3.3.1Inleiding
Bij voormeld vonnis d.d. 10 november 2016 is [verdachte] (onder meer) veroordeeld wegens:
feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van mensenhandel, meermalen gepleegd, gepleegd in de periode van 1 juli 2009 tot en met 7 augustus 2012;
- feitelijk leiding geven aan het medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd in de periode van 1 maart 2009 tot en met 31 juli 2012;
- feitelijk leiding geven aan het medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd in de periode van 1 april 2011 tot en met 7 augustus 2012.
De officier van justitie heeft de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, [verdachte] voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden en/of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door [verdachte] zijn begaan.
Geen schending fair trial
Alvorens over te gaan tot de bewijsconstructie overweegt de rechtbank ten aanzien van het door de raadsvrouw gevoerde verweer dat er sprake is van schending van fair trial ex artikel 6 EVRM het navolgende.
Ondanks daartoe eerder meerdere malen in de gelegenheid te zijn gesteld, waaronder zelfs nog na de laatste regiezitting, heeft de verdediging nagelaten om schriftelijke conclusies te wisselen en niet eerder dan ter zitting inhoudelijk in deze ontnemingszaak gereageerd. Daarnaast heeft de verdediging eerst, met uitzondering van de eerder overgelegde vaststellingsovereenkomst, op dat moment nadere stukken overgelegd die ook voorafgaande aan de zitting hadden kunnen worden overgelegd en daarmee het Openbaar Ministerie en de rechtbank de mogelijkheid ontnomen om daar ter zitting op te kunnen reageren. De rechtbank heeft gezien het stadium waarin de zaak zich op dat moment bevond, in het belang van de verdediging, er niet voor gekozen om de overgelegde stukken op voorhand buiten beschouwing te laten, maar het openbaar ministerie nog een mogelijkheid gegeven hierop te reageren en de verdediging als laatste de mogelijkheid te geven om daar op haar beurt weer op te reageren en dat daarna de behandeling van de zaak zou zijn gesloten en einduitspraak zou worden gedaan, tenzij de beraadslagingen aanleiding zouden geven tot heropening. De rechtbank is van oordeel dat zij daarmee tegemoet is gekomen aan de belangen van de verdediging en in plaats van haar in haar verdedigingsrechten te hebben gekort, de verdediging meer rechten heeft toegekend dan die haar feitelijk toekwamen. De rechtbank is van oordeel dat de gevolgde procedure zorgvuldig is, de verdedigingsbelangen volledig in acht zijn genomen en de procedure voldoet aan de beginselen van fair trial. De stelling dat de verdediging in haar rechten is geschaad mist dan ook feitelijke grondslag.
Verzoek tot het horen van [naam getuige 2] als getuige
Het bevreemdt de rechtbank dat de verdediging eerst in dit stadium van de procedure met het verzoek komt om [naam getuige 2] als getuige te horen op grond van stukken die reeds enkele jaren bekend zijn bij de verdediging. Gezien het stadium waarin het verzoek is gedaan, zal de rechtbank het verzoek toetsen aan het noodzakelijkheidscriterium. Nu de rechtbank zich op basis van het procesdossier voldoende voorgelicht acht, acht zij het horen van deze getuige niet noodzakelijk en wijst het verzoek tot het horen van [naam getuige 2] als getuige af..
De rechtbank zal de behandeling van de zaak op basis van hetgeen de verdediging bij dupliek naar voren heeft gebracht dan ook niet heropenen.
3.3.2Het bewijs
Rol [verdachte]
heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij algemeen directeur is binnen de onderneming [bedrijf] Hij is in loondienst bij [bedrijf] en werkt via een managementfee voor de [bedrijf] . [verdachte] heeft verklaard dat hij aandeelhouder is van de [bedrijf]
Oprichting, herstructurering en faillissement ‘ [bedrijf] ’
Uit het proces-verbaal van bevindingen [bedrijf] volgt, zakelijk weergegeven, dat [verdachte] in 2005 vertrok bij het champignonbedrijf [naam 1] en een eigen champignonbedrijf oprichtte: de [verdachte] groep. In december 2006 werd door [verdachte] de [bedrijf] opgericht. Dit betrof een doorstart van het inmiddels failliete [naam 1] . De [bedrijf] was een ketenbedrijf dat alle schakels van het champignonproces in eigen beheer had: grondstoffen, productie, logistiek en sales.
