In deze zaak heeft de kantonrechter op 9 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Woningstichting Servatius en een gedaagde partij, die in gebreke bleef met het betalen van de huur. De eiser, Woningstichting Servatius, heeft de gedaagde partij aangeklaagd wegens een huurachterstand van meer dan zeven maanden, met een totaalbedrag van € 5.483,91, inclusief incassokosten. Ondanks herhaalde aanmaningen en sommatie heeft de gedaagde partij niet voldaan aan zijn betalingsverplichtingen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gedaagde partij erkend dat er een betalingsachterstand is, maar heeft hij ook aangegeven dat hij via de kredietbank bezig is met verschillende trajecten, waaronder een aanvraag voor onderbewindstelling. De kantonrechter heeft echter opgemerkt dat zonder toestemming van de eiser geen betalingsregeling kan worden opgelegd. De eiser heeft aangegeven geen betalingsafspraken te willen maken en verzocht om vonnis. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de tekortkoming van de gedaagde partij in de nakoming van de huurovereenkomst vaststaat en dat deze tekortkoming voldoende ernstig is om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De kantonrechter heeft de vordering van de eiser tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde toegewezen, met een ontruimingstermijn van veertien dagen na betekening van het vonnis. Tevens zijn de vorderingen van de eiser met betrekking tot de huurachterstand en de kosten toegewezen, en is de gedaagde partij veroordeeld in de proceskosten.