ECLI:NL:RBLIM:2020:9782

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
8330224 CV EXPL 20-745
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot huurprijsvermindering en immateriële schadevergoeding met betrekking tot een villa in Spanje

In deze zaak vorderde de eiser, vertegenwoordigd door mr. J.W. Koehoorn, een huurprijsvermindering en immateriële schadevergoeding van de gedaagden, die de villa in Spanje verhuurden. De procedure begon met een tussenvonnis op 2 september 2020, waarin de kantonrechter partijen vroeg om zich uit te laten over de gebeurtenissen rondom lekkages en reparaties in de villa. De kantonrechter oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was en dat Nederlands recht van toepassing was, ondanks het feit dat de huurovereenkomst betrekking had op onroerend goed in Spanje.

De eiser stelde dat de gedaagden op de hoogte waren van gebreken in de villa, zoals lekkages, schimmelvorming en andere schade, en dat deze gebreken leidden tot een vermindering van het huurgenot. De kantonrechter beoordeelde de vorderingen van de eiser en concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor een substantiële vermindering van het huurgenot. De kantonrechter wees de vordering tot huurprijsvermindering af, omdat de gebreken niet significant genoeg waren om recht te geven op een vermindering van de huurprijs.

Daarnaast werd de vordering tot immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat de eiser geen feiten had aangedragen die een beroep op deze schadevergoeding konden rechtvaardigen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagden de borg van € 500,- aan de eiser moesten terugbetalen, omdat zij niet hadden betwist dat deze borg nog niet was terugbetaald. De gedaagden werden ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser. Het vonnis werd uitgesproken door mr. G.M. Drenth op 25 november 2020.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8330224 CV EXPL 20-745
Vonnis van de kantonrechter van 25 november 2020
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. J.W. Koehoorn (SRM Rechtsbijstand),
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
wonend [adres] ,
[woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 september 2020
  • de aktes van uitlating van beide partijen.
1.2.
Ten slotte is weer vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling van het geschil