De [bank] was de financierder bij de opstart van de [bedrijf] . [bedrijf] was (middellijk) directeur en aandeelhouder van de vennootschappen uit de groep. De aandelenverhouding tussen de [bank] en [naam B.V.] bedroeg 45% - 55%.
Uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 4 december 2013 volgt, zakelijk weergegeven, dat [bedrijf] de enig aandeelhouder van [naam B.V.] was. Van [bedrijf] was vervolgens de [naam stichting] weer enig aandeelhouder. [verdachte] was alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder en enig aandeelhouder van deze Stichting. Ook volgt uit dit rapport dat [verdachte] enig statutair bestuurder was van de [bedrijf] In de aandeelhoudersovereenkomst werd hij aangewezen als directie. Het managementteam waarvan [verdachte] als algemeen directeur deel uitmaakte was belast met de dagelijkse leiding van de [bedrijf] en haar dochtervennootschappen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen [bedrijf] volgt vervolgens, zakelijk weergegeven, dat de resultaten van de [bedrijf] vanaf de oprichting verliesgevend waren en dat de onderneming werd getroffen door diverse tegenslagen. In het jaar 2011 vond een herstructurering van de [bedrijf] plaats waarbij de vennootschappen [bedrijf] ( [adres 2] ), [bedrijf] , [bedrijf] en [bedrijf] . opgingen in de [bedrijf] . Blijkens het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 4 oktober 2013 kwamen deze vennootschappen uit de [naam 2] .
Uit het proces-verbaal van bevindingen [bedrijf] volgt voorts, zakelijk weergegeven, dat de aandelenverhouding tussen de [B.V.] en [verdachte] in [bedrijf] . bij de herstructurering in 2011 wijzigde in 50% - 50%. Omdat de [bank] tevens houder was van 1 cumulatief preferent aandeel werd de aandelenverhouding in feite 50,28% - 49,72%. De dagelijkse leiding over de vennootschap berustte bij [verdachte] . Ook na de herstructurering bleven de bedrijfsresultaten van de [bedrijf] , na een kortstondige opleving, verliesgevend. Op of omstreeks 11 december 2012 heeft [B.V.] haar meerderheidsbelang in [bedrijf] verkocht aan de [naam 3] Uiteindelijk zijn [bedrijf] en 13 van haar Nederlandse vennootschappen per 15 april 2013 gefailleerd.
Wederrechtelijk verkregen voordeel middels uitbuiting en valsheid in geschrifte
Uit het rapport berekening wederrechtelijk voordeel d.d. 14 oktober 2013 volgt, zakelijk weergegeven, dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dat betrokkene [bedrijf] , betrokkene [bedrijf] en betrokkene [verdachte] in totaal hebben verworven, berekend is door de vermoedelijk gewerkte uren van de Poolse pluksters te verminderen met de uren die volgens de salarisadministratie aan de Poolse pluksters is verloond. Het totaal wederrechtelijk verkregen voordeel dat betrokkenen hebben verworven door gedurende de periode 1 januari 2009 tot en met 7 augustus 2012 deel te nemen aan een criminele organisatie die gericht is op het plegen van strafbare feiten (uitbuiting en valsheid in geschrift) is in totaal berekend op € 6.600.019,90.
Medeverdachten: reden van plegen strafbare feiten bij [bedrijf]
Medeverdachte [naam 7] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat er misstanden werden begaan om te overleven. Voor zover [naam 7] wist, waren er geen andere overwegingen. Voor [naam 7] is dit niet misbruik maken van werknemers voor eigen economisch gewin. Hij ziet het als puur overleven, om het verlies te beperken om te overleven voor betere tijden.
