uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2020 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. R.M.M. Jacobs),
de Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: A.P.J. de Bruijn).
Bij besluit van 13 juni 2019 (de intrekking) heeft de korpschef van de nationale politie (korpschef) eisers wapenverlof ingetrokken.
Bij besluit van 4 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het administratief beroep van eiser tegen de intrekking ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2020.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Aan eiser zijn op grond van de Wet wapens en munitie (de Wwm), laatstelijk verlengd op 25 mei 2019, twee verloven (WM4 en WM6) en een erkenning verleend voor het voorhanden hebben van bepaalde vuurwapens en de daarbij behorende munitie en kruit voor privé- en verenigingsverlof.
2. Bij de intrekking heeft de korpschef dit wapenverlof op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wwm ingetrokken, omdat eisers ex-partner blijkens een mutatierapport op 12 juni 2019 melding heeft gemaakt van ernstige mishandeling door eiser, waarbij hij haar klappen op het hoofd, armen en rug zou hebben gegeven, zij een blauwe plek aan de onderkant van haar rechterkaak had en aangaf dat ze regelmatig klappen van eiser heeft gekregen.
3. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat, gelet op de aard en de ernst van de melding, de korpschef juist en rechtmatig heeft gehandeld door de dag na deze melding met spoed eisers wapenverlof in te trekken. Daaraan heeft verweerder het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard, blijkens genoemd mutatierapport en het gespreksverslag van een op 21 juni 2019 gehouden gesprek met twee gemachtigden van de korpschef, dat hij zijn ex-partner een reset klap heeft gegeven, een glas water over haar heeft gegooid en aan haar heeft ‘gerammeld’. Nog afgezien van de verklaringen van 12 juni 2019 van eisers ex-partner, leidt dit volgens verweerder tot de conclusie dat bij eiser sprake is van psychische druk. Immers, genoemde gedragingen zijn kenmerken van agressie, zodat sprake is van een risicofactor betreffende de psychische gesteldheid. Derhalve is het niet verantwoord om eiser het voorhanden hebben van wapens toe te vertrouwen. Tevens staat vast dat sprake is (geweest) van problemen in de relationele sfeer. Dit vormt eveneens aanleiding voor het standpunt dat eiser het voorhanden hebben van wapens en munitie niet kan worden toevertrouwd.
4. Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wwm, voor zover hier van belang, kunnen de in die wet genoemde erkenningen en verloven door het bestuursorgaan dat deze heeft verleend of door de minister van Justitie en Veiligheid worden gewijzigd en ingetrokken indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
5. Gelet op de bewoordingen van de wettekst, is sprake van een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Aan verweerder komt dus beoordelingsruimte toe bij de beantwoording van de vraag of sprake is van aanwijzingen dat aan de houder van een wapenverlof het onder zich hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
6. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 april 2019, ECLI:NLRVS:2019:1126) volgt dat iemand die een wapenverlof heeft zich in een uitzonderingspositie bevindt ten opzichte van andere burgers, voor wie het algemeen verbod op het voorhanden hebben van wapens en munitie geldt. Als er ook geringe twijfel is dat het niet verantwoord is om deze uitzondering te maken, is er voldoende grond om het wapenverlof in te trekken. Deze twijfel moet wel objectief toetsbaar zijn.
7. Voor die toetsing heeft verweerder beleid vastgesteld omtrent redenen om te vrezen dat van het wapenverlof misbruik zal worden gemaakt. Dit beleid is voor zover het betreft de toetsing van het bestreden besluit, neergelegd in de Circulaire wapens en munitie 2019 (Cwm 2019). In de Cwm 2019, Bijzonder deel (B) staat dat ‘vrees voor misbruik’ en ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ twee verschillende omschrijvingen voor in feite dezelfde situatie zijn. Wat in de Cwm 2019 wordt opgemerkt met betrekking tot de invulling van het ‘vrees voor misbruik-criterium’ kan daarom analoog worden toegepast indien het de intrekking of weigering van een vergunning betreft om reden dat het voorhanden hebben van wapens of munitie niet (langer) kan worden toevertrouwd. Voor de beoordeling van de vraag of in een bepaald geval vrees voor misbruik bestaat, worden in paragraaf B/1.2 een aantal concrete criteria gegeven. Aan de hand van deze criteria zal in elk geval afzonderlijk moeten worden bezien of er sprake is van ‘vrees voor misbruik’ dan wel ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’.
