ECLI:NL:RBLIM:2020:9789

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
ROE 20/992
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking wapenverlof wegens ernstige verdenking betrokkenheid bij levensdelict

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 11 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van een wapenverlof van eiser. De politiechef van Limburg had op 13 juli 2019 het wapenverlof van eiser ingetrokken, omdat er ernstige verdenkingen bestonden dat hij betrokken was bij een ernstig levensdelict waarbij een vuurwapen was gebruikt. Eiser heeft hiertegen administratief beroep ingesteld, maar dit werd ongegrond verklaard door de Minister van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft onderzocht of de intrekking van het wapenverlof rechtmatig was. Eiser betoogde dat de intrekking onzorgvuldig was en dat er onvoldoende bewijs was voor de verdenking. De rechtbank oordeelde dat de korpschef in redelijkheid kon concluderen dat aan eiser het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kon worden toevertrouwd, gezien de ernst van de verdenking. De rechtbank benadrukte dat de drempel voor intrekking van een wapenverlof lager ligt dan de drempel voor strafrechtelijk bewijs.

De rechtbank concludeerde dat de belangen van de veiligheid in de samenleving zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van eiser, zoals het uitoefenen van zijn schietsport hobby. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de intrekking van het wapenverlof in stand bleef. Eiser kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/992

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M.J.P. Penners),
en

de Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: A.P.J. de Bruijn).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2019 (de intrekking) heeft de politiechef van Limburg namens de korpschef van politie (de korpschef) eisers verlof tot het voorhanden hebben van (vuur)wapens ingetrokken.
Bij besluit van 4 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het administratief beroep van eiser tegen de intrekking ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze uitspraak over?
1. Aan eiser is op grond van de Wet wapens en munitie (Wwm) verlof verleend voor het voorhanden hebben van bepaalde (vuur)wapens en bijbehorende munitie. De korpschef heeft dit verlof ingetrokken middels een spoedbeschikking, omdat er volgens hem aanwijzingen zijn dat aan eiser niet langer kan worden toevertrouwd dat hij wapens of munitie onder zich houdt. De aanwijzing die de korpschef noemt, is dat een ernstige verdenking tegen eiser bestaat dat hij betrokken is bij een ernstig levensdelict waarbij gebruik is gemaakt van een vuurwapen.
1.1.
Eiser was het niet eens met de intrekking en heeft daarom administratief beroep ingesteld. Verweerder heeft het beroep ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser het onderhavige beroep ingesteld.
Wat is de reden voor het bestreden besluit?
2. Volgens verweerder worden zeer zware eisen gesteld aan de betrouwbaarheid van een wapenverlofhouder zodat reeds geringe twijfel aan de betrouwbaarheid reden is om een wapenverlof in te trekken. De ernstige verdenking van betrokkenheid bij een ernstig levensdelict waarbij een vuurwapen is gebruikt, is volgens verweerder voldoende om te kunnen concluderen dat het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer aan eiser kan worden toevertrouwd. De ernstige verdenking die door de korpschef aan de intrekking ten grondslag is gelegd, wordt volgens verweerder bevestigd door een mutatierapport van de politie van 30 september 2019 en een e-mailbericht van 26 februari 2020 van de Operationeel Expert Tactische Opsporing.
2.1.
Voorts is voldoende concreet en objectief toetsbaar onderbouwd dat het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer aan eiser kan worden toevertrouwd, aldus verweerder.
2.2.
Eiser heeft sinds ongeveer 20 jaar schietsport als hobby en hij wil die hobby blijven uitoefenen. Dit belang weegt volgens verweerder niet op tegen het door verweerder te beschermen algemene belang van de veiligheid in de samenleving.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiser betoogt dat verweerder feitelijk al een oordeel over de zaak heeft gegeven voordat hij overging tot de inhoudelijke beoordeling van de gronden van administratief beroep van eiser. Verweerder heeft namelijk overwogen dat door de aard en de ernst van de verdenking, sprake was van een spoedeisende situatie waardoor de korpschef rechtmatig handelde door het wapenverlof met spoed in te trekken. Gelet hierop is sprake van een motiveringsgebrek en een onzorgvuldig onderzoek.
3.1.
Door de spoedbeslissing van de korpschef is aan eiser de mogelijkheid ontnomen om laagdrempelig zijn zienswijze naar voren te brengen. In plaats daarvan moest eiser direct een hoogdrempelig en kostbaar administratief beroep instellen.
3.2.