Medeverdachte [naam 7] heeft op 27 februari 2010 de notitie ‘Het is kwart over twaalf!’ opgesteld, waarin hij binnen het ketenbedrijf kostenbesparingen voorstelt ter zake van loonkosten ad € 700.000,00 per jaar, betalingen aan [naam 4] ad € 800.000,00 per jaar, extern advies en marketing, alsook [bedrijf] ad € 300.000,00 per jaar.
Medeverdachte [naam getuige 4] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat de beweegredenen die [bedrijf] , dus [naam 5] of [naam 6] , hem opgaven ( de rechtbank begrijpt voor de aanpassing van het tijdregistratiesysteem), was dat er veel verloop van Poolse werknemers was en dat zij er maar kort werkten. Als er veel verloop was kon [bedrijf] niets verdienen, omdat er door het verloop veel onervaren krachten waren. Als [bedrijf] het volgens de wet helemaal netjes zouden doen, dan zouden zij failliet gaan.
Getuigen: geen herstructurering bij manipulatie verloning Poolse werkneemsters
Getuige [naam getuige 1] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij werkzaam is als accountmanager Bijzonder Beheer bij de [bank] . In de jaren 2007, 2008 en eerste helft 2009 werd door [bedrijf] verlies geleden. In 2011 is er een herstructurering van de financiering geweest. [naam getuige 1] heeft verklaard dat als hij dan wel de [bank] had geweten dat de verloning van Poolse werkneemsters werd gemanipuleerd de financiering vanuit de [bank] niet had plaatsgevonden.
Getuige [naam getuige 2] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij werkzaam is als account manager Bijzonder Beheer bij de [bank] . Er zijn twee momenten geweest waarin financiering van de [bank] in [bedrijf] is geherstructureerd bij een gewijzigd businessplan. Door de externe effecten als het “pond effect” en de markt in Duitsland en Polen was [bedrijf] in 2008 tot 2010 verlieslatend. Dat is eigenlijk de reden geweest dat in 2011 de herstructurering heeft plaatsgevonden. Volgens [naam getuige 2] is uiteindelijk deze ondernemer gefinancierd omdat hij zijn teeltlocatie aan de [adres 2] in de [bedrijf] heeft ingebracht en zich persoonlijk committeerde. [naam getuige 2] heeft verklaard dat als hij dan wel de [bank] had geweten dat de verloning van Poolse werkneemsters werd gemanipuleerd de financiering vanuit de [bank] niet had plaatsgevonden.
Managementfee [bedrijf] .
Uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [verdachte] d.d. 4 oktober 2013 volgt, zakelijk weergegeven, dat [bedrijf] de rol vervulde van een management-B.V. Deze door [verdachte] opgerichte rechtspersoon biedt diensten van de bij haar in dienst zijnde directeur (manager) aan bij een opdrachtgever, in dit geval [bedrijf] Deze opdrachtgever betaalt voor deze diensten een vergoeding. Deze vergoeding wordt door [bedrijf] gebruikt om het salaris aan [verdachte] te betalen, alsmede de werkgeverslasten, de kosten van de secundaire arbeidsvoorwaarden en de eventuele kostenvergoedingen. Het verschil tussen de door [bedrijf] ontvangen managementfee en het betaalde salaris/overige kosten wordt geboekt als winst voor [bedrijf]
Uit het jaarverslag 2009 van [bedrijf] volgt dat de managementfee [bedrijf] € 240.039,00 bedroeg. In 2010 bedroeg deze volgens het jaarverslag eveneens € 240.039,00. Middels bankafschriften is uitgerechercheerd dat de managementfee in 2011 in rekening werd gebracht middels 13 periodes à € 21.972,80. Op jaarbasis is dit
€ 285.646,40 inclusief BTW en € 240.039,00 exclusief BTW (afgerond).
