
Wederom gezien de stukken, waaronder de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 20 oktober 2020.

1.Het verdere procesverloop

Bij voornoemde beschikking van 20 oktober 2020 is een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een crisispleeggezin voor de duur van vier weken tot 17 november 2020 en is de beslissing voor het overige aangehouden in afwachting van het verhoor van de belanghebbende.
Nadien heeft de kinderrechter nog kennisgenomen van de volgende stukken:
- de e-mail van de GI met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 28 oktober 2020.
Op 30 oktober 2020 is de belanghebbende in de gelegenheid gesteld te worden gehoord op de verzoeken en de genomen beslissingen. Op 30 oktober 2020 heeft de kinderrechter de zaak gezamenlijk doch niet gevoegd behandeld met de zaak van halfzus [naam halfzus] met zaaknummer C/03/283948 / JE RK 20-2217 ter zitting met gesloten deuren. Gehoord zijn:
  • de moeder;
  • een vertegenwoordigster van de GI;

2.De standpunten ter zitting

De GI heeft ter zitting verwezen naar de inhoud van het verzoekschrift en het verzoek betreffende [minderjarige] toegelicht en gehandhaafd. Er is te weinig zicht op de veiligheid en ont-wikkeling van [minderjarige] . De moeder gaat snel “van 0 tot 100” en reageert niet altijd goed op de kinderen. Het betreft een multiprobleem gezin, waarbij het ondanks diverse pogingen van de hulpverlening niet is gelukt om voldoende zicht te krijgen hoe de moeder het doet en waar ze de kinderen onderbrengt. Het contact met de moeder is vanaf het begin moeilijk geweest. De partner van de moeder heeft daarbij een negatieve invloed en is niet ondersteunend. De moeder is pas bereid om haar medewerking te verlenen als ze een schriftelijke beschikking ziet dan wel vooraf overleg heeft gehad met haar advocaat. Ze verzet daarnaast veelvuldig afspraken met hulpverlening en/ of komt ze deze niet na. De longinfectie die de moeder stelt te hebben gehad brengt niet zonder meer mee dat de moeder niet naar de afspraken had kunnen gaan. Verder stelt de moeder weliswaar dat de uitslag van de laatste urinetest (waarbij ze positief is getest op cocaïne) fout is, maar laat ze na om die dag dan wel die week naar Mondriaan te gaan voor een nieuwe test. Na de mondelinge spoed uitspraak van de kinderrechter van 20 oktober 2020 heeft de GI met politie direct actie ondernomen. [minderjarige] was er niet. Er zijn huiszoekingen geweest op diverse adressen bij moeder en haar familie, maar ook daar is [minderjarige] niet aangetroffen. De moeder heeft daarbij aangegeven dat [minderjarige] in Turkije zou zijn en dat haar vader daar naar toe heeft gebracht. Uiteindelijk is een OAT internationaal uitgezet en heeft de GI aangifte gedaan van onttrekking aan het ouderlijk gezag.
De moeder heeft ter zitting gesteld dat ze dagelijks politie over de vloer krijgt zoekend naar [minderjarige] . De vader van [minderjarige] , de heer [de vader] , heeft eerder aangegeven [minderjarige] mee naar het buitenland te zullen nemen, maar de moeder dacht dat hij daartoe niet in staat zou zijn. Zelf heeft de moeder ook gezegd dat de GI haar kinderen niet zou krijgen, maar dat meende ze niet. [minderjarige] is nu in Turkije. De moeder vraagt iedere dag aan de heer [de vader] om haar terug te brengen. Ze heeft drie à vier dagen geleden de relatie met hem beëindigd, omdat hij niet naar haar luistert. Ze heeft nog geen aangifte bij de politie gedaan, maar wel bij de politie aangegeven dat ze graag met hen wil samenwerken. Ze zal alsnog – desgevraagd – aangifte doen. In de stukken van de GI staat vermeld dat ze zeventien keer geen urinetest heeft gedaan. Er worden daarbij enkele data genoemd die echter voor de eerdere zitting (10 september 2020) zijn gelegen. Ze is verder ook ziek geweest. De desbetreffende keer dat ze positief is getest heeft ze twee buisjes urine afgegeven. Echter, toen ze een her-test aanvroeg werd haar door het daghospitaal te kennen gegeven dat er te weinig urine zou zijn. Ze weet zeker dat ze geen cocaïne heeft gebruikt. Ze accepteert hulpverlening, maar wordt overvraagd. Ze heeft eerder bij de gezinsvoogdijwerker aangegeven graag bij de Stichting Kinderleven een behandeling te willen aangaan, maar dat is afgewezen omdat het teveel zou zijn. Ze moet wel de andere afspraken allemaal van de gezinsvoogdijwerker nakomen, hetgeen niet redelijk is. Ze heeft minimaal een keer per week een urinetest gedaan. Dat vindt ze genoeg.
De advocaat van de moeder heeft zijdens de moeder gesteld dat er in de ogen van de moeder sprake is van een roller coaster en self-fulfilling prophecy. Na de beschikking van 10 september 2020 (afwijzing verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] aansluitend op de verleende spoedmachtiging) is een tsunami van hulpverlening op gang gekomen en is aan de moeder getrokken en geduwd met bijna iedere dag urinetesten en hulpverlening. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de huisarts van de moeder heeft aangegeven dat de moeder werd overvraagd. Zulks is eerder ook door de advocaat van de moeder schriftelijk aan de GI kenbaar gemaakt. Daarbij is ook aangegeven dat de GI met deze aanpak haar doel voorbij schiet. Daarbovenop is de moeder nog ziek geworden. Dan gaat het vanzelf de verkeerde kant op. Het is dan ook niet vreemd dat de moeder een tijdje niet bereikbaar en/ of benader-baar is geweest. Het dieptepunt is uiteindelijk geweest dat de moeder het niet voor elkaar heeft gekregen dat [minderjarige] bij haar is en dat [minderjarige] wordt ontvoerd naar Turkije. Verder kloppen de testresultaten van de positieve urinetest volgens de moeder niet. Bij de aanvraag voor de her-test is aan de moeder een dubbele boodschap gegeven, namelijk eerst dat de moeder te weinig urine zou hebben afgestaan en vervolgens dat de buisjes weg zouden zijn. Van alle keren dat de moeder is getest is slechts een keer positief getest waarbij de moeder zweert dat dit niet kan kloppen, maar ze kan het tegenbewijs niet meer leveren. Alle omstandigheden in acht nemende is er onvoldoende grond voor de verzochte uithuisplaat-sing van [minderjarige] .

