ECLI:NL:RBLIM:2020:9579

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
03/702774-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensenhandel en oplichting van minderjarige vrouwen

Op 8 december 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte twee minderjarige vrouwen seksueel heeft uitgebuit en potentiële klanten heeft opgelicht. De verdachte, geboren in 1995, werd bijgestaan door advocaat mr. G.L.P. Biesmans. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 24 november 2020, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw aanwezig waren. De officier van justitie beschouwde beide feiten als bewezen, en de verdachte heeft uiteindelijk bekend dat hij voordeel heeft getrokken uit de prostitutie van de minderjarige vrouwen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan mensenhandel en oplichting, waarbij de feiten zich hebben voorgedaan tussen 1 maart en 28 mei 2019. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige feiten die de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers in gevaar hebben gebracht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychologische toestand van de verdachte en de impact van de strafvervolging op hem. De benadeelde partij, een van de slachtoffers, heeft een schadevergoeding van € 155,74 toegewezen gekregen, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/702774-19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 december 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats en dd] 1995,
wonende te [adres verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. G.L.P. Biesmans, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 november 2020. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Voorts heeft het slachtoffer [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:samen met een ander twee minderjarige vrouwen seksueel heeft uitgebuit (mensenhandel);
Feit 2:samen met anderen potentiële klanten van de vrouwen heeft opgelicht.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten bewezen. De verdachte heeft uiteindelijk bekend dat hij opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de prostitutie van de minderjarige vrouwen
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Dit levert een bewezenverklaring van feit 1 op. De officier van justitie gaat hierbij uit van een pleegperiode van 1 maart tot en met 28 mei 2019.
Ook acht de officier van justitie bewezen dat de verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte] , alsmede [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] klanten van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft opgelicht (feit 2), waaronder de drie klanten die in de tenlastelegging vermeld staan. De oplichting van de klanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] volgt uit hun eigen verklaringen en de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . De oplichting van de klant [slachtoffer 5] kan bewezen worden op basis van het telefoonverkeer dat zich hierover in het dossier bevindt. Daarnaast volgt uit de verklaringen van [medeverdachte] , de verklaring van [slachtoffer 2] , het aantal gebruikte telefoonnummers en aangemaakte advertenties, dat in totaal zeker 10 mensen opgelicht moeten zijn door het viertal.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich grotendeels gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Bij feit 1 gaat de raadsvrouw uit van een iets kortere pleegperiode dan de officier van justitie, namelijk vanaf half maart 2019 in plaats van 1 maart 2019.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de oplichting van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] niet bewezen kan worden. De feitelijke handelingen die volgens [slachtoffer 4] hebben plaatsgevonden, kunnen niet als oplichting worden gekwalificeerd en [slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij niet is opgelicht.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
Ten aanzien van feit 1 zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte deze feiten ter terechtzitting duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en namens hem geen vrijspraak is bepleit.
De rechtbank acht het feit bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2] van 9 december 2019; [2]
- het intakegesprek met [slachtoffer 3] van 28 mei 2019; [3]
- het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 3] van 21 november 2019; [4]
- de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 24 november 2020.
Uit deze bewijsmiddelen volgt dat de verdachte samen met [medeverdachte] voordeel heeft getrokken uit de prostitutiewerkzaamheden van de minderjarige [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , zodat sprake is van mensenhandel. Uit het dossier is niet gebleken vanaf welke datum [slachtoffer 3] en de verdachte exact gingen deelnemen aan de prostitutiewerkzaamheden die [slachtoffer 2] al eerder met hulp van [medeverdachte] verrichtte, maar het was in elk geval in de maand maart. De rechtbank hanteert daarom als pleegperiode de periode van 1 maart 2019 tot aan de aanhouding op 28 mei 2019.