Over het jaar 2012 werd door [bedrijf] over maandelijkse periodes € 23.803,87 gefactureerd. Op jaarbasis bedraagt dat € 285.646,44, ofwel € 240.039,00 exclusief BTW.
Over de onderzoeksperiode 2009 tot en met 7 augustus 2012 heeft [bedrijf] managementfee ontvangen dan wel te vorderen gehad op [bedrijf] voor een totaal bedrag van: € 240.039,00 (2009) + € 240.039,00 (2010) + € 240.039.00 (2011) +
€ 140.022,75 (2012), zijnde in totaal € 860.139,75.
Salaris [verdachte]
Uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [verdachte] d.d. 4 oktober 2013 volgt, zakelijk weergegeven, dat tijdens de doorzoeking op 7 augustus 2012 van de woning van [verdachte] loonstroken uit 2009, 2010 en 2011 zijn aangetroffen van [bedrijf] voor [verdachte] . Op deze loonstroken staat dat [verdachte] een bruto maandsalaris genoot van € 11.416,66, hetgeen neerkomt op een bruto jaarsalaris van
€ 139.999,92.
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] door middel van of uit de baten van voormelde feiten voordeel heeft gekregen.
3.3.3De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank zal het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vaststellen op € 331.083,14. Deze schatting is gebaseerd op de inhoud van de hiervoor genoemde wettige bewijsmiddelen, vervat in het aan deze vordering ten grondslag liggende procesdossier en op de volgende overwegingen.
Wederrechtelijk verkregen voordeel [bedrijf]
Bij vonnis van deze rechtbank van 10 november 2016 is [verdachte] onder meer veroordeeld tot, kort gezegd, het feitelijk leiding geven aan het medeplegen van economische uitbuiting (meermalen gepleegd) en het feitelijk leiding geven aan het medeplegen van valsheid in geschrift (meermalen gepleegd). Deze strafbare feiten zagen op de arbeidsomstandigheden waaronder Poolse pluksters binnen de onderneming [bedrijf] hun werkzaamheden moesten verrichten, alsook op de manipulatie van onder meer het verloningssysteem van Poolse pluksters, waardoor zij minder loon hebben ontvangen dan waartoe zij gerechtigd waren.
Uit de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 14 oktober 2013 volgt dat [bedrijf] en [bedrijf] onder leiding van [verdachte] , in totaal € 6.600.019,90 aan wederrechtelijk verkregen voordeel hebben genoten binnen de periode van 1 januari 2009 tot en met 7 augustus 2012. Bij deze berekening is vastgesteld hoeveel voordeel in deze periode is genoten ten koste van de gehele populatie Poolse pluksters, en dus niet alleen van de tenlastegelegde en voorts bewezenverklaarde 6 pluksters in het vonnis voornoemd. Het verweer van de raadsvrouw, inhoudende dat het afromen van de lonen niet heeft geleid tot wederrechtelijk verkregen voordeel van [bedrijf] en dat er geen sprake was van arbeidsuitbuiting ten aanzien van anderen dan de 6 bewezenverklaarde pluksters, verwerpt de rechtbank. De raadsvrouw heeft in dit kader verwezen naar het door haar ter zitting van 11 november 2020 overgelegd rapport, dat desgevraagd betrekking heeft op de strafzaak. Thans is slechts de ontnemingszaak aan de orde waarbij de ontnemingsrechter in het algemeen gebonden is aan de oordelen en andere uitspraken in de strafzaak. Van bijzondere omstandigheden die dat in deze zaak anders maken is niet gebleken. Nu de uitspraak van de rechtbank van 10 november 2016 dan ook leidend is, zal de rechtbank geen acht slaan op dit op de strafzaak zelf betrekkend hebbend rapport.
[verdachte] : voordeel genoten als privépersoon?
De rechtbank dient de vraag te beoordelen of [verdachte] in privé wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten door middel van of uit de baten van voormelde strafbare feiten.