3.De verdere beoordeling

De kinderrechter verwijst naar hetgeen in voormelde beschikking is overwogen en beslist.
Op grond van artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Met de GI en op de door de GI in het verzoekschrift en ter zitting nader toegelichte gronden, die de kinderrechter na eigen onderzoek overneemt en tot de hare maakt, is de kinderrechter van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. Aan de hand van de stukken en hetgeen op de zitting naar voren is gebracht, is gebleken van ernstige zorgen ten aanzien van de kinderen en in het bijzonder [minderjarige] in de opvoedingssituatie bij de moeder. Bij de geboorte van [minderjarige] was in haar urine cocaïne en cannabis aangetroffen hetgeen mede aanleiding is geweest tot een voorlopige ondertoezichtstelling en een eerdere uithuisplaatsing. De moeder heeft onbetwist ter zitting van 10 september 2020 gesteld dat zij niet meer zou gebruiken en zou meewerken aan de hulpverlening. De kinderrechter heeft de moeder toen een laatste kans gegeven waarna [minderjarige] weer thuis is geplaatst. Thans moet de kinderrechter constateren dat de moeder deze laatste kans niet heeft benut. Na de nieuwe spoed beslissing tot uithuisplaatsing op 20 oktober 2020 is [minderjarige] ontvoerd. De moeder stelt immers dat de vader van [minderjarige] , die geen gezag heeft, haar toen zonder haar toestemming heeft meegenomen naar Turkije. De moeder heeft hiervan echter nog steeds geen aangifte van gedaan en zegt de relatie pas een aantal dagen erna te hebben beëindigd. De kinderrechter rekent het de moeder zwaar aan dat zij de nog zeer jonge en kwetsbare [minderjarige] , waarvoor zij verantwoordelijkheid droeg, weg heeft laten gaan nadat er een spoed machtiging uithuisplaatsing door de kinderrechter werd verleend en daarna ook geen actie heeft ondernomen haar terug te krijgen. De kinderrechter heeft hierdoor ernstige twijfels over de juistheid van de weergave die de moeder hierover geeft. Daarbij spreekt het niet in het voordeel van de moeder dat zij bij aankondiging van de mondelinge spoedmachtiging door de GI te kennen heeft gegeven dat de GI de kinderen niet zou krijgen en dat zij met de kinderen naar het buitenland zou gaan, ook al geeft de moeder achteraf aan dat niet te hebben gemeend. Dit geldt ook voor de stellingen van de moeder ter zitting dat zij geen aangifte bij de politie heeft gedaan en de relatie met de heer [de vader] – die wel daad bij het woord heeft gevoegd en [minderjarige] aan het gezag heeft onttrokken c.q. heeft meegenomen – pas drie à vier dagen geleden zou hebben verbroken. Verder deelt de kinderrechter de zorgen van de GI over moeders opvoedingshandelen, stemmingswisselin-gen en (emotionele) beschikbaarheid voor haar kinderen, zeker nu het hulpverlening de afgelopen periode niet is gelukt om voldoende zicht te krijgen op het gezin en het middelengebruik van de moeder en de uitslag van de laatste urinetest van de moeder positief was (op cocaïne). Daarmee komen ook eerdere verklaringen/ stellingen dat de moeder geen drugs meer zou gebruiken op losse schroeven te staan. Het is in het belang van [minderjarige] , die nog zeer jong, kwetsbaar en volledig afhankelijk is van volwassenen, dat zij de komende periode op een plek kan verblijven waar haar voldoende stabiliteit en veiligheid wordt geboden en waar kan worden toegekomen aan haar ontwikkelingsbehoeften.
De kinderrechter zal gelet op het vorenstaande de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een crisispleeggezin verlenen voor de resterende duur van de voorlopige ondertoezichtstel-ling, zulks aansluitend aan de afloop van de bij beschikking van 20 oktober 2020 verleende termijn van vier weken.

4.De beslissing

De kinderrechter:
verleent machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , in een crisispleeggezin met ingang van 17 november 2020 tot 30 november 2020;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2020 door mr. M.A.M. van Uum, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.M.J. Dohmen, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 13 november 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.