ECLI:NL:RBLIM:2020:9635

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
C/03/243634 / FA RK 17-4669
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats minderjarige en omgangsregeling tussen ouders

Op 8 december 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond een beschikking gegeven in een zaak betreffende de wijziging van de hoofdverblijfplaats van een minderjarige en de omgangsregeling tussen de ouders. De vader, die op een geheim adres woont, heeft verzocht om gezamenlijk gezag en om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen. De moeder, die in [woonplaats 1] woont, heeft in het verleden onvoldoende stappen gezet om de vader een prominente rol in het leven van de minderjarige te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader zich bewust is van de belangrijke rol van de moeder in het leven van de minderjarige en dat het van belang is dat beide ouders hun problemen loslaten om de minderjarige de mogelijkheid te geven om zijn werelden te verbinden. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader bepaald en het gezag over de minderjarige gezamenlijk aan beide ouders toebedeeld. De omgang tussen de moeder en de minderjarige zal begeleid blijven door Rubicon, met specifieke afspraken over de dagen en tijden van de omgang. De rechtbank heeft ook de kinderbijdrage van de vader aan de moeder met terugwerkende kracht op nihil gesteld, gezien de huidige zorgsituatie van de minderjarige.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/243634 / FA RK 17-4669
Beschikking van 8 december 2020 betreffende ouderlijke verantwoordelijkheden
in de zaak van:
[de vader],
wonende op een geheim adres ,
hierna te noemen de vader;
tegen:
[de moeder],
wonende te [woonplaats 1] , [adres] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. S.C. van Heerd,
betreffende de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De meervoudige kamer merkt verder als belanghebbende aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Venlo.
De meervoudige kamer merkt als informant aan:
[naam informant] ,
hierna te noemen de oma,
wonende te [woonplaats 2] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere procesverloop blijkt uit het volgende:
- de tussen partijen gegeven beschikking 30 juni 2020;
- het F2-formulier van 29 juli 2020 van [naam advocaat] , waarbij zij zich onttrekt als advocaat voor de vader;
- het e-mailbericht van 27 juli 2020 van de vader, met bijlagen;
- het op 7 oktober 2020 ingekomen rapport en advies van de raad voor de kinderbescherming, hierna te noemen de raad;
- de ingekomen brief van 16 november 2020 van de GI;
- het op 18 november 2020 bij de rechtbank ingekomen e-mailbericht, afzender [naam afzender] (
[e-mailadres]);
- het op 23 november 2020 bij de rechtbank ingekomen e-mailbericht met bijlagen van de advocaat van de moeder;
- het door de rechtbank ontvangen proces-verbaal van bevindingen van [naam brigadier van de politie] , brigadier van politie, werkzaam bij de Eenheid Limburg;
- de nadere mondelinge behandeling, die heeft plaatsgevonden op 24 november 2020 en waarbij zijn verschenen:
  • de vader;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de oma;
- [naam vertegenwoordiger GI sub 1] , [naam vertegenwoordiger GI sub 2] en [naam vertegenwoordiger GI sub 3] , vertegenwoordigers van de GI;
- [naam vertegenwoordiger raad] , vertegenwoordiger van de raad.

2.De aanvullende feiten

2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 2 september 2020 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 3 september 2021 en is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij het netwerkpleeggezin (oma mz) verlengd tot uiterlijk 3 maart 2021. Tevens is, voor de duur van de uithuisplaatsing, de omgangsregeling zoals vastgesteld bij beschikking van 30 juni 2020 gewijzigd met de aanvulling dat de huidige omgangsregeling wordt uitgebreid, zodat naast de door Rubicon begeleide omgang op dinsdag en donderdag, de moeder op de woensdagmiddagen na school voor de duur van 3 uren bij de oma thuis omgang zal hebben met [minderjarige] .

3.Het rapport en advies van de raad voor de kinderbescherming

De raad adviseert de rechtbank het volgende:
  • de ouders gezamenlijk te belasten met het gezag over [minderjarige] ;
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te bepalen bij de vader;
  • een zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] vast te stellen.