2.1.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter partijen opgedragen zich in een akte uit te laten inzake de chronologische volgorde van de gebeurtenissen voorafgaand en aansluitend op de lekkage(s) en reparatie(s) daarvan in de vakantievilla van [gedaagden] in Spanje in de periode van 6 tot en met 20 september 2019. Partijen hebben hieraan voldaan, zodat de kantonrechter zal overgaan tot inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van [eiser] .
Bevoegdheid kantonrechter en toepasselijkheid Nederlands recht
2.2.
De vorderingen dragen een internationaal karakter nu partijen in Nederland woonachtig zijn, maar de huurovereenkomst tussen partijen een villa in Spanje betreft. Dit betekent dat de kantonrechter – in dit geval ambtshalve want partijen hebben hierover niets aangevoerd – moet beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is en of Nederlands recht van toepassing is.
2.2.1.
De bevoegdheid van de Nederlandse rechter moet worden beoordeeld aan de hand van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (de herschikte EEX-Vo). Welk recht van toepassing is, moet worden beoordeeld aan de hand van Verordening (EG) van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I-Vo). Nu het gaat om de huur van een onroerend goed (vakantiehuis) voor een periode van minder dan zes maanden, [gedaagden] natuurlijke personen zijn en [eiser] en [gedaagden] allen woonplaats in Nederland hebben, is de Nederlandse rechter bevoegd ingevolge artikel 24, lid 1, herschikte EEX-Vo en Nederlands recht van toepassing ingevolge artikel 4, lid 1, aanhef en onder d, Rome I-Vo.
De beoordeling van de vorderingen
2.3.
[eiser] legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. [gedaagden] zijn twee dagen voor de huurperiode van [eiser] in de vakantiewoning geweest en waren dus bekend met de situatie, [eiser] heeft de vertegenwoordigster van [gedaagden] , [naam vertegenwoordigster] , gewezen op de talloze gebreken tijdens de huurperiode en de gebreken zijn niet verholpen. De gebreken zijn in de dagvaarding als volgt opgesomd:
  • een grote lekkage in de woning door een gat in het leidingwerk met schimmelvorming en stank tot gevolg
  • een tafel met glazen blad in de woonkamer waarvan een stuk was afgebroken waardoor een scherpe rand aanwezig was
  • de buitenvloer was op allerlei plaatsen gescheurd waarbij de gaten met andersoortig materiaal is getracht aan te vullen, terwijl sommige tegels scheef lagen, dit terwijl dezelfde vloer op de website door een ringetje te halen was
  • een losliggende waterslang op de trap naar het zwembad waardoor er constant opgelet moest worden om niet te struikelen
  • het bankstel binnen was doorgezakt
  • de bank buiten was flink aangetast door gebruik en eveneens doorgezakt, hetgeen geprobeerd is provisorisch te verhelpen,
  • in de koelkastdeur ontbrak een bak die bestemd is voor flessen en pakken waardoor bij het openen van de koelkastdeur een fles wijn omviel en de partner van [eiser] gewond raakte.
Bij akte kwam daar nog bij:
  • loszittende leuning boven aan de trap naar het zwembad
  • pannen waarvan de teflonlaag losliet
  • snijplanken waarvan het plastic losliet of vol schimmel zaten
  • stinkende, beschimmelde keukenkastjes
  • een barbecuehoes die aan flarden lag
  • een luxe buitenbed was bekleed met een soort vodje
  • een slecht gekitte badkamer
  • afwasrek in afwasmachine was verroest.
Door tekort te schieten in de nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit de huurovereenkomst heeft [eiser] niet alleen teveel huur betaald maar ook nadeel ondervonden dat niet bestaat uit zuivere vermogensschade. De villa vertegenwoordigde niet de gevraagde huursom ad € 1.975,-, maar eerder € 987,-, zodat dat [eiser] terugbetaling verlangt van € 987,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2019. Verder moet [gedaagden] nog de borg van € 500,- terugbetalen, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2019, en heeft [eiser] recht op een smartengeldvergoeding van € 250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarden (30 januari 2020).
2.4.
[eiser] noemt niet met zoveel woorden de grondslag van zijn vorderingen. Met betrekking tot de gevorderde huurprijsvermindering voert hij echter aan dat sprake was van gederfd huurgenot, zodat hij wellicht een beroep doet op artikel 7:207 BW, dat luidt:
“De huurder kan in geval van vermindering van huurgenot ten gevolge van een gebrek een daaraan evenredige vermindering van de huurprijs vorderen van de dag waarop hij van het gebrek behoorlijk heeft kennis gegeven aan de verhuurder of waarop het gebrek reeds in voldoende mate bekend was om tot maatregelen over te gaan, tot die waarop het gebrek is verholpen.”
2.5.
Een recht op huurprijsvermindering bestaat alleen indien het woongenot
substantieelis verminderd. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien dat beschadigd keukengereedschap, een lelijke vloer buiten, een beschadigde tafel, een losliggende kabel, een indeling van de koelkast die niet prettig is en twee banken met een kuil (waarvan ook nog eens geldt dat de tuinbank voor driekwart gewoon in orde was en niet blijkt in hoeverre het zitgemak werd gehinderd als de kussens op het onderstel lagen), een gescheurde hoes rondom de barbecue en een gescheurd gordijn rondom het buitenbed leidt tot een substantiële vermindering van het huurgenot. Het zal vast en zeker niet prettig zijn geweest dat niet alles perfect was, alleen geven ergernissen en ongemak geen recht op huurprijsvermindering. Bovendien is een groot aantal van die hiervoor genoemde gebreken door [naam vertegenwoordigster] vrijwel direct na kennisgeving opgelost, zo blijkt uit de e‑mail van 15 september 2019 van [naam vertegenwoordigster] aan [gedaagden] : “De punten die wij kunnen aanpakken direct zijn; Het snoer vast zetten naar het zwembad, de glazenplaat van tafel beter veiliger maken zodat de scherpe rand niet meer door kindervingers aangeraakt kunnen worden, Nieuwe koekenpannen kopen. Schimmel bij douche weg halen en rand kitten zodat het water niet meer in de badkamer komt.” De door [gedaagden] bij antwoord overgelegde foto’s (stuk 2 en verder) tonen bovendien een ander beeld. Er is kortom onvoldoende onderbouwd dat sprake was van een substantiële vermindering van het huurgenot. Bovendien blijkt van in ieder geval een deel van de gebreken niet dat en wanneer behoorlijk kennis is gegeven en voor zover ze op 14 september 2019 zijn kenbaar gemaakt is het grotendeels binnen één of twee dagen opgelost. Dit alles rechtvaardigt geen huurprijsvermindering van 50% over de gehele verblijfsduur, zoals door [eiser] gevorderd.