Feit 2
Bewijsmiddelen
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van oplichting, gepleegd in de nacht van 28 op 29 april 2019 in Kerkrade. Hij heeft verklaard dat hij die nacht een seksafspraak had met twee vrouwen. Het ging om een zogeheten ‘cardate’ waarbij de ene vrouw hem zou pijpen en ander hem zou aftrekken voor € 150,00. [slachtoffer 1] reed met de vrouwen naar de parkeerplaats bij Rolduc in Kerkrade. Nadat [slachtoffer 1] had betaald, zei één van de vrouwen dat ze het beste op de achterbank van de auto van [slachtoffer 1] konden gaan zitten voor het verrichten van de afgesproken handelingen. Toen [slachtoffer 1] vervolgens wilde helpen om de bijrijdersstoel naar voren te schuiven zodat er meer ruimte op de achterbank van de auto was, renden de vrouwen weg. [5]
Op 28 mei 2019 meldde [slachtoffer 1] bij de politie dat hij de vrouwen die er in de nacht van
28 op 29 april 2019 met zijn geld vandoor waren gegaan, staande had gehouden nadat hij opnieuw een seksafspraak met hen had gemaakt. De politie ging ter plaatse en heeft de identiteit van de vrouwen vastgesteld. De vrouwen bleken [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te zijn. [6]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij deze oplichting heeft gepleegd samen met [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [medeverdachte] . Het was een gezamenlijk plan om klanten te oplichten. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn er met het geld van [slachtoffer 1] vandoor gegaan terwijl de verdachte en [medeverdachte] wachtten in de auto. Het geld werd onderling verdeeld. De verdachte heeft verklaard dat ze in totaal drie keer een klant hebben opgelicht. [7]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij met zijn vieren ongeveer 10 klanten hebben opgelicht in twee weken tijd. Daarna werden soms ook nog mannen opgelicht. Dit is allemaal in de periode van maart 2019 tot de aanhouding op 28 mei 2019 geweest. Het geld werd steeds onder hun vieren verdeeld en de jongens bleven altijd uit beeld, ergens in de buurt van de meiden. [8]
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij 2 à 3 klanten in haar eentje heeft ‘geript’ en dat zij 2 à 3 klanten samen met [slachtoffer 2] heeft ‘geript’. [9]
Uit het politieonderzoek kwam de gebruiker van telefoonnummer [nummer] naar voren als mogelijk slachtoffer van oplichting, gepleegd op 11 mei 2019. [10] Het telefoonnummer
[nummer] bleek toe te behoren aan [slachtoffer 4] . Hij heeft verklaard dat hij een keer een betaalde seksafspraak had gemaakt met een vrouw met wie hij in contact was gekomen via [website 1] of [website 2] De afspraak vond plaats bij een tankstation in Maastricht. Toen [slachtoffer 4] ter plaatse kwam, zag hij twee meisjes staan bij een BMW of Mercedes. [slachtoffer 4] verklaart dat er een man naar hem toe kwam, die hem bedreigde, waarop hij het geld heeft afgegeven en de man wegrende. [slachtoffer 4] is achter hem aangerend en zag dat de man met de twee meisjes in de auto stapte, terwijl een vierde persoon achter het stuur zat. De vier personen zijn met de auto weggereden zonder dat er seksuele handelingen zijn verricht. [slachtoffer 4] weet niet meer wanneer deze afspraak heeft plaatsgevonden. [11]
[slachtoffer 3] en [medeverdachte] hebben beiden verklaard dat deze klant door hun vieren is opgelicht. Het oplichten heeft plaatsgevonden zoals dit steeds plaatsvond: [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] renden weg nadat zij het geld hadden ontvangen en [medeverdachte] en [verdachte] wachtten ondertussen in de auto. [12] De verdachte heeft verklaard dat dit best één van de klanten kan zijn die door hun vieren is opgelicht. [13]
Bewijsoverweging
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte samen met [medeverdachte] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] meerdere personen die dachten een seksafspraak te hebben met [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] , heeft opgelicht. Dat ook bij [slachtoffer 4] sprake is geweest van oplichting, leidt de rechtbank af uit de verklaringen die [slachtoffer 3] , [medeverdachte] en de verdachte hierover hebben afgelegd: zij verklaren allen dat de oplichtingen steeds plaatsvonden op eenzelfde wijze als bij [slachtoffer 1] .