De vader heeft een grote rol in het leven van [minderjarige] en zodoende is het gepast om hem mede met het gezag te belasten. Gesteld kan worden dat de moeder in de afgelopen jaren onvoldoende stappen heeft gezet om de vader, vanuit gezonde overtuigingen voor [minderjarige] , meer positie te geven in [minderjarige] ’s leven. Hoewel een gezamenlijke gezagsuitoefening in de huidige context extra aanpassingen vraagt – de ouders mogen nu geen rechtstreeks contact met elkaar hebben – is de tussenkomst van de GI voldoende compenserend/regulerend om de ouders te ondersteunen en in een later stadium te bewegen tot het nemen van gezamenlijke beslissingen.
De raad maakt zich zorgen over de zeer complexe opvoedsituatie waar [minderjarige] al geruime tijd in opgroeit en waarin er structureel zorgen zijn over [minderjarige] ’s emotionele veiligheid, omdat er op volwassenen niveau voortdurend factoren en/of omstandigheden zijn die [minderjarige] ’s belangen/behoeften ondergeschikt maken. Hierdoor ontbreekt het [minderjarige] reeds langdurig aan emotionele en fysieke rust, stabiliteit en voorspelbaarheid, continuïteit en duidelijkheid die belangrijk zijn voor zijn totale ontwikkeling. [minderjarige] hoort niet langer onzekerheid te verdragen over zijn woon- en opgroeiperspectief in de huidige situatie. Temeer omdat [minderjarige] nu al opgroeit in een context met veel onbeantwoorde vragen en hij tot op heden niet de vereiste antwoorden krijgt. In 2020 wordt nog geen beslissing verwacht in het strafproces.
Het lukt de voor [minderjarige] belangrijke volwassenen (ouders en de oma) niet om [minderjarige] een adequate, kindgerichte uitleg te geven en één verhaal te vertellen over alles wat er tot nu toe is gebeurd. De vader heeft zich al enkele jaren onvermoeibaar ingespannen om een prominente plek in [minderjarige] ’s leven te krijgen, waarbij hij meermaals geconfronteerd is geworden met teleurstellingen. Het is compenserend dat de vader, ondanks het leed dat hij als gevolg van de scheidingssituatie en de stalkingskwestie zegt te hebben ervaren, zoveel als mogelijk de volwassencontext gescheiden probeert te houden van de situatie rondom [minderjarige] . De vader is zich ervan bewust dat de moeder, ongeacht of ze wel/niet schuldig wordt bevonden, een belangrijke plek in [minderjarige] ’s leven hoort te hebben en te houden.
Gezien alle omstandigheden/factoren die op dit moment meewegen in de aard/omgang van moeders huidige contact met [minderjarige] (vooralsnog een begeleid contact), ziet de raad nu geen mogelijkheid om hier op dit moment een concrete regeling aan te verbinden die zowel nu alsook in de nabije toekomst voldoende aansluit. Uit het raadsonderzoek komt in ieder geval naar voren dat de ouders, op de lange termijn, beiden de intentie hebben om toe te werken naar een co-ouderschap. De raad denkt dat dit streven op korte termijn niet haalbaar zal zijn. De raad vindt dat [minderjarige] – gezien zijn gehechtheid aan de moeder en zijn ‘absorberende’ gedrag tijdens de omgang met haar – een uitgebreide/ruime regeling met de moeder dient te krijgen, waarvan de frequentie/omgang onder regie van de GI dient te worden bepaald. De raad denkt hierbij aan het toewerken naar een reguliere weekendregeling. De raad vindt dat er ten aanzien van de vakanties en feestdagen zoveel als mogelijk gestreefd dient te worden naar een gelijke verdeling tussen de ouders. De raad verwacht dat het inzetten op een ruime regeling tussen [minderjarige] en de moeder een positief effect zal hebben op [minderjarige] ’s algehele welzijn en de mate waarin hij verder kan ingroeien in de context bij de vader.

