zaaknummer: AWB/ROE 18/3060
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2020 in de zaak tussen
[Naam], te Heerlen, eiser
(gemachtigde: mr. B.H.S. Brinkman),
de Burgemeester van de gemeente Heerlen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.A.L. Devoi).
Bij besluit van 10 augustus 2018 (het primaire besluit 1) heeft verweerder eiser per direct tot 10 november 2018 een gebiedsverbod opgelegd voor een deel van de gemeente Heerlen.
Bij besluit van 31 augustus 2018 (het primaire besluit 2) heeft verweerder aan eiser een nieuw gebiedsverbod opgelegd gedurende de periode 1 september 2018 tot en met 1 november 2018.
Bij besluit van 5 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit 1 ingetrokken en het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard. Verder heeft verweerder de proceskosten in bezwaar, die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken ten aanzien van het primaire besluit 1, vergoed.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2019. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Blijkens mutatierapporten van 15 mei 2018, 16 juni 2018, 4 juli 2018 en 10 augustus 2018, opgemaakt door de politie (Eenheid Limburg, Basisteam Heerlen), heeft eiser op 5 mei 2018 een medewerker van een eetgelegenheid aan de Bongerd 1 in Heerlen mishandeld. Op 8 mei 2018 heeft eiser op of in de nabijheid van de Spoorsingel in Heerlen in groepsverband twee personen lastiggevallen, hen uitgescholden en individueel fysiek geweld tegen één van hen gebruikt. Tot slot heeft eiser op 24 juli 2018 op of in de nabijheid van de Saroleastraat en de Aurora, beide gelegen in Heerlen, de persoon tegen wie hij op 8 mei 2018 geweld heeft gebruikt, opnieuw individueel ernstig lastig gevallen en deze persoon uitgescholden. Verder heeft eiser wederom fysiek geweld gebruikt tegen deze persoon.
2. Op basis van voornoemde bevindingen van de politie heeft verweerder bij het primaire besluit 1 op grond van artikel 172a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet aan eiser een gebiedsverbod opgelegd voor de duur van drie maanden. Bij dit besluit is eiser bevolen zich in de periode van 10 augustus 2018 om 18.00 uur tot 10 november 2018 om 18.00 uur niet te bevinden in de volgende gebieden:
- Heerlen-Centrum, begrensd door de Groene Boord, Sint Antoniusweg, Sint Franciscusweg, Ruys de Beerenbroucklaan, Burgemeester Gijzelslaan, Welterlaan, Provinciale Weg N281, Looierstraat, Maankwartier, Spoorsingel, alsmede de genoemde wegen zelf, zoals door een blauwe lijn aangeduid op de plattegrond met nummer Geo-02016 én
- Schandelen-Grasbroek, begrensd door de Euregioweg, Palemigerboord, Schandelerboord, Spoorsingel, Hoppenhof (busstation), Maankwartier zijnde Spoorsingel, Mijnmuseumpad, CBS-weg, Kloosterweg, alsmede de genoemde wegen zelf, zoals door een blauwe lijn aangeduid op de plattegrond met nummer Geo-02004.