De rechtbank vereenzelvigt in deze [verdachte] privé niet met [bedrijf] waarin [verdachte] als directeur en/of (enig) aandeelhouder direct of indirect zeggenschap had. Een B.V. is juridisch gezien een andere en zelfstandige entiteit met eigen rechten en verplichtingen. Uit de door de verdediging aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad van 8 mei 2001 (NJ 2001, 51) kan worden afgeleid dat de enkele omstandigheid dat iemand enig aandeelhouder en directeur van een B.V. is niet meebrengt dat die persoon met de B.V. te vereenzelvigen is. Anders dan in het door de officier van justitie genoemd arrest van het Hof den Haag d.d. 21 april 2017 kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat [verdachte] rechtstreeks en persoonlijk vrijelijk heeft beschikt over gelden die uit de bewezenverklaarde strafbare feiten is verkregen, in die zin dat hij het – bijvoorbeeld – vanuit [bedrijf] op zijn privé-bankrekening heeft laten storten of het rechtstreeks heeft aangewend voor privéuitgaves. Verdere bijzondere omstandigheden die hier tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn onvoldoende gesteld en overigens ook niet gebleken.
Managementfee
Uit het bewijsmiddelenoverzicht volgt dat [verdachte] ten tijde van het plegen van de strafbare feiten in dienst was van [bedrijf] , die tegen een vergoeding in de vorm van een managementfee zijn diensten aanbood aan opdrachtgever [bedrijf] . Het managementteam waarvan [verdachte] als algemeen directeur binnen [bedrijf] deel uitmaakte was belast met de dagelijkse leiding van de Holding en haar dochtervennootschappen, waaronder [bedrijf] , alwaar de strafbare feiten plaatsvonden.
Uit jaarverslagen en facturatie van [bedrijf] volgt dat [bedrijf] in 2009, 2010, 2011 en 2012 een managementfee van [bedrijf] ontvangen dan wel te vorderen had. De managementfee bedroeg in de periode van 1 januari 2009 tot en met 7 augustus 2012: € 240.039,00 (2009) + € 240.039,00 (2010) + € 240.039.00 (2011) +
€ 140.022,75 (2012), zijnde in totaal € 860.139,75.
Voor zover de raadsvrouw heeft betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat de uitgekeerde managementfee uit de baten van de strafbare feiten afkomstig is, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de verklaringen van medeverdachten [naam 7] en [naam 8] volgt dat de manipulatie van het salarissysteem, zoals is bewezenverklaard tussen 1 maart 2009 en 7 augustus 2012, plaatsvond om zwaardere financiële verliezen dan wel een faillissement af te wenden. Gezien de notitie van medeverdachte [naam 7] met de titel ‘Het is kwart over twaalf!’, gedateerd 27 februari 2010, en gezien de verklaringen van de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] , staat voor de rechtbank vast dat [bedrijf] in ieder geval op 27 februari 2010 in zeer zwaar financieel weer verkeerde en op een faillissement afkoerste. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat de uitkering van de managementfee van [bedrijf] aan [bedrijf] vanaf 1 maart 2010 tot aan 31 juli 2012, het rechtstreeks gevolg was van het strafbaar handelen van onder meer [verdachte] .