4.Het oordeel van de rechtbank

Gezag, hoofdverblijfplaats en zorgregeling
4.1.
Zoals bij beschikking van 9 maart 2018 reeds is overwogen, is het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag gebaseerd op artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek. Ook zijn verzoek om enkel hem met het gezag te belasten is op dit artikel gebaseerd.
Het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen is, uitgaande van de situatie dat de vader (mede) belast is met het gezag, gebaseerd op artikel 1:253a BW. In geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag kunnen geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De rechtbank kan eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
Bij voornoemde beschikking van 9 maart 2018 is eveneens aangegeven dat het verzoek betreffende een omgangsregeling vooralsnog is gebaseerd op artikel 1:377a BW.
4.2.
De rechtbank heeft alle betrokkenen tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld dat zij contact heeft opgenomen met het Openbaar Ministerie (hierna OM) naar aanleiding van e-mails die bij de rechtbank binnengekomen zijn en die door een rechter persoonlijk zijn ontvangen. Het OM heeft de rechtbank daarop een proces-verbaal van bevindingen (hierna pv) van 23 november 2020 toegezonden waarvan afschriften aan alle betrokkenen zijn verstrekt. Uit dit pv blijkt dat het [naam tv zender] programma “ [naam programma] ” in de stalkingskwestie betrokken is geraakt. Moeder zou volgens dit pv ten overstaan van de presentator van dit programma, haar moeder en haar zus hebben erkend een aantal e-mails en fake Facebook-berichten te hebben verstuurd.
De rechtbank heeft de bij de mondelinge behandeling aanwezigen vervolgens gevraagd wat dit betekent voor de te nemen beslissing over het gezag, het hoofdverblijf en de zorgregeling.
4.3.
De moeder betwist de juistheid van het pv en biedt aan om dit door middel van getuigenbewijs te weerleggen. De moeder heeft niet gezegd dat zij e-mails heeft gestuurd. Daarvoor was ook geen bewijs gevonden. De moeder heeft dus ook geen e-mails naar rechters gestuurd. Wel heeft de moeder toegegeven een aantal Facebook-berichten onder een andere naam te hebben geplaatst. Zij stelt daarmee ongeveer een maand voor de zitting te zijn begonnen.
De raadsman heeft aangevoerd dat er drie scenario’s met betrekking tot de stalking zijn. Het is de moeder, de vader, dan wel een derde. Het raadsrapport heeft niet de gehoopte duidelijkheid gebracht. Er wordt veel opgehangen aan het strafrechtelijk onderzoek, maar de officier van justitie zet de zaak tot op heden niet door. In het raadsrapport staat dat de schuldvraag geobjectiveerd moet worden. Dit kan niet zolang er geen duidelijkheid komt over de onderliggende zaak. Nu moet er een beslissing genomen worden die is gebouwd op drijfzand. Gelet op de geldende jurisprudentie dient er, als het bij beide ouders even goed is voor het kind, niets te worden gewijzigd aan de bestaande situatie. [minderjarige] heeft nu contact met zijn vader, moeder, oma en Rubicon, de omgang met beide ouders loopt goed en [minderjarige] heeft behoefte aan contact met beide ouders.
4.4.
De vader heeft aangegeven dat hij ervan schrikt dat de moeder, haar zus en haar moeder op de hoogte zijn van het versturen van de berichten en dat hij zich daar veel zorgen over maakt. De veiligheid van [minderjarige] moet bij de omgang met de moeder voorop staan. Daarom moeten de begeleiders van Rubicon erbij aanwezig zijn.
4.5.
De oma heeft desgevraagd aangegeven dat zij niet op de hoogte was van de e-mails die aan de rechters zijn verstuurd. Zij is ervan geschrokken dat haar dochter een aantal Facebook-berichten onder een andere naam heeft verstuurd, maar verklaart dit door het feit dat de moeder al lange tijd onder druk staat. Met [minderjarige] gaat het goed. Hij mist zijn moeder en hij moet contact hebben met beide ouders.
4.6.
