ECLI:NL:RBLIM:2020:9763

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
04 8591728 \ CV EXPL 20-2912
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor schade door ondeugdelijk aangebrachte plafondplaten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 9 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagde over een overeenkomst van aanneming van werk. Eiser, vertegenwoordigd door ARAG SE, had gedaagde, een aannemer, ingeschakeld voor het aanbrengen van een plafond in zijn woning. Na oplevering van het werk kwamen enkele plafondplaten los, wat leidde tot schade. Eiser vorderde schadevergoeding van gedaagde, die aansprakelijkheid betwistte, onder andere omdat de eigendom van de woning inmiddels was overgedragen aan opvolgende eigenaren.

De kantonrechter oordeelde dat gedaagde tekort was geschoten in zijn verplichtingen als aannemer. De rechter stelde vast dat de plafondplaten niet spontaan los konden laten en dat gedaagde niet had voldaan aan de waarschuwingsplicht. De kantonrechter wees de vordering van eiser toe, waarbij gedaagde werd veroordeeld tot betaling van een schadebedrag van € 4.695,77, inclusief btw, en buitengerechtelijke kosten van € 594,58. Daarnaast werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiser.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van aannemers bij het uitvoeren van werkzaamheden en de gevolgen van tekortkomingen in de uitvoering, zelfs als de eigendom van het onroerend goed is overgedragen. De rechter bevestigde dat de schadevergoeding aan eiser toekwam, ondanks de overdracht van de woning, omdat de schade al was ontstaan voordat de eigendom was overgedragen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 8591728 \ CV EXPL 20-2912
Vonnis van de kantonrechter van 9 december 2020
in de zaak van:
[eiser],
wonend [adres 1] ,
[woonplaats 1] ,
eiser,
gemachtigde ARAG SE,
tegen:
[gedaagde] h.o.d.n. [handelsnaam],
wonend [adres 2] ,
[woonplaats 2] ,
gedaagde,
gemachtigde mr. S. van Steenwijk.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende door partijen uitgewisselde processtukken:
  • het exploot van dagvaarding de dato 11 juni 2020, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • de conclusie van repliek,
  • de conclusie van dupliek.
Aansluitend is de zaak op vonnis gesteld, waarvan de uitspraak is bepaald tegen heden.

2.De vaststaande feiten

Uit het over en weer door partijen naar voren gebrachte kunnen de volgende vaststaande feiten worden afgeleid, voor zoveel nu voor een beoordeling ter zake doend:
  • eiser is, alleen dan wel tezamen met een partner, eigenaar geweest van een onroerend goed (woning), gelegen te [plaats] ; de eigendom daarvan is op 15 mei 2020 (ingevolge overschrijving in de daartoe bestemde registers) overgegaan op een tweetal opvolgende eigenaren;
  • eiser heeft deze woning te [plaats] in ieder geval gedeeltelijk verbouwd; daartoe heeft eiser onder meer ook een overeenkomst van aanneming van werk gesloten met gedaagde op basis van een daartoe door gedaagde op 16 oktober 2017 uitgebrachte offerte (productie 2 bij dagvaarding); ingevolge deze overeenkomst van aanneming van werk diende gedaagde, als aannemer, metselwerk te verrichten en, met name ook, een plafond aan te brengen in een ruimte, eerder gebruikt als schuur; na mondelinge, daarvan gedeeltelijk afwijkende afspraak (geen plafondafwerking met gipsplaten doch met zogenaamde Agnesplaten) heeft gedaagde in de loop van 2018 dit plafond aangebracht en afgewerkt met Agnesplaten;
  • in eerste instantie heeft gedaagde deze Agnesplaten met schroeven bevestigd aan de houten balken van het plafond; in samenspraak met eiser zijn in tweede instantie, met behulp van een door eiser aan gedaagde ter beschikking gesteld nietapparaat, Agnesplaten geniet; daarbij zijn, anders dan aangegeven op de verpakking van de te verwerken Agnesplaten, nieten van 1,5 dan wel 1,8 mm gebruikt in plaats van de op die verpakking aangegeven langere nieten;
  • na het gereed gekomen zijn van het plafond en oplevering daarvan aan eiser zijn een aantal maanden later een aantal van deze Agnesplaten naar beneden gevallen, en wel op 2 juli 2019; na tussenkomst van de verzekeringstussenpersoon van eiser zijn ook de resterende platen verwijderd, ter vermijding van verder losraken en omlaag vallen ook daarvan; met verwijdering is een bedrag van € 1.537,67 gemoeid geweest (productie 3 bij dagvaarding);
  • eiser heeft gedaagde vervolgens aangesproken op vergoeding van deze kosten en ook de met herstel van het plafond gemoeide kosten tot een bedrag van € 8.763,14 (productie 5 bij dagvaarding);
  • gedaagde heeft aansprakelijkheid en/of de omvang van de door eiser aan de orde gestelde schade van de hand gewezen.