Bruto opbrengst [verdachte] als privépersoon
Nu de ontnemingsvordering ziet op [verdachte] in privé en niet op de [bedrijf] , zal de rechtbank enkel hetgeen [verdachte] in privé uit deze managementfee heeft ontvangen als wederrechtelijk verkregen voordeel aanmerken. De rechtbank stelt in dit verband vast dat [verdachte] salaris heeft ontvangen van [bedrijf] en dat [verdachte] in privé diverse onttrekkingen heeft gedaan uit het vermogen van [bedrijf] Het is echter gebleken dat [bedrijf] meer of andere inkomsten had dan enkel de door [bedrijf] uitgekeerde managementfees ten behoeve van de ingehuurde diensten van [verdachte] . Nu niet kan worden uitgesloten dat er vermenging van de ontvangen managementfees van [bedrijf] met deze andere inkomsten van [bedrijf] heeft plaatsgevonden, kunnen enkel de door [verdachte] in privé uit de managementfee uitgekeerde salarisbetalingen worden aangemerkt als baten die duidelijk in rechtstreeks verband staan tot de door hem gepleegde strafbare feiten. Immers is voldoende aannemelijk dat zijn salaris uit [bedrijf] in rechtstreekse relatie stond tot de door [bedrijf] van [bedrijf] ontvangen managementfee, nu deze fee betrekking had op de voltijd werkzaamheden van [verdachte] voor [bedrijf] en in het bijzonder voor de onder de Holding vallende [bedrijf] Van de overige onttrekkingen door [verdachte] in privé uit [bedrijf] is onvoldoende aannemelijk geworden dat deze in een rechtstreeks verband staan tot de door [verdachte] gepleegde strafbare feiten.
[bedrijf] heeft in de periode van 1 maart 2010 tot aan 31 juli 2012 (in totaal 29 maanden) maandelijks een brutosalaris betaald aan [verdachte] in privé ter hoogte van
€ 11.416,66. Over een periode van 29 maanden betreft dit in totaal: 29 x € 11.416,66 =
€ 331.083,14.
De totale opbrengst van [verdachte] in privé uit de door hem gepleegde strafbare feiten betreft aldus: € 331.083,14 aan (bruto) salaris.
Gemaakte kosten door [verdachte] als privépersoon
De rechtbank dient voorts de vraag te beantwoorden of [verdachte] in privé kosten heeft gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen.
De raadsvrouw heeft in dit verband aangevoerd dat de vanaf 2007 door [bedrijf] gedane betalingen van € 25.000,00 per week aan [bedrijf] voor aftrek in aanmerking komen. De rechtbank is echter van oordeel dat deze kosten niet voor aftrek in aanmerking komen, nu deze niet door [verdachte] in privé zijn gedaan. Hetzelfde geldt voor de inbreng in 2011 vanuit [bedrijf] van [bedrijf] en dochters in [bedrijf] (ter waarde van 2,4 miljoen euro) bij de herstructurering van de [bedrijf] . Deze financiële injectie is niet gedaan door [verdachte] in privé, maar door [bedrijf] Om die reden komen deze kosten evenmin voor aftrek in aanmerking.
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat door [verdachte] in privé een bankhypotheek ter hoogte van € 250.703,00 op zijn woonhuis aan de [adres 3] te Horst is ingebracht ten behoeve van het voortbestaan van [bedrijf] De rechtbank constateert dat in het financieringsvoorstel d.d. 20 december 2012 inderdaad melding wordt gemaakt van een in te brengen bankhypotheek, bestaande uit twee hypotheekdelen, op het adres [adres 3] te Horst ter hoogte van in totaal € 250.703,00 (pagina 3053). Uit de processtukken volgt echter niet dat deze hypotheek op enig moment daadwerkelijk is gevestigd en te gelde is gemaakt en is ingebracht door [verdachte] in privé ten behoeve van het voortbestaan van [bedrijf] De bankhypotheek staat namelijk enkel in het financieringsvoorstel genoemd. De raadsvrouw heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze bankhypotheek daadwerkelijk door [verdachte] is ingebracht. Reeds om deze reden zal deze post niet als aftrekpost worden verrekend.
De rechtbank concludeert overigens dat van geen van de gestelde kosten is gebleken, of aannemelijk is geworden, dat ze in voldoende rechtstreeks verband staan met de totstandkoming van de bewezenverklaarde uitbuiting en valsheid in geschrifte en/of andere daarmee samenhangende strafbare feiten waarvoor voldoende aanwijzingen bestaan dat die door [verdachte] zijn begaan.
Conclusie
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat aannemelijk is dat [verdachte] in totaal € 331.083,14 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ontvangen uit de baten van de door hem gepleegde strafbare feiten en/of andere feiten.