De GI blijft bij het standpunt dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de vader dient te krijgen, dat de vader dient te worden belast met het gezag over [minderjarige] en dat er een zo gewoon mogelijke omgangsregeling tussen [minderjarige] en de moeder komt met daarbij zo weinig mogelijk wisselingen.
4.7.
De raadsvertegenwoordiger heeft ter zitting meegedeeld dat de situatie voor [minderjarige] zorgelijk is en dat duidelijk is dat hij in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Het is in het belang [minderjarige] dat de vader mede wordt belast met het gezag over hem. De raad deelt de visie van de ouders dat de uitkomst van de strafzaak niet afgewacht mag worden. Beide ouders hebben pedagogische vaardigheden. De vader geeft [minderjarige] de mogelijkheid contact met zijn moeder te hebben en hem een plek te geven in het leven van de moeder. Voor [minderjarige] moet er op termijn een uitgebreide omgangregeling komen met zijn moeder en gezien alle ontwikkelingen is het belangrijk dat GI de regie heeft bij de omgang.
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt:
Het hoofdverblijf
Alle in deze zaak betrokkenen hebben aangegeven dat het van groot belang is dat er voor [minderjarige] duidelijkheid komt over de plaats waar hij mag opgroeien en over het contact met de ouder bij wie hij niet zijn hoofdverblijf zal hebben. [minderjarige] laat nu al signalen zien waaruit afgeleid kan worden dat hij last heeft van het feit dat zijn ouders niet altijd beschikbaar zijn (geweest) en van de onduidelijkheid over de plek waar hij mag opgroeien. Ook is duidelijk dat het niet in [minderjarige] ’s belang is de plaatsing bij de oma nog veel langer voort te zetten. De oma is een stabiele factor in het leven van [minderjarige] en heeft zich zeer ingespannen om een stabiel en frequent contact tussen [minderjarige] en de vader tot stand te brengen. De plaatsing van [minderjarige] bij haar plaatst de oma echter ook in een moeilijke positie – zij is niet alleen pleegmoeder en oma van [minderjarige] , maar ook moeder van een moeder die verdacht wordt van ernstige strafbare feiten. Het lukt de oma steeds minder goed een neutrale positie in te nemen. Ten slotte heeft [minderjarige] er recht op bij een van zijn ouders op te groeien.
De rechtbank stelt vast dat de raad zeer uitvoerig en gedegen onderzoek heeft gedaan ter beantwoording van de vragen betreffende het gezag, het hoofdverblijf en de zorgregeling. Het rapport van de raad heeft de rechtbank in staat gesteld tot een afgewogen oordeel te komen.
De raad heeft vastgesteld dat beide ouders over voldoende pedagogische vaardigheden beschikken en allebei heel goed in staat zijn [minderjarige] de basale zorg te geven die hij nodig heeft. [minderjarige] heeft met beide ouders een warme band. De raad adviseert het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader te bepalen. De rechtbank neemt dit advies over en overweegt daarbij als volgt:
Terecht heeft de raad groot belang toegekend aan het feit dat de vader in staat is [minderjarige] emotioneel en fysiek ruimte te geven in het contact met zijn moeder. De moeder is het in de afgelopen jaren niet dan wel onvoldoende gelukt om de vader een prominente plaats in het leven van [minderjarige] te geven. Het is dan ook de vraag of de moeder, indien het hoofdverblijf bij haar zou worden bepaald, in staat is om de vader een (ruime) zorgregeling te gunnen. Voor [minderjarige] is opnieuw het contact met zijn vader te moeten missen schadelijker dan het feit dat hij van school moet wisselen als gevolg van de bepaling van het hoofdverblijf bij de vader. De vader laat zien dat hij zich realiseert dat een verhuizing naar hem behoorlijk wat impact op [minderjarige] zal hebben en dat [minderjarige] zal moeten wennen aan de nieuwe situatie. De vader is bereid ondersteuning (IAG) te aanvaarden bij opvoedvragen die samenhangen