Eiser betoogt voorts dat geen sprake is van enig van hem uitgaand gevaar of dreiging. Eiser is in het verleden verdachte geweest in een strafrechtelijk onderzoek terzake een levensdelict dat in 1995 zou hebben plaatsgevonden. Het openbaar ministerie heeft die zaak in 1996 geseponeerd wegens gebrek aan wettig bewijs. Voorts heeft eiser jarenlang gebruik gemaakt van het verlof zonder dat zich bijzonderheden hebben voorgedaan.
3.3.
De intrekking en het bestreden besluit vermelden volgens eiser onvoldoende concreet en objectief toetsbaar waarop de actuele verdenking jegens eiser is gebaseerd.
3.4.
Tot slot dient volgens eiser ook een belangenafweging in zijn voordeel uit te vallen. Door de intrekking en het bestreden besluit wordt hij namelijk hard geraakt in zijn belangen. Eiser zijn hobby niet meer uitoefenen, zijn lidmaatschappen van de schietvereniging en de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie zijn geroyeerd en hij heeft feitelijk afscheid moeten nemen van het sociale leven dat was verbonden aan het lidmaatschap van de schietvereniging.
Wat is het juridische kader en welke vragen gaat de rechtbank beantwoorden?
4. Verloven die op grond van de Wwm zijn verleend, kunnen door het bestuursorgaan dat deze heeft verleend of door verweerder worden gewijzigd en ingetrokken indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd. [1] Gelet op de bewoordingen van de wettekst, is sprake van een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Aan verweerder komt dus beoordelingsruimte toe bij de beantwoording van de vraag of sprake is van aanwijzingen dat aan de houder van een wapenverlof het onder zich hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
4.1.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat iemand die een wapenverlof heeft zich in een uitzonderingspositie bevindt ten opzichte van andere burgers. Deze uitzonderingspositie brengt mee dat in de houder van een wapenverlof het vertrouwen moet kunnen worden gesteld, dat hij zich strikt aan de toepasselijke regels zal houden en zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de gemaakte uitzondering is reeds voldoende grond om daaraan een einde te maken en de vergunning in te trekken. Deze twijfel moet wel objectief toetsbaar zijn. [2]
4.2.
Voor die toetsing heeft verweerder beleid vastgesteld omtrent redenen om te vrezen dat van het wapenverlof misbruik zal worden gemaakt. Dit beleid is voor zover het betreft de toetsing van het bestreden besluit, neergelegd in de Circulaire wapens en munitie 2019 (Cwm 2019). In de Cwm 2019, Bijzonder deel (B) staat dat ‘vrees voor misbruik’ en ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ twee verschillende omschrijvingen voor in feite dezelfde situatie zijn. Wat in de Cwm 2019 wordt opgemerkt met betrekking tot de invulling van het ‘vrees voor misbruik-criterium’ kan daarom analoog worden toegepast indien het de intrekking of weigering van een vergunning betreft om reden dat het voorhanden hebben van wapens of munitie niet (langer) kan worden toevertrouwd. Voor de beoordeling van de vraag of in een bepaald geval vrees voor misbruik bestaat, worden in paragraaf B/1.2 een aantal concrete criteria gegeven. Aan de hand van deze criteria zal in elk geval afzonderlijk moeten worden bezien of er sprake is van ‘vrees voor misbruik’ dan wel ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’.
4.3.
Bij het onderzoek in verband met de vraag of er vrees voor misbruik bestaat kan gebruik worden gemaakt van informatie afkomstig uit de registers van de justitiële documentatie en van andere, politiële informatie, die afkomstig kan zijn uit verschillende bronnen. Bij dergelijk onderzoek kan blijken van veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken, of van andere omtrent de betrokkene bekende feiten.
4.4.
De vrees voor misbruik kan bij andere omtrent de betrokkene bekende feiten worden gebaseerd op informatie die (nog) niet tot een veroordeling heeft. Niet de veroordeling is immers de reden de vergunning in te trekken, maar de vrees voor misbruik. Die vrees kan er uiteraard ook al zonder veroordeling zijn. De bevoegdheid van de korpschef om vergunningen te weigeren en in te trekken is dan ook een eigen bestuursrechtelijke verantwoordelijkheid, die los staat van het strafrechtelijke traject.
5. Gelet op het hiervoor weergegeven juridische kader en op de beroepsgronden, zal de rechtbank hierna de volgende vragen beantwoorden:
- Is sprake van een motiveringsgebrek of onzorgvuldig onderzoek?
- Heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat sprake is van aanwijzingen dat aan eiser het onder zich hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd?
Is sprake van een motiveringsgebrek of onzorgvuldig onderzoek?
6. Ter onderbouwing van het standpunt dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek en van een motiveringsgebrek, heeft eiser gesteld dat hem door het nemen van een spoedbeschikking de mogelijkheid is ontnomen om (laagdrempelig) zijn zienswijze naar voren te brengen. Voorts heeft verweerder voorafgaand aan een inhoudelijke beoordeling van de gronden van administratief beroep al geoordeeld dat het nemen van een spoedbeschikking door de korpschef rechtmatig was. Tot slot is het besluit volgens eiser niet objectief toetsbaar vanwege het ontbreken van stukken die de strafrechtelijke verdenking onderbouwen.
6.1.
Op grond van artikel 4:11, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden afgezien van het horen van een betrokkene als de vereiste spoed zich daartegen verzet. De rechtbank laat in het midden of sprake was van een dergelijke spoedsituatie, aangezien eiser in de fase van administratief beroep de mogelijkheid heeft gehad om naar voren te brengen waarom de intrekking geen stand kan houden. Daarbij is eiser ook in de gelegenheid gesteld om tijdens een hoorzitting te worden gehoord. Daarmee heeft verweerder een eventuele schending van de hoorplicht door de korpschef hersteld. Het gegeven dat het indienen van een zienswijze wellicht laagdrempeliger of minder kostbaar is, zoals eiser stelt, maakt het voorgaande niet anders.
6.2.
Voor zover eiser stelt dat verweerder met zijn oordeel omtrent de spoedeisendheid tevens het rechtmatig handelen van de korpschef heeft beoordeeld, mist die beroepsgrond feitelijke grondslag. Verweerder heeft immers slechts beoordeeld of sprake was van de vereiste spoed die zich verzette tegen het horen van eiser voordat tot de intrekking werd besloten. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder daarmee tevens een inhoudelijk oordeel heeft gegeven over de rechtmatigheid van de intrekking. Dat inhoudelijke oordeel over de rechtmatigheid heeft verweerder pas gegeven na bespreking van de gronden van administratief beroep.
6.3.
Verweerder heeft in deze procedure het mutatierapport van 30 september 2019 overgelegd. Hierin is opgenomen dat de Dienst Regionale Recherche te kennen heeft gegeven dat eiser wordt verdacht van betrokkenheid bij een ernstig levensdelict waarbij een vuurwapen is gebruikt. Concretere informatie ontbreekt. Verweerder wijst erop dat de officier van justitie in het onderzoeksbelang geen nadere informatie wenst te verstrekken. In het bestreden besluit heeft verweerder bovendien gewezen op een e-mailbericht van 26 februari 2020 van de Operationeel Expert Tactische Opsporing waaruit zou volgen dat de verdenking op dat moment nog steeds actueel was. De rechtbank beschikt niet over dat e-mailbericht.
6.4.
Het niet voorhanden zijn van concretere informatie kan bezwaarlijk zijn als daardoor het standpunt van verweerder, dat aan eiser niet langer het houden van wapens en munitie kan worden toevertrouwd, niet objectief toetsbaar is. Daarvan zou sprake kunnen zijn als eiser niet weet wat hem wordt tegengeworpen of als voor de rechtbank onduidelijk is waarop het bestreden besluit is gebaseerd. In dit geval is het bestreden besluit echter wel objectief toetsbaar. Uit het door eiser voor de zitting overgelegde e-mailbericht van de advocaat die hem bijstaat in de strafrechtelijke procedure en uit wat ter zitting is besproken, blijkt dat eiser weet op welk delict de verdenking ziet (een specifiek levensdelict dat in 1995 door eiser zou zijn begaan). Op basis van het mutatierapport kan bovendien worden vastgesteld dat de Dienst Regionale Recherche te kennen heeft gegeven dat eiser wordt verdacht van betrokkenheid bij een ernstig levensdelict met gebruikmaking van een vuurwapen. Voorts heeft eiser ter zitting verklaard dat zijn echtgenote en zijn dochter vlak voordat politiemedewerkers de wapens bij eiser hebben opgehaald, zijn gehoord door de politie. Dat gehoor zag op het hiervoor genoemde levensdelict dat 1995 zou hebben plaatsgevonden. Voor eiser was daarom al vanaf dat moment duidelijk waarop de verdenking ziet. Het is om de hiervoor genoemde redenen (ook voor de rechtbank) mogelijk om na te gaan of verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat sprake is van aanwijzingen dat aan eiser het onder zich hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
6.5.