Uit de bewijsmiddelen volgt dat naast [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] meerdere onbekend gebleven personen zijn opgelicht door het viertal. Dat ook de in de tenlastelegging vermelde [slachtoffer 5] slachtoffer is geworden van oplichting volgt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende uit het dossier. De enkele bevinding dat [slachtoffer 5] naar de werktelefoon van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] berichten heeft gestuurd als: ‘ben er’ en een half uur later ‘Ben van de Belgische politie. Jou vind ik nog via track & trace’, vormt onvoldoende bewijs dat [slachtoffer 5] door het viertal is opgelicht nu niet duidelijk is of hij geld heeft afgegeven of alleen boos was dat een jong meisje verscheen, zoals hij zelf heeft verklaard. Ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging zal de verdachte daarom vrijgesproken worden.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
meermalen in de periode van 1 maart 2019 tot en met 28 mei 2019 in Limburg tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van anderen, te weten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , met een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet hadden bereikt , immers hebben verdachte en zijn medeverdachte telkens een gedeelte van de verdiensten van de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] ontvangen;
2.
meermalen in de periode van 1 maart 2019 tot en met 28 mei 2019 in Limburg tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] en nog onbekend gebleven personen heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van een hoeveelheid geld, hebbende verdachte en zijn medeverdachten zich telkens als sekswerker voorgedaan en met die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] en nog onbekend gebleven personen een seksafspraak gemaakt en geld in ontvangst genomen en vervolgens de afgesproken seksuele diensten niet verleend.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. feit 1: mensenhandel, terwijl het in artikel 273f, eerste lid onder 8 omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de persoon ten aanzien van wie het feit wordt gepleegd de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, meermalen gepleegd
t.a.v. feit 2: medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog drs. I.J.G.P. Neissen heeft op 1 januari 2020 over de geestvermogens van de verdachte een rapport uitgebracht. De psycholoog beschrijft dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een lichte stoornis in het gebruik van cannabis (in vroege remissie vanwege detentie) en antisociale kenmerken. Het vermoeden bestaat dat hij functioneert op laag begaafd niveau, maar dit is niet geclassificeerd omdat de verdachte na het eerste gesprek verder weigerde mee te werken aan het onderzoek. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten waren deze stoornis en gebrekkige ontwikkeling ook aanwezig, maar zij hebben de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte op dat moment niet beïnvloed.
De rechtbank komt op basis van de hiervoor genoemde bevindingen tot de conclusie dat bij de verdachte geen sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. Dit betekent dat de verdachte strafbaar is.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd. Bij de strafbepaling moet er rekening mee gehouden worden dat de gepleegde oplichtingen geen ‘gewone’ oplichtingen zijn, maar dat zij (vanwege de doortrapte aanpak en het herhaaldelijk plegen) eerder doen denken aan een vorm van mobiel banditisme of afpersing. Bij seksuele uitbuiting gedurende een periode korter dan 6 maanden past volgens de richtlijnen van het Openbaar Ministerie een gevangenisstraf van tussen de 12 en 24 maanden, maar daarbij is nog geen rekening gehouden met het feit dat sprake is van twee slachtoffers (hetgeen leidt tot een strafverzwaring van tenminste 50%), dat de slachtoffers minderjarig waren en dat sprake is van medeplegen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte géén hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd moet worden dan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ter preventie kan aan de verdachte wel nog een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd worden. De verdachte is ook bereid om een taakstraf te verrichten. Bij de strafbepaling moet verder rekening gehouden worden met de korte periode waarin de feiten zijn gepleegd, het niveau waarop verdachte functioneert, het feit dat de verdachte voor dit soort feiten een
first offenderis en dat hij tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis ook niet meer met politie en/of justitie in aanraking is gekomen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft twee minderjarige meisjes, waaronder zijn eigen vriendin, laten werken in de prostitutie en een deel van het door hen verdiende geld in zijn eigen zak gestoken. Hiermee heeft hij zich schuldig gemaakt aan mensenhandel. Dit is een zeer ernstig feit. De verdachte heeft geen rekening gehouden met de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers en met de nadelige gevolgen die slachtoffers van dergelijke feiten doorgaans ondervinden en ook op lange termijn nog zullen ondervinden. De verdachte was maar uit op één ding: zijn eigen financiële gewin.