met de impact van de situatie op [minderjarige] . Daarnaast, maar dat is niet doorslaggevend, speelt ook de tegen moeder gerezen verdenking van strafbare feiten een rol. De moeder is (nog) niet veroordeeld, maar geconfronteerd met het proces-verbaal van bevindingen van 23 november 2020 heeft zij erkend de laatste maand in ieder geval bepaalde berichten onder een andere naam op Facebook te hebben geplaatst. Op de vraag waarom zij dat heeft gedaan, heeft zij geantwoord dat zij zich heeft laten meeslepen. Deze verklaring acht de rechtbank op zijn zachtst gezegd merkwaardig. Juist in een periode waarin er voor de moeder zoveel op het spel stond, juist omdat zij verdacht wordt van stalkingsgedrag, zou zij zich hebben laten meeslepen? De feiten waar de moeder van wordt verdacht, zijn ernstig. Indien bewezen, is niet alleen niet uitgesloten dat de moeder een gevangenisstraf moet ondergaan, maar kan ook met recht de vraag gesteld worden of de moeder in staat is [minderjarige] op een veilige, onbelaste en verantwoorde wijze op te voeden, waarbij er ook ruimte is voor de vader in [minderjarige] ’s leven. Bij de moeder is dus sprake van een onzekere situatie. De vader is zich, ondanks hetgeen zich afspeelt op volwassenenniveau en ongeacht of de moeder wordt veroordeeld, bewust van het feit dat de moeder een belangrijke rol speelt in [minderjarige] ’s leven. Hij ziet dat [minderjarige] zijn moeder mist. Uiteindelijk is dat het belangrijkste en voor de rechtbank doorslaggevend: het besef bij de vader dat de moeder zonder meer voor [minderjarige] heel belangrijk is en in zijn leven behoort te blijven, terwijl dat andersom niet het geval is, althans lijkt te zijn. Dat betekent ook dat de rechtbank voorbij zal gaan aan het door de moeder gedane bewijsaanbod, nu, zelf als de moeder in dat bewijs (dat zij niet degene is die de e-mails aan de rechtbank en een rechter heeft gestuurd) zou slagen, dit niet zal leiden tot een andere beslissing.
De rechtbank acht het van belang dat beide ouders hun volwassenenproblematiek loslaten en er voor gaan zorgen dat [minderjarige] zijn werelden met elkaar kan en mag verbinden. Het contact met de andere ouder moet genormaliseerd worden en ouders moeten zich inspannen om [minderjarige] deel uit te laten maken van beide families. Ouders doen er goed aan naar [minderjarige] uit te stralen dat zij [minderjarige] een goed contact met de andere ouder gunnen. Het is belangrijk dat zij ieder verantwoordelijkheid nemen voor de gemaakte keuzes en dat zij daarbij hulpverlening aanvaarden.
Gezag
Nu de rechtbank het hoofverblijf van [minderjarige] bij de vader zal bepalen, dient de vader ook het gezag te krijgen. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de vader voortaan samen met de moeder het gezag zal uitoefenen over [minderjarige] .
Zorgregeling
Wat de zorgregeling met de moeder betreft is de rechtbank van oordeel dat het contact tussen moeder en [minderjarige] begeleid dient te blijven. Het is voor de rechtbank ongewis welk effect de beslissing ten aanzien van het hoofdverblijf op de moeder zal hebben, hoeveel baat de moeder bij de begeleiding door de door [naam tv zender] ingeschakelde psycholoog zal hebben, hoe de moeder zich zal gaan gedragen naarmate de datum van de strafzitting nadert en wat het effect van een eventuele strafrechtelijke veroordeling zal zijn. De rechtbank zal daarom bepalen dat de omgang tussen de moeder en [minderjarige] begeleid dient te blijven door Rubicon en dat deze zal plaatsvinden op dinsdag en donderdag bij de moeder en op woensdag na school bij de oma. Daarbij is het wel de bedoeling dat het contact met de moeder verder uitgebreid zal worden, afhankelijk van de stabiliteit en verdere ontwikkeling van de moeder. Uiteindelijk is het de bedoeling dat er een uitgebreide zorgregeling met de moeder komt, mits dit op een voor [minderjarige] verantwoorde wijze kan.