3. Eiser heeft tegen het primaire besluit 1 bezwaar gemaakt bij verweerder. Eiser heeft eveneens de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (bekend onder zaaknummer ROE 18/1957). Bij uitspraak van 31 augustus 2018 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het primaire besluit 1 geschorst tot de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Volgens de voorzieningenrechter komt uit het besluit niet naar voren waarom het opleggen van een gebiedsverbod voor de maximale duur van drie maanden strikt noodzakelijk is en niet had kunnen worden volstaan met een lichtere maatregel, gelet op de geconstateerde drie voorvallen die hebben geleid tot het opleggen van het gebiedsverbod en de persoon van eiser. Ook wordt volgens de voorzieningenrechter niet gemotiveerd waarom het verbod geldt voor de aangegeven gebieden, nu de voorvallen zich in een aanmerkelijk kleiner gebied hebben voorgedaan. Verder heeft de voorzieningenrechter overwogen dat nu eiser geen zienswijze heeft kunnen indienen of op andere wijze zijn belangen naar voren heeft kunnen brengen, evenmin helder is op welke wijze de toepasselijke belangen tegen elkaar zijn afgewogen en of verweerder het primaire besluit 1 in redelijkheid heeft kunnen nemen. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter in zijn uitspraak geconcludeerd dat het primaire besluit 1 niet deugdelijk is gemotiveerd en om die reden in strijd is met het bepaalde in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
4. Verweerder heeft hierop het primaire besluit 2 genomen. Verweerder heeft aan eiser opnieuw een gebiedsverbod opgelegd op grond van artikel 172a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet, ditmaal voor de duur van twee maanden en voor een beperkter gebied. Eiser is bevolen zich in de periode van 1 september 2018 om 00.00 uur tot 1 november 2018 om 00.00 uur niet te bevinden in de volgende gebieden:
- het gebied, begrensd door de Groene Boord, Putgraaf, Dr. Poelsstraat, Raadhuisplein, Coriovallumstraat, Kruisstraat, Geerstraat, Schakelweg, Looierstraat, Spoorsingel, inclusief bus- en treinstation en Maankwartier, tot aan de Groene Boord, alsmede de genoemde wegen zelf, aan beide zijden inclusief de daaraan grenzende bebouwing, zoals met een rode lijn aangeduid op bijgaande plattegrond met nummer Geo-02016, en
- het gebied, begrensd door de rotonde Spoorsingel/Groene Boord, Spoorsingel, Looierstraat, Kloosterweg, Sittarderweg, Willemstraat, Spoorsingel tot aan de Schaesbergerweg alsmede genoemde wegen zelf, aan beide zijden inclusief de daaraan grenzende bebouwing, zoals met een rode lijn aangeduid op bijgaande plattegrond met nummer Geo-02004.
Aan dit gebiedsverbod is voor schooldagen waarop eiser volgens zijn lesrooster aanwezig dient te zijn de volgende aanvullende voorschriften verbonden:
- indien eiser per fiets of te voet van huis naar school en vice versa gaat, dient hij de volgende route te volgen: Schaesbergerweg - Groene Boord - Putgraaf - Doctor Poelsstraat - Raadhuisplein - Coriovallumstraat - Kruisstraat - Valkenburgerweg en vice versa. Binnen de hierboven nader genoemde gebieden mag eiser niet stoppen en van de fiets stappen, behoudens voor zover dat ingevolge de verkeersregels en met oog op de verkeersveiligheid noodzakelijk is;
- indien eiser met de bus van huis naar school en vice versa gaat, dient hij gebruik te maken van een rechtstreekse verbinding, voor zover deze aanwezig is. Zodra eiser in de bus in de hierboven nader genoemde gebieden komt, dient hij in dit vervoersmiddel te blijven zitten. Eiser mag zich op het busstation Heerlen Centrum niet langer bevinden en ophouden dan strikt noodzakelijk is om zijn reis van en naar school te vervolgen. Buiten dit station mag eiser zich niet ophouden/bevinden.
5. Eiser heeft zich ook met het primaire besluit 2 niet kunnen verenigen en heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, alsook de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (bekend onder zaaknummer ROE 18/2106). Bij uitspraak van 3 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
6. Vervolgens heeft verweerder het thans bestreden besluit genomen, waarbij het primaire besluit 1 is ingetrokken en het bezwaar tegen het primaire besluit 2 ongegrond is verklaard. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat sprake is van structurele overlast en dat eiser ook in de toekomst de openbare orde zal blijven verstoren. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op de reeks van gedragingen die ook ten grondslag hebben gelegen aan het primaire besluit 1, zoals hiervoor weergegeven in rechtsoverweging 1. Tevens heeft verweerder bij zijn standpuntbepaling het feit betrokken dat eiser op 29 augustus 2018 zich in of in de nabijheid van Aurora in Heerlen heeft opgehouden en daarmee het toen nog geldende gebiedsverbod heeft overtreden. Daarnaast is eiser op 31 augustus 2018 weer in of nabij Aurora gesignaleerd. Het aangewezen gebied is volgens verweerder in overeenstemming met het gebied waarin de overlast is veroorzaakt. Verder acht verweerder een gebiedsverbod voor de duur van twee maanden, gelet op de aard, de ernst en de frequentie van de verstoring van de openbare orde als gevolg van eisers handelen, noodzakelijk om de openbare orde te herstellen. Verweerder is voorts de mening toegedaan dat het algemeen belang bij handhaving van de openbare orde zwaarder dient te wegen dan eisers belang bij het niet opleggen van het onderhavige gebiedsverbod. Verweerder heeft de door eiser naar voren gebrachte belangen meegewogen bij deze belangenafweging.
7. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort gezegd – aan dat het gebiedsverbod ten onrechte is opgelegd. De rechtbank zal hierna de beroepsgronden afzonderlijk bespreken.
8.De rechtbank overweegt als volgt.
9. Ingevolge artikel 172a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet, voor zover thans van belang, kan verweerder aan een persoon die individueel de openbare orde verstoord, bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde een bevel geven zich niet te bevinden in een of meer bepaalde delen van de gemeente.
10. De rechtbank ziet zich eerst geplaatst voor de vraag of eiser voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, aangezien het gebiedsverbod inmiddels geruime tijd is verstreken. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij belang heeft bij de onderhavige procedure omdat hij een schadevergoeding wenst te gaan vorderen van verweerder. Daarnaast heeft eiser betoogd dat hij strafrechtelijk zal worden vervolgd voor overtredingen van het gebiedsverbod, zodat hij ook op die grond belang heeft om de onrechtmatigheid van het bestreden besluit te laten vaststellen, teneinde strafrechtelijke vervolging te kunnen voorkomen. De rechtbank is – gelet op het voorgaande – van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van procesbelang. De rechtbank zal het beroep daarom inhoudelijk beoordelen.
11. Ten aanzien van het betoog van eiser dat verweerder hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld zienswijze in te dienen tegen het gebiedsverbod dat is opgelegd in het primaire besluit 2 en hij daardoor in zijn belangen is geschaad, merkt de rechtbank op dat eiser zijn zienswijze alsnog volledig tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase kenbaar heeft kunnen maken. Niet is gebleken dat eiser daardoor in zijn processuele belangen is geschaad. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
12. De rechtbank stelt voorts vast dat het primaire besluit 1 bij het bestreden besluit is ingetrokken. De beroepsgronden van eiser die zien op het primaire besluit 1 hoeven hier dan ook niet meer te worden besproken. Voor zover de beroepsgronden van eiser zijn gericht tegen het gedeelte van het bestreden besluit dat ziet op het primaire besluit 2, overweegt de rechtbank het volgende.
13. Ter beantwoording van de vraag of verweerder bevoegd was, en zo ja, of hij in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid als neergelegd in artikel 172a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet ziet de rechtbank zich allereerst gesteld voor de vraag of uit het dossier voldoende aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van het herhaaldelijk verstoren van de openbare orde, en of sprake is van ernstige vrees voor verdere verstoring hiervan, zoals door verweerder is gesteld.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk gemaakt heeft dat sprake is geweest van het herhaaldelijk verstoren van de openbare orde en dat voldoende onderbouwd is waarom sprake is van ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde. De voorhanden zijnde mutatierapporten van de politie van 15 mei 2018, 16 juni 2018, 4 juli 2018 en 10 augustus 2018 bieden voldoende inzicht in het samenstel van gedragingen van eiser en de daaruit voortvloeiende ordeverstoringen. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de bevindingen van de politie en de verklaringen, die de aangevers in dit kader hebben afgelegd. Verweerder heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat het voor het opleggen van het gebiedsverbod niet noodzakelijk is dat eiser ook veroordeeld is door de strafrechter of dat sprake is van een strafbaar feit. De omstandigheid dat sprake is van een reeks ordeverstoringen is in dit geval voldoende. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser gewezen op het feit dat eiser op 2 juli 2019 is vrijgesproken van het overtreden van het eerste gebiedsverbod op 29 augustus 2018. De gemachtigde van eiser vraagt zich dan ook af of er een noodzaak aanwezig was om destijds een tweede gebiedsverbod op te leggen aan eiser. De rechtbank stelt vast dat deze vrijspraak van het overtreden van het eerste gebiedsverbod achteraf is geweest. Op het moment dat het tweede gebiedsverbod werd opgelegd, had verweerder er dan ook vanuit mogen gaan dat het eerste gebiedsverbod door eiser was overtreden op 29 augustus 2018. Het overtreden van het gebiedsverbod is naar het oordeel van de rechtbank een indicatie dat eiser de maatregel, die verweerder heeft genomen, niet serieus neemt en bovendien rechtvaardigt deze overtreding de vrees dat eiser zijn gedrag zou kunnen herhalen. De rechtbank merkt voorts op dat verweerder het tweede gebiedsverbod niet alleen heeft gegrond op het overtreden van het eerste gebiedsverbod maar ook mede heeft gebaseerd op de eerdere overtredingen van eiser in mei en juli 208. Dit waren genoeg feiten om op dat moment een beperkt gebiedsverbod (in vergelijking met het eerste gebiedsverbod) op te leggen. Het betoog van de gemachtigde van eiser dat eiser sinds de overtredingen in mei en juli 2018 een gedragsverandering heeft ondergaan, omdat hij zich sinds de oplegging van het eerste gebiedsverbod niet meer heeft schuldig gemaakt aan verstoring van de openbare orde, volgt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee niet aangetoond dat sprake is van een gedragsverandering. Bijvoorbeeld het geval eiser zijn excuses zou hebben aangeboden aan de slachtoffers of anderszins openlijk zou hebben gedemonstreerd afstand te nemen van zijn handelswijze, zou gesproken kunnen worden van een gedragsverandering. Hiervan is echter in eisers geval niet gebleken.
15. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eiser herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord en dat sprake is van een ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde door eiser. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder bevoegd was op grond van artikel 172a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet een gebiedsverbod aan eiser op te leggen.
16. Eisers betoog dat sprake is van détournement de pouvoir kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder het gebiedsverbod op oneigenlijke gronden opgelegd heeft. Zoals hiervoor reeds is genoemd was verweerder, gelet op de vrees voor verdere verstoring van de openbare orde, bevoegd om vanuit zijn verantwoordelijkheid een gebiedsverbod op te leggen.
17. Anders dan eiser ziet de rechtbank geen aanleiding om te veronderstellen dat verweerder met het primaire besluit 2 voorbij is gegaan aan de uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 augustus 2018. De rechtbank merkt in dit verband op dat de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 31 augustus 2018 ook heeft geconcludeerd dat verweerder in beginsel bevoegd was om een gebiedsverbod op te leggen. De reden voor schorsing van het primaire besluit 1 lag in het gebrek aan motivering over de duur en de zwaarte van de maatregel, de omvang van het gebied, waarvoor het verbod gold, en de afweging van de belangen. Met het primaire besluit 2 heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank slechts beoogd de door de voorzieningenrechter geconstateerde gebreken te herstellen.
18. De rechtbank is voorts – evenals de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 3 oktober 2018 – van oordeel dat verweerder niet gehouden is zijn beleidsregels die zijn vastgesteld ter uitvoering van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 2:57 van de Algemene Plaatselijke Verordening een gebiedsontzegging op te leggen, analoog op de onderhavige casus toe te passen. Een beroep van eiser op deze beleidsregel slaagt niet.
19. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn standpunt dat een minder verstrekkende maatregel afdoende zou zijn geweest om de openbare orde te herstellen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat gelet op de aard, ernst en frequentie van de openbare orde verstorende gedragingen van eiser in samenhang bezien met het feit dat eiser de gebiedsverboden meerdere keren heeft overtreden, hij geen aanleiding heeft hoeven zien om met een lichtere maatregel te volstaan. Anders dan eiser betoogt, bestond naar het oordeel van de rechtbank ook geen plicht voor verweerder om eerst met de officier van justitie te overleggen. Vereist is dat verweerder bij de officier van justitie nagaat of er niet reeds een gebiedsverbod voor hetzelfde gebied is opgelegd. Hetgeen verweerder heeft gedaan, zoals blijkt overweging 11 van het bestreden besluit.
20. Ten aanzien van de vraag of verweerder het bestreden besluit in redelijkheid heeft kunnen nemen overweegt de rechtbank als volgt.
21. Dat verweerder bij het opleggen van het gebiedsverbod eisers belangen onvoldoende heeft meegewogen, volgt de rechtbank niet.
22. Verweerder heeft beoogd het patroon van overlast te doorbreken. Gelet op de aard, de ernst en de frequentie van de verstoring van de openbare orde als gevolg van eisers handelen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het belangrijk heeft mogen achten dit patroon te doorbreken. Een duur van twee maanden acht de rechtbank niet onredelijk lang. Verder heeft verweerder voldoende toegelicht dat er bij het opleggen van het gebiedsverbod kritisch is gekeken naar het gebied waar de incidenten hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom geen aanleiding hoeven te zien het gebied van het gebiedsverbod te verkleinen. Met betrekking tot de reikwijdte van het gebiedsverbod overweegt de rechtbank voorts dat er een route is aangegeven in het primaire besluit 2 via welke route eiser het gebied heeft kunnen betreden (te voet, met de fiets of bus) om naar school te gaan. Dat eiser niet naar de bibliotheek heeft kunnen gaan in het gebied waarvoor het gebiedsverbod gold, maakt niet dat de maatregel buitenproportioneel is. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat eiser ook naar andere bibliotheken heeft kunnen gaan binnen de gemeente Heerlen, die buiten het gebied van het gebiedsverbod liggen. Hetzelfde geldt voor eisers wens om een bijbaantje in de horeca te zoeken in Heerlen-centrum gedurende de periode van twee maanden dat het gebiedsverbod van kracht was. Ook in dit geval had eiser een bijbaantje elders kunnen zoeken.
23. Voor wat betreft eisers beroep op artikel 40 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het kind (het IVRK), overweegt de rechtbank het volgende. Dit artikel van het IVRK gaat over het feit dat een minderjarige over goede juridische bijstand moet kunnen beschikken in het kader van zijn strafrechtelijke vervolging. De rechtbank stelt vast dat artikel 40 van het IVRK niet is geschonden, omdat eiser op een toereikende manier rechtsbijstand heeft gekregen. Eiser heeft betoogd dat hij zijn gemachtigde gedurende de periode dat het gebiedsverbod gold niet heeft kunnen opzoeken. De rechtbank ziet in dit verband niet in waarom eiser geen tijdelijke ontheffing van het gebiedsverbod heeft kunnen aanvragen teneinde het kantoor van zijn gemachtigde te kunnen bezoeken. Bovendien hebben eiser en zijn gemachtigde de mogelijkheid gehad om elkaar buiten het gebied te ontmoeten. Dit geldt evenzo voor eisers sociale contacten met medeleerlingen van school. Voor zover eiser de trein had willen nemen vanaf Heerlen-centrum om zijn familie (opa) in Eindhoven te gaan bezoeken, had eiser naar het oordeel van de rechtbank ook daarvoor een tijdelijke ontheffing kunnen aanvragen of eiser had gewoon de trein kunnen pakken vanaf een ander station. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het algemeen belang van de openbare orde dan aan de persoonlijke belangen van eiser.
24. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit in stand kan blijven. De door eiser naar voren gebrachte beroepsgronden slagen niet. Het beroep van eiser zal daarom ongegrond worden verklaard.
25.Voor een proceskosten bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op: 10 januari 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.