8. Verweerder voert een restrictief beleid omdat wapens en munitie een potentieel ernstige bedreiging vormen voor de veiligheid in de samenleving als zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voor handen te hebben. Daarom is reeds geringe twijfel aan die betrouwbaarheid voldoende om een wapenverlof in te trekken. Bij het onderzoek in verband met de vraag of er vrees voor misbruik bestaat, kan gebruik worden gemaakt van informatie afkomstig uit de registers van de justitiële documentatie en van andere, politiële informatie, die afkomstig kan zijn uit verschillende bronnen. Bij dergelijk onderzoek kan blijken van andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
8.1. In zijn algemeenheid geldt dat tegen een aanvrager (houder) bestaande bezwaren, voor zover daarvan niet reeds blijkt uit veroordelingen of opgemaakte processen-verbaal, alsnog in een rapport dienen te worden vastgelegd.
8.2. In de Cwm 2019 is bovendien nog het volgende opgenomen. In beginsel is het niet verantwoord om aan iemand die -door oorzaken van zowel interne, als externe aard- onder sterke psychische druk staat, wat tot uitdrukking komt in een onvoorspelbaar gedragspatroon of (bijvoorbeeld) alcohol- en drugsmisbruik en waarbij de indruk bestaat dat de vergunninghouder zichzelf niet in de hand heeft, het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie toe te vertrouwen. In het bezit van een vuurwapen zou de vergunninghouder een gevaar zijn voor zichzelf en voor de openbare orde en veiligheid. Als de aanvrager of vergunninghouder -in tegenstelling tot de korpschef- van mening is dat het voorhanden hebben van wapens en munitie wel aan hem kan worden toevertrouwd, dan dient hij dit aan te tonen middels een schriftelijke verklaring van een arts/psychiater.
8.3. Risicofactoren betreffende de psychische gesteldheid van aanvragers of houders van een wapenverlof met het oog op potentieel misbruik van een (legaal) vuurwapen zijn volgens de Cwm 2019:
• Klinische factoren (psychische stoornis, verslaving, gedwongen opname, forensische zorg en suïcidale gedachten);
• Stressvolle omstandigheden (problemen in relationele sfeer, problemen in de arbeidssfeer of opleiding, gebrekkig sociaal steunsysteem en stressvolle levensomstandigheden);
• Specifieke kenmerken van de aanvrager (agressie, crimineel gedrag, impulsiviteit en zelfregulatie, zelfstandige handelingsbekwaamheid, fascinatie voor geweld, extreme uitingen en/of uitingen van radicalisering).
Waar ziet de intrekking op?
9. Eiser voert aan dat de intrekking niet ziet op de erkenning en enkel ziet op één verlof.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het rechtsgevolg voldoende duidelijk is en dat de intrekking betrekking heeft op alle genoemde verloven en de erkenning. In de intrekking is namelijk duidelijk vermeld over welke verloven en erkenning eiser beschikt en heeft de korpschef duidelijk aangegeven dat artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wwm aan de intrekking ten grondslag ligt. Met het intrekken van een wapenverlof wordt daarmee, gelet op de definitie hiervan in de Cwm 2019, eisers vergunning (in algemene zin) voor het voorhanden hebben van wapens en munitie bedoeld.
11. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de intrekking dat de korpschef bedoeld heeft zowel het privé- als verenigingsverlof in te trekken. Immers, beide verloven worden in de intrekking genoemd met daarbij een opsomming van alle vuurwapens. Vervolgens is vermeld dat de korpschef ‘het niet meer verantwoord vindt dat aan u het onder u hebben van vuurwapen
sen de daarbij behorende munitie’. Tevens zijn alle wapens van eiser op 13 juni 2019 in ontvangst genomen ten behoeve van bewaring.
11.1. De rechtbank volgt eiser wel in zijn betoog dat de intrekking niet ziet op de erkenning. De erkenning valt buiten de Wwm, omdat dit een erkenning is op grond van de Wet explosieven voor civiel gebruik. Hiertegen staat geen administratief beroep open bij verweerder. Derhalve vormt de erkenning geen onderdeel van deze procedure, hetgeen verweerder ook aangeeft in het verweerschrift.
Had verweerder eiser in de gelegenheid moeten stellen een zienswijze in te dienen?
12. Eiser voert vervolgens aan dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om een zienswijze in te dienen voorafgaand aan de intrekking en dat hij niet gewezen is op de mogelijkheid om schriftelijk een zienswijze in te dienen.
13. De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de korpschef met toepassing van artikel 4:11, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht op basis van genoemd mutatierapport van de melding van eisers ex-partner heeft kunnen afzien van het vooraf gelegenheid geven aan eiser voor het indienen van een zienswijze. De melding is namelijk dusdanig van aard en dermate ernstig, namelijk (structurele) mishandeling, dat deze een spoed intrekking rechtvaardigde, waardoor de vereiste spoed zich ertegen verzette dat eiser eerst zienswijzen kon indienen. Het betoog slaagt niet.