4.9.
De kinderbijdrage
4.9.1.
Bij beschikking van 11 september 2018 is bepaald dat de vader
voorlopigmet ingang van 7 februari 2018 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (verder te noemen: de kinderbijdrage) van € 381,-- per maand aan de moeder dient te betalen.
Bij beschikking van 30 juni 2020 heeft de rechtbank de beslissing over de kinderbijdrage aangehouden en overwogen dat, gelet op de huidige situatie waarbij [minderjarige] via een machtiging tot uithuisplaatsing vooralsnog bij de oma verblijft met partijen ter zitting is afgesproken dat er een schriftelijke ronde zal plaatsvinden om aan te geven wat de huidige situatie betekent voor de voorlopig vastgestelde kinderbijdrage. Partijen kregen ieder vier weken de tijd om hun nadere standpunt in te dienen en vervolgens nog twee weken om te reageren op het standpunt van de andere partij.
4.9.2.
De vader heeft bij e-mailbericht van 27 juli 2020 aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat hij wijziging wenst van de kinderbijdrage vanaf augustus 2020. Over de maanden mei, juni en juli heeft de vader de kinderbijdrage niet aan de moeder betaald, omdat hij een garderobe voor [minderjarige] moest aanschaffen. Sinds februari 2020 verblijft [minderjarige] 4 dagen per week (vrijdag, zaterdag, zondag en maandag) bij de vader. De vader haalt [minderjarige] in [plaats 1] van school en brengt [minderjarige] na de omgang naar school (reis [plaats 2] – [plaats 1] – retour 150 kilometer.
4.9.3.
Het is de rechtbank niet gebleken dat sinds de uithuisplaatsing van [minderjarige] de moeder nog structurele noemenswaardige kosten maakt ten behoeve van [minderjarige] . Er is sprake van een pleeggezinplaatsing bij de oma, zodat de oma zelf in aanmerking komt voor een vergoeding van de kosten van de verzorging en opvoeding. De vader op zijn beurt heeft vier dagen per week de zorg voor [minderjarige] . Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding meer om aan de vader een aan de moeder te betalen kinderbijdrage op te leggen. De rechtbank zal gelet op het standpunt van de vader de onderhoudsbijdrage met ingang van 1 augustus 2020 op nihil stellen. Nu de vader onweersproken heeft gesteld dat hij de onderhoudsbijdrage over de maanden mei, juni en juli in natura heeft voldaan door kosten voor zijn rekening te nemen die normaal gesproken voor rekening van de verzorgende ouder zouden moeten komen en hij een achterstallige bijdrage niet zal kunnen voldoen, zal de rechtbank tevens bepalen dat de vader in die maanden geacht wordt te hebben voldaan aan de onderhoudsverplichting.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
belast de ouders gezamenlijk met het gezag over de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ;
5.2.
bepaalt de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] bij de vader;
5.3.
bepaalt dat het contact tussen de minderjarige [minderjarige] en de moeder begeleid dient te blijven door Rubicon en dat dit zal plaatsvinden op dinsdag en donderdag bij de moeder en op woensdag na school bij de oma, waarbij het contact verder uitgebreid kan worden en onbegeleid kan plaatsvinden, mits verantwoord en veilig voor [minderjarige] , een en ander onder regie van de GI;
5.4.
wijzigt de bij beschikking van deze rechtbank van 11 september 2018 aan de vader opgelegde voorlopige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarige [minderjarige] , in die zin dat deze met ingang van 1 augustus 2020 wordt bepaald op nihil;
5.5.
bepaalt dat de vader in de maanden mei, juni en juli 2020 aan zijn onderhoudsplicht heeft voldaan met hetgeen hij feitelijk heeft voldaan;
5.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.M.I.A. Bregonje, mr. W.Th.M. Raab (voorzitter) en mr. S.A.M.C. van de Winkel, allen kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van H.V.M. Smeets, griffier, op 8 december 2020.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.