De meisjes werden ook ingezet om potentiële klanten van seksafspraken op te lichten. Hierbij werd op zeer geraffineerde wijze te werk gegaan: de klanten werden vooraf gescreend; er werden vooraf foto’s van de klanten gevraagd zodat beoordeeld kon worden of de klant niet te groot en/of sterk was en sneller dan de meisjes achter hen aan kon rennen. Vervolgens maakten de meisjes met deze klanten een afspraak voor een zogeheten ‘cardate’. Nadat de klant het geld voor de seksuele handelingen had betaald, gingen de meisjes er met het geld vandoor zonder de afgesproken dienst te leveren. Ondertussen stond de verdachte even verderop op een vooraf afgesproken plek te wachten totdat de meisjes terugkwamen met het geld. De verdachte bleef dus op veilige afstand en liet de meisjes de fysieke handelingen voor de oplichtingen plegen, met alle gevaren van dien. Ook dit laat zien dat de verdachte zich niet bekommerde om de minderjarige meisjes, maar dat hij er enkel op uit was om snel en makkelijk geld te verdienen. Nietsvermoedende klanten waren hier het doelwit van: ‘klanten die toch niet naar de politie zouden gaan, omdat zij ten slotte seks wilden met minderjarigen’, aldus de verdachte. Ook dit toont aan dat de verdachte zich er niets van aantrok dat anderen het slachtoffer werden van zijn eigen drang naar geld. Dit neemt de rechtbank hem kwalijk.
Dat de slachtoffers in sommige verhoren hebben verklaard vrijwillig werkzaam te zijn geweest in de prostitutie, maakt het handelen van verdachte niet minder strafwaardig. Juist minderjarigen moeten immers tegen zichzelf en de gevolgen van prostitutie beschermd worden.
De rechtbank heeft bij de strafbepaling ook de houding van de verdachte tijdens de behandeling van de zaak ter zitting laten meewegen. De verdachte lijkt niet in te zien dat hij fout heeft gehandeld. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij vóórdat begonnen werd met het oplichten van klanten, goed heeft nagedacht over de mogelijke consequenties van zijn handelen. De verdachte voelde zich naar eigen zeggen echter: “een soort Robin Hood. Ik kan beter geld afpakken van iemand die seks wil hebben met een minderjarige dan van een ander persoon”, aldus de verdachte ter terechtzitting. Dit toont aan dat de verdachte niet inziet dat zijn handelen echt niet kan. Daarbij komt dat de verdachte tijdens de zitting lange tijd niet eerlijk is geweest en probeerde zichzelf in een beter daglicht te stellen. Pas toen hij er echt niet meer onderuit kon gaf de verdachte toe dat hij wist dat zijn minderjarige vriendin seksuele handelingen bij klanten verrichtte en dat hij voordeel had getrokken zij werkte als prostituee. Kortom: de houding van de verdachte vormt zeker geen reden voor strafvermindering.