3.De stellingen en vorderingen van eiser

Eiser stelt zich, kort en goed gezegd, op het standpunt dat gedaagde als aannemer tekort is geschoten in zijn verplichting tot het deugdelijk aanbrengen van de hierboven bij de vaststaande feiten bedoelde Agnesplaten. Dat heeft geleid – nadat gedaagde niet tot herstel te bewegen bleek – tot omzetting van de aanspraak van eiser op nakoming in een recht op vergoeding van schade. Om die reden is gedaagde verplicht tot vergoeding van schade, zowel de met verwijdering van de resterende platen gemoeide kosten tot een bedrag ter grootte van € 1.537,67 als ook de kosten van herstel van het plafond door het aanbrengen van nieuwe platen tot een bedrag van € 8.763,14.
De vordering van eiser luidt dan ook tot vergoeding van dit schadebedrag tot € 10.300,81, evenals vergoeding van buitengerechtelijke kosten, proceskosten, inclusief nakosten, rechtens.

4.Het verweer van gedaagde

Gedaagde heeft in de eerste plaats gewezen op de overdracht van de eigendom van het pand waarin verbouwwerkzaamheden hebben plaatsgevonden. Door en na overdracht van eigendom komt eiser geen aanspraak tot vergoeding meer toe dan wel heeft hij bij zo een aanspraak geen rechtens relevant belang meer.
Gedaagde heeft daarnaast ook bestreden aansprakelijk te zijn voor de door eiser bedoelde schade, zeker tot een omvang zoals door eiser aan de orde gesteld.