2.6.
Ten aanzien van de lekkage, vochtplekken en geur in huis overweegt de kantonrechter het volgende. De lekkage waarvoor op 18 september 2019 een loodgieter is langsgekomen bevond zich in een inloopkast en was beperkt van omvang (en klein bakje was voldoende om het water op te vangen), zodat ook ten aanzien van dit gebrek niet zonder meer valt in te zien dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het huurgenot. De laatste twee dagen veranderde de kleine lekkage in een grote lekkage, omdat de loodgieter een koppelstuk niet goed had vastgedraaid, maar van [eiser] mocht verwacht worden dat hij hiervan melding zou maken bij [gedaagden] wat hij niet heeft gedaan. Verder zou de woning hebben gestonken. Dat is een gebrek waarvan aannemelijk is dat het huurgenot substantieel wordt verminderd, echter heeft [eiser] van dit gebrek pas 14 september 2019 behoorlijk kennis gegeven, zodat voor die datum geen recht bestaat op huurprijsvermindering. Hierna ook niet. [naam vertegenwoordigster] schrijft in eerdergenoemde e-mail van 15 september 2019 immers dat de ramen weer opengezet konden worden (dat kon eerder vanwege noodweer niet), zodat onduidelijk is in hoeverre dit gebrek nog bestond na 14 september 2019. Al met al komt de kantonrechter tot het oordeel dat geen recht bestaat op huurprijsvermindering.
2.7.
Ook de vordering tot betaling van immateriële schadevergoeding zal worden afgewezen. Zelfs als zou worden geoordeeld dat [gedaagden] zijn tekortgeschoten in de uitvoering van hun verplichtingen uit de huurovereenkomst dan geldt dat op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad voor vergoeding van immateriële schade als uitgangspunt slechts ruimte is als de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Het is niet uitgesloten dat hierop een uitzondering wordt aanvaard in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, maar [eiser] heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die een beroep op deze uitzondering kunnen rechtvaardigen. De verwijzing naar het vonnis van de rechtbank Maastricht van 22 december 2010 [1] gaat al niet op, omdat in die zaak geen verweer was gevoerd tegen de vordering tot betaling van immateriële schadevergoeding, terwijl dat in deze zaak wel het geval is.
2.8.
[gedaagden] hebben niet betwist dat [eiser] borg heeft betaald en dat zij die borg nog niet hebben terugbetaald, zodat [gedaagden] die in beginsel moeten terugbetalen.
2.9.
[gedaagden] noemen als reden voor het niet terugbetalen dat [eiser] de woning met beschadigingen heeft achtergelaten en zij vragen dat de kantonrechter hen een smartengeldvergoeding toekent. [gedaagden] hebben echter geen vordering in reconventie ingesteld, zodat de kantonrechter hieraan voorbij gaat.
2.10.
Voor zover zij een beroep op verrekening hebben willen doen, geldt het volgende. [gedaagden] hebben geen recht op vergoeding van immateriële schade. De kantonrechter verwijst naar overweging 2.7. Ten aanzien van de materiële schade (gevolgen lekkage na reparatie, gat in een tegel bij de koelkast, beschadigd nachttafeltje en beschadigd matras) geldt dat de gegrondheid van de vordering niet op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld, zodat de kantonrechter hieraan op grond van artikel 6:136 BW voorbij gaat.
2.11.
Voor zover [gedaagden] een beroep op hun opschortingsbevoegdheid hebben willen doen, geldt dat dit hoogstens leidt tot uitstel van een terugbetalingsverplichting, niet tot afstel. Nu [gedaagden] niet hebben aangevoerd wat zij van plan zijn met de door hen gestelde schade en zij bovendien niet hebben onderbouwd dat deze schade door [eiser] is veroorzaakt – wat gelet op het verweer van [eiser] wel had gemoeten – staat niet vast dat [gedaagden] een vordering op [eiser] hebben. In rechte kan daarom niet worden vastgesteld dat [gedaagden] een bevoegdheid tot opschorting van hun terugbetalingsverplichting hebben. Zij zullen dan ook worden veroordeeld de borg aan [eiser] terug te betalen.
2.12.
[gedaagden] zullen, nu zij op het punt van de borg in het ongelijk zijn gesteld, worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser] . Bij de begroting van de proceskosten wordt voor de door [eiser] ingediende akte geen salaris gemachtigde vastgesteld, omdat die zag op het deel van de vordering dat zal worden afgewezen. De proceskosten worden derhalve tot vandaag begroot op:
dagvaarding: € 83,38
griffierecht: € 236,00
salaris gemachtigde:
€ 360,00(2 x tarief € 180,00)
totaal € 679,38
2.13.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen zoals onder de beslissing verwoord.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiser] € 500,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2019 tot aan de dag van betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten van [eiser] , tot vandaag begroot op € 679,38,
3.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] aan de veroordelingen onder 3.1. en 3.2. voldoen, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 90,- aan salaris gemachtigde en te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
type: GD