De rechtbank heeft er bij de strafbepaling wel rekening mee gehouden dat de verdachte niet eerder voor dit soort feiten is veroordeeld. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het psychologisch rapport dat over de verdachte is opgesteld. De conclusies van dit rapport zijn hiervoor onder 5. al kort besproken. Het reclasseringsadvies dat over de verdachte is opgesteld op 12 november 2020, heeft de rechtbank ook bij de strafbepaling betrokken. De reclassering beschrijft dat er sprake is van instabiliteit op verschillende leefgebieden en dat er zorgen bestaan over de beïnvloedbaarheid en het verstandelijk vermogen van de verdachte. De reclassering zet haar vraagtekens bij het zelfinzicht, het probleembesef en de leerbaarheid van de verdachte. Wel lijkt hij oprecht onder de indruk van de preventieve hechtenis en is de impact van de strafvervolging voor betrokkene groot. De reclassering beschrijft dat het wenselijk is dat de begeleiding die de verdachte via de Levantogroep krijgt, wordt voortgezet. Tevens zou een stok achter de deur in de vorm van een fikse voorwaardelijke (gevangenis)straf als een motivatie kunnen dienen om de verdachte toe te leiden naar de begeleiding en hulp die geïndiceerd is. De reclassering adviseert een aantal bijzondere voorwaarden.
Voor mensenhandel en oplichting bestaan geen oriëntatiepunten voor straftoemeting. De richtlijnen van het Openbaar Ministerie gaan bij seksuele uitbuiting gedurende een periode korter dan 6 maanden uit van een gevangenisstraf tussen de 12 en 24 maanden. Daarbij is nog geen rekening gehouden dat sprake is van twee slachtoffers, dat de slachtoffers minderjarig waren en dat sprake was van medeplegen. Dit werkt allemaal strafverzwarend. Ook komen de oplichtingen er nog bij.
De rechtbank heeft daarnaast gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken aan verdachten worden opgelegd.
De rechtbank is, alles overwegend, van oordeel dat er, gelet op de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (deels onvoorwaardelijke) gevangenisstraf. Een taakstraf, zoals de raadsvrouw heeft bepleit, is echt niet meer aan de orde. De feiten rechtvaardigen ook een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Dit betekent dat de verdachte terug zal moeten naar de gevangenis.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, past bij de gepleegde feiten en het aandeel van de verdachte hierin. Door een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen aan de verdachte, wil de rechtbank enerzijds de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds de verdachte ervan weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden de bijzondere voorwaarden gekoppeld die door de reclassering zijn geadviseerd. De rechtbank legt hierbij een proeftijd van 3 jaren op.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij bij feit 2 in het strafproces gevoegd. Hij vordert € 155,74 aan materiële schadevergoeding, bestaande uit de betaalde som voor niet-geleverde diensten (€ 150,00) en reiskosten voor het doen van aangifte (€ 5,74). Daarnaast vordert [slachtoffer 1] , onder verwijzing naar een factuur van zijn advocaat, € 121,00 als vergoeding voor gemaakte proceskosten.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel toewijsbaar is, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdachte dient hoofdelijk veroordeeld te worden tot betaling van het schadebedrag.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. In de proceskosten dient [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaard te worden, omdat kosten van rechtsbijstand die (mede) verband houden met het opstellen en indienen van de vordering van de benadeelde partij volgens vaste jurisprudentie niet voor vergoeding in aanmerking komen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1] vordert vergoeding van het geldbedrag waarvoor hij is opgelicht en vergoeding van de reiskosten. Deze schadeposten vormen een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit 2, zijn voldoende onderbouwd en door de verdediging niet weersproken. Het gevorderde bedrag aan materiële schade wordt daarom geheel toegewezen.
De verdachte is naar burgerlijk recht samen met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk voor de door [slachtoffer 1] geleden schade.