Gelet op het voorgaande is geen sprake van een motiveringsgebrek of van onzorgvuldig onderzoek door verweerder.
Heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat sprake is van aanwijzingen dat aan eiser het onder zich hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd?
7. Zoals de rechtbank bij punt 4.1. heeft overwogen, bevindt een houder van een wapenverlof zich in een uitzonderingspositie en is geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de gemaakte uitzondering reeds voldoende grond om de vergunning in te trekken. Het gebruik van het criterium ‘geringe twijfel’ betekent dat binnen het bestuursrecht sprake is van een veel minder hoge drempel dan de drempel die geldt voor strafrechtelijk bewijs van betrokkenheid bij een ernstig levensdelict.
7.1.
Verweerder heeft aan de intrekking ten grondslag gelegd dat een ernstige verdenking tegen eiser bestaat dat hij betrokken is bij een ernstig levensdelict waarbij een vuurwapen is gebruikt. Ter onderbouwing daarvan heeft verweerder verwezen naar een mutatierapport van de politie van 30 september 2019 waarin is opgenomen dat de Dienst Regionale Recherche te kennen geeft gegeven dat eiser wordt verdacht van voormeld levensdelict. Voorts heeft verweerder opgemerkt dat de verdenking nog steeds actueel is, gelet op een e-mailbericht van 26 februari 2020 van de Operationeel Expert Tactische Opsporing.
7.2.
Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat de drempel van geringe twijfel in dit geval is overschreden gelet op de aard van de verdenking (betrokkenheid bij een ernstig levensdelict). De hiervoor vermelde uitzonderingspositie brengt immers mee dat in de houder van een wapenverlof het vertrouwen moet kunnen worden gesteld, dat hij zich strikt aan de toepasselijke regels zal houden en zich onthoudt van gedragingen die kunnen worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Het is evident dat een ernstig levensdelict een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde is.
7.3.
Het lopende strafrechtelijk onderzoek is bovendien voldoende om tot de conclusie te komen dat vrees voor misbruik bestaat, ook al heeft dat onderzoek nog niet tot een veroordeling geleid. Niet de veroordeling is immers de reden de vergunning in te trekken, maar de vrees voor misbruik. Die vrees kan er uiteraard ook al zonder veroordeling zijn.
7.4.
Dat eiser sinds de heropening van het strafrechtelijke onderzoek nog niet is gehoord en dat evenmin een vervolgingsbeslissing is genomen, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank toetst het bestreden besluit namelijk naar het moment van het bestreden besluit. Destijds was het tijdsverloop sinds de heropening van het strafrechtelijke onderzoek niet van dien aard dat verweerder de verdenking vanwege dat tijdsverloop niet (meer) aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen.
7.5.
Verweerder heeft bij zijn beoordeling gebruik mogen maken van de hiervoor vermelde informatiebronnen. Er is immers geen reden om aan te nemen dat de Operationeel Expert Tactische opsporing of de agent die het mutatierapport heeft opgesteld onjuist zouden verklaren omtrent het bestaan van een lopend strafrechtelijk onderzoek tegen eiser en de inhoud die hun daaromtrent bekend is. Bovendien blijkt ook uit de door eiser overgelegde informatie dat het strafrechtelijk onderzoek daadwerkelijk loopt, ook al is de exacte status ervan onbekend.
7.6.
Eiser heeft betoogd dat had moeten worden afgezien van de intrekking, omdat een belangenafweging in het voordeel van eiser uitvalt. De rechtbank is van oordeel dat het niet meer kunnen uitoefenen van de schuttershobby en het eventuele stigmatiserende karakter van de royering van het lidmaatschap van de schietvereniging onvoldoende opwegen tegen het belang van verweerder om een veilige samenleving te waarborgen.
7.7.
Bovendien volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat hij door de intrekking zijn sociale contacten verliest. Eiser kan zijn bestaande sociale contacten, zoals de andere leden van de schietvereniging, immers ook buiten de schietvereniging om ontmoeten. Dat staat los van het eigen lidmaatschap van eiser.
7.8.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het houden van wapens en munitie niet langer aan eiser kan worden toevertrouwd.
Conclusie en proceskosten
8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het wapenverlof van eiser ingetrokken blijft.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Dohmen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2020.
rechter
de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 11 december 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan door een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wwm.
2.Bij wijze van voorbeeld van deze vaste rechtspraak noemt de rechtbank de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1189.