5.Het oordeel van de kantonrechter

De kantonrechter stelt voor de goede orde voorop dat door en met de hierboven bedoelde overeenkomst van aanneming van werk, een overeenkomst aan de orde is, zoals geregeld in het burgerlijk wetboek, met name in de artikelen 7:750 en volgende van dat wetboek. Tot deze wettelijke regeling van de overeenkomst van aanneming van werk behoort in het bijzonder ook het bepaalde in artikel 754 (waarschuwingsplicht), al dan niet in combinatie gezien met artikel 760 (gebruik van gebrekkige of ongeschikte materialen).
Gedaagde heeft van zijn kant aangevoerd dat de door hem (vergelijk productie 2 bij antwoord) gehanteerde algemene voorwaarden – zo begrijpt de kantonrechter: – mede onderdeel hebben uitgemaakt van deze overeenkomst van aanneming van werk. Dat is door eiser bestreden, terwijl niet valt vast te stellen dat en hoe deze algemene voorwaarden de afspraken tussen partijen – toch – mede zouden beheersen. In de offerte (vergelijk productie 2 bij dagvaarding) wordt in ieder geval naar deze algemene voorwaarden niet verwezen, terwijl evenmin blijkt dat die voorwaarden daar op enigerlei wijze alsnog een onderdeel van zouden hebben gevormd. Voor zoveel gedaagde aansprakelijkheid als aannemer heeft willen bestrijden door en met een verwijzing naar deze algemene voorwaarden en meer in het bijzonder naar de daarin opgenomen klacht termijn van acht dagen, moet dit verweer daarom in ieder geval van de hand worden gewezen.
Vervolgens kan slechts worden geconstateerd dat plafondplaten, kennelijk op 2 juli 2019, in ieder geval gedeeltelijk, los zijn geraakt van de plafondbalken, waaraan zij door gedaagde vast werden geniet. Dat impliceert een tekortkoming van gedaagde als aannemer, aangezien plafondplaten nu eenmaal niet geacht kunnen worden spontaan los te kunnen laten en naar beneden te vallen.
Gedaagde heeft – indien de kantonrechter het goed begrijpt – vervolgens aangevoerd alsnog niet aansprakelijk te zijn, om reden dat het gebruik van een nieten-tacker door eiser zelf werd aangereikt en/of daarmee ook de omvang van nieten, zoals nu eenmaal in dat apparaat passend. Gedaagde heeft bovendien aangevoerd dat de eerder kennelijk als schuur in gebruik geweest zijnde ruimte onverwarmd en vochtig is geweest, zodat het losraken van de plafondplaten daardoor zou kunnen zijn veroorzaakt. Gedaagde heeft ten slotte nog aangevoerd dat het niet uitgesloten is dat het plafond aan de bovenzijde zal zijn voorzien van een verdiepingsvloer, waarbij dan door trillingen of ook anderszins het losraken van de plafondplaten kan zijn veroorzaakt. Al deze door gedaagde aangevoerde omstandigheden komen evenwel ingevolge de hierboven aangehaalde bepalingen van artikel 7:754 burgerlijk wetboek in verband gezien met artikel 7:760 burgerlijk wetboek nu juist voor rekening van gedaagde, als aannemer. Als aannemer diende gedaagde in ieder geval te waarschuwen voor al deze omstandigheden, bij gebreke waarvan aansprakelijkheid voor de ondeugdelijke bevestiging van de plafondplaten bij gedaagde blijft rusten. Daarbij tekent de kantonrechter overigens nadrukkelijk aan dat kennelijk – onweersproken door gedaagde: – op de verpakking van de Agnesplaten een minimale nieten-maatvoering aangegeven heeft gestaan, zonder dat gedaagde heeft aangegeven waarom hij daar - zelfstandig - geen acht op zou hebben behoeven te slaan.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat gedaagde aansprakelijk is voor de door eiser ontstane schade. Die schade is dan ontstaan op 2 juli 2019, de datum waarop een gedeelte van de platen los liet en naar beneden viel en/of onmiddellijk nadien ter gelegenheid van de acceptatie c.q. betaling van de factuur van [bedrijfsnaam] d.d. 5 juli 2019 (productie 3 bij dagvaarding). Op dat moment ontstond immers de zaakbeschadiging en/of de gevolgschade in de vorm van aan verwijdering van resterende platen verbonden kosten. De omstandigheid dat eiser eerst geruime tijd nadien de eigendom van de aan de orde zijnde woning heeft overgedragen (eerst in de loop van 2020), brengt daarom niet met zich dat eiser niet eerder al schade heeft zien ontstaan. Een daarmee aan de orde zijnde, eerdere vordering tot vergoeding daarvan is dus uitsluitend aan eiser toegekomen, terwijl de enkele overdracht in eigendom niet met zich brengt dat deze vordering over zou zijn gegaan van eiser naar de opvolgende eigenaren. Dat geldt als vanzelf voor de aan opruiming van plafondplaten verbonden, kennelijk voor rekening van eiser gekomen kosten tot een bedrag ad € 1.537,67, maar ook voor de zaakbeschadiging, zoals die zich op 2 juli 2019 heeft geopenbaard.