Het toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop het feit is gepleegd tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen aan de verdachte.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de proceskosten die [slachtoffer 1] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Hoewel [slachtoffer 1] zich ter terechtzitting niet heeft laten bijstaan door een gemachtigde, heeft hij dit wél voorafgaand aan de zitting gedaan. De rechtbank ziet daarin aanleiding om de proceskosten te begroten conform het liquidatietarief in civiele kantonzaken. Het bedrag van de te liquideren kosten is enerzijds afhankelijk van de verrichte werkzaamheden en anderzijds van het geldelijk belang van de zaak. Gelet op de hoogte van de vordering van [slachtoffer 1] dient aansluiting gezocht te worden bij het liquidatietarief voor kantonzaken met een hoofdsom tot € 250,00. In dit tarief wordt ieder punt gewaardeerd op € 36,00. Voor het indienen van de schriftelijke vordering met hulp van zijn advocaat heeft [slachtoffer 1] recht op vergoeding van één punt. Dit betekent dat de proceskosten tot heden begroot worden op € 36,00.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 273f en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Gevangenisstraf
  • veroordeelt de verdachte voor feiten 1 en 2 tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 3 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
Meldplicht bij reclassering:De veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis bij Reclassering Nederland, Heerderweg 25, 6224 LA Maastricht (telefoonnummer: 088-8041502) en hij blijft zich hierna gedurende de proeftijd melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
Ambulante behandeling:De veroordeelde werkt mee aan verdere diagnostiek (IQ) en laat zich, indien geïndiceerd, behandelen door een door de reclassering te bepalen zorgverlener. Deze behandeling duurt de gehele proeftijd of zolang de reclassering dat nodig vindt en de veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en aanwijzingen van de zorgverlener, ook als dit inhoudt dat hij medicijnen moet innemen;
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang: De veroordeelde verblijft bij Levantogroep of een andere, door de reclassering te bepalen, instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt en de veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma van de instelling, die in overleg met de reclassering zijn opgesteld;
Contactverbod: De veroordeelde heeft en zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met de heer [medeverdachte] , geboren op [geb.dd.] 1989 in Sevlievo (Bulgarije). De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
  • geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt de verdachte mitsdien hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 155,74 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 april 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, welke kosten tot op heden worden begroot op € 36,00;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door een van de mededaders is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag te betalen;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 155,74, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 april 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 3 dagen. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door een van de mededaders is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag te betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. M.M. Beije en
mr. drs. E.C.M. Hurkens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 december 2020.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 1 december 2018 tot en met 28 mei 2019 in de gemeente Kerkrade en/of de gemeente Brunssum althans in Limburg, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die/een ander of anderen, te weten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] , met en/of voor een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt (sub 8), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (telkens)
- een (aanzienlijk) gedeelte van de verdiensten van de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] ontvangen
(artikel 273F Wetboek van Strafrecht)
2.
hij, meermalen, althans eenmaal in of omstreeks de periode van 1 december 2018 tot en met 28 mei 2019 in de gemeente Kerkrade en/of de gemeente Meerssen en/of de gemeente Maastricht, althans in Limburg, in elk geval (telkens) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of nog onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de afgifte van een hoeveelheid geld,
hebbende verdachte en/of zijn medeverdachte(n) zich (telkens) als (een) sekswerker voorgedaan en/of met die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of nog onbekend gebleven perso(on)n(en) een seksafspraak gemaakt en/of geld in ontvangst genomen en/of (vervolgens) de afgesproken seksuele diensten niet verleend;
(artikel 326 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie, team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, onderzoek CATANZARO LBRCC19018, gesloten d.d. 24 maart 2020, en doorgenummerd van pagina 1 t/m 1842.
2.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2] , dossierpagina 991 tot en met 995.
3.Het intakegesprek met [slachtoffer 3] , dossierpagina 404 en 405.
4.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 3] , dossierpagina 1071 tot en met 1079.
5.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , pagina 1264 tot en met 1268.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, 383-385
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 308.
8.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2] , p. 993-994.
9.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 3] , dossierpagina 1093.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 1443.
11.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 4] , dossierpagina 1460, 1466 en 1467.
12.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 3] , dossierpagina 1094 en 1095, en het proces-verbaal ven verhoor van [medeverdachte] , dossierpagina 173 en 174.
13.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, 326 en 327.