Heeft verweerder kunnen concluderen dat sprake is van psychische problemen?
14. Eiser voert vervolgens aan dat niet hij, maar zijn ex-partner psychische problemen heeft en onder psychische druk staat. Het gooien van water in het gezicht en het aan iemand rammelen zijn geen tekenen van agressie, omdat dit bedoeld was om de ex-partner weer in de realiteit te krijgen. Hiertoe verwijst eiser naar een ongedateerde brief van Luc Joosten van de universiteit van Maastricht.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen, als neergelegd in het mutatierapport en het gespreksverslag van 21 juni 2019, al voldoende reden is voor de conclusie dat het niet verantwoord is om eiser het voorhanden hebben van wapens toe te vertrouwen. Hiertoe heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het geven van een reset klap, een glas water gooien en rammelen kenmerken zijn van agressie. Deze gedragingen getuigen immers niet van een dusdanige stabiliteit die van een wapenverlofhouder mag worden verwacht en zijn niet te verenigen met de zware verantwoordelijkheid die het voorhanden mogen hebben van vuurwapens en munitie met zich meebrengt. Hierbij is niet van belang of deze gedragingen een reactie zijn op de uiting van psychische problemen van zijn ex-partner, omdat psychische druk volgens de Cwm 2019 ook een oorzaak kan hebben van externe aard. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de brief van Luc Joosten niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan wenst te zien, omdat hij in zijn brief concludeert dat geen sprake is van mishandeling of onrechtmatig handelen door eiser. Dit betreft geen medische kwalificatie, maar een juridische kwalificatie. Daargelaten dat niet gebleken is dat Joosten juridisch is onderlegd, staat dit ter beoordeling van de rechter. Dat het geheel van wat verweerder naar voren brengt geheel gebaseerd is op aannames en vermoedens, volgt de rechtbank niet, omdat de verklaringen van eiser zelf zijn.
Heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van relatieproblemen?
16. Vervolgens stelt eiser zich op het standpunt dat hij geen relatieproblemen heeft met zijn ex-partner.
17. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat tevens sprake is van de risicofactor problemen in de relationele sfeer, omdat in de op 19 juni 2019 opgemaakte toelichting is vermeld dat eiser op het politiebureau is gekomen om te vertellen dat er problemen zijn tussen hem en zijn inmiddels ex-partner. Ook blijkt uit het gespreksverslag van 21 juni 2019 dat eiser aangifte heeft gedaan van bedreiging van zijn ex-partner, dat zij tegen eiser heeft gezegd dat ze hem in zijn slaap kapot zal maken en dat eiser met de slaapkamerdeur gebarricadeerd slaapt. Bovendien heeft eisers ex-partner op 12 juni 2019 een melding gemaakt van mishandeling door eiser.
18. Verweerder heeft gelet op de beschreven situatie ook niet hoeven kiezen voor een lichter middel, bijvoorbeeld een waarschuwing. In de Cwm 2019 is opgenomen dat zo’n waarschuwing alleen kan bij lichte onregelmatigheden, zoals het niet voldoen aan administratieve eisen. Daarvan is hier geen sprake.
19. Voor zover eiser heeft beoogd aan te geven dat had moeten worden afgezien van de intrekking, omdat een belangenafweging in het voordeel van eiser uitvalt, aangezien hij al 32 jaar actief is in de schietsport, zijn hele sociale leven zich daar afspeelt en er geen wederhoor heeft plaatsgevonden, overweegt de rechtbank dat het niet meer kunnen uitoefenen van de schuttershobby niet opweegt tegen het belang van verweerder om een veilige samenleving te waarborgen. Bovendien is het naar het oordeel van de rechtbank niet zo dat eiser door de intrekking zijn sociale contacten verliest. Eiser kan zijn bestaande sociale contacten, zoals de andere leden van de schietvereniging, immers ook buiten de schietvereniging om ontmoeten. Dat staat los van het eigen lidmaatschap van eiser.
20. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het onder zich hebben van wapens en munitie niet langer aan eiser kan worden toevertrouwd. Verweerder heeft het wapenverlof van eiser dan ook kunnen intrekken op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wwm. Gelet hierop behoeven de gronden over de mishandeling van eisers ex-partner geen bespreking meer.
21.Het beroep is ongegrond.
22.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Dohmen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2020.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 11 december 2020
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan door een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.