Het bedrag ad € 1.537,67 wordt door gedaagde niet weersproken, anders dan door en met zijn stelling dat hij niet de gelegenheid heeft gekregen verwijdering zelf ter hand te nemen. Aangezien gedaagde echter elke vorm van aansprakelijkheid voor ondeugdelijke bevestiging heeft weersproken, valt niet in te zien dat en hoe gedaagde daartoe – wel – zou zijn overgegaan, indien eiser niet aanstonds en in samenspraak met kennelijk een assurantietussenpersoon een derde partij daartoe in de arm had genomen.
Het bedrag ad € 8.763,14 wordt door gedaagde op een aantal gronden weersproken, ook – naar de kantonrechter begrijpt: – wat de omvang daarvan betreft. Bij de bepaling van de omvang van deze op 2 juli 2019 ontstane zaakbeschadiging c.q. waardevermindering dient het bepaalde in artikel 6:97 burgerlijk wetboek uitgangspunt te zijn. Ingevolge vaste rechtspraak kan, in een situatie van zaakbeschadiging, een abstracte wijze van bepaling van schade worden gevolgd in die zin dat waardevermindering als gevolg van beschadiging gelijkgesteld kan worden aan de kosten van herstel van de beschadiging, los en onafhankelijk van de vraag of er daadwerkelijk tot herstel zal worden overgegaan. Een en ander lijdt evenwel uitzondering in de situatie dat vaststaat dat herstel niet aan de orde kán zijn. Dat laatste is in de onderhavige situatie het geval, door en met overdracht in eigendom in de loop van mei 2020 aan opvolgende eigenaren en het kennelijk uitgebleven zijn van herstel voordien. Dat betekent dat de op 2 juli 2019 voor eiser door en met de omlaag gevallen platen ontstane waardevermindering op andere wijze dient te worden bepaald. Dat kan, naar het oordeel van de kantonrechter, aan de hand van de op deze platen betrekking hebbende offerte van de hand van gedaagde (productie 2 bij dagvaarding), zoals geaccepteerd door eiser. Ingevolge die offerte heeft de plafondafwerking voor beide partijen op dat moment een netto waarde van € 2.610,00 vertegenwoordigd, zodat bij die waarde ook aan kan worden gesloten. Ter zake van zaaksbeschadiging dan wel waardevermindering is daarom een bedrag van € 2.610,00 aan eiser toewijsbaar, los en onafhankelijk van de vraag of en hoe de staat van het plafond in de voormalige schuur al apart en achteraf bepaalbaar van invloed is geweest bij de bepaling van de koopprijs bij verkoop van de woning in mei 2020.
Al met al is daarmee, inclusief omzetbelasting, een schadebedrag ad € 4.695,77 bepaalbaar en aan eiser toewijsbaar.
De door eiser apart gevorderde – en door gedaagde niet op aparte gronden bestreden – buitengerechtelijke kosten dienen te worden bepaald aan de hand van dit uiteindelijk toewijsbaar gebleken bedrag ad € 4.695,77. Aan de hand van de bij partijen bekend veronderstelde staffel leidt dat tot een bedrag van € 594,58.
Bij deze uitkomst van de procedure dient gedaagde ten slotte als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij te worden aangemerkt. Gedaagde dient dan ook te worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van eiser ontstaan. Die kosten worden, inclusief nakosten zoals door eiser onweersproken aan de orde gesteld, bepaald aan de hand van kosten exploot tot € 110,67, griffierecht tot € 236,00, gemachtigdensalaris tot € 720,00 en € 150,00 voor nakosten. Er wordt daarom al met al beslist als volgt.

6.Beslissing:

Veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser ter zake van schade te betalen een bedrag van € 4.695,77, inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 januari 2020 tot de datum van volledige betaling daarvan.
Veroordeelt gedaagde verder om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser ter zake van buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 594,58 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 januari 2020 tot de datum van volledige betaling daarvan
Veroordeelt gedaagde ten slotte in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van eiser begroot op € 1216,67, bij gebreke van betaling binnen 14 dagen na heden, te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf de 15e dag na heden en verder te vermeerderen met de kosten van betekening, indien betekening aan de orde mocht komen.
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.P. Brouns, kantonrechter te Roermond, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2020
type: PLG
coll: