Overwegingen
1. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en verblijft rechtmatig in Nederland.
2. Bij brief van 25 januari 2019 heeft eiser verweerder verzocht om een gehele vrijstelling van zijn inburgeringsplicht. Bij deze aanvraag heeft eiser onder meer een kopie van zijn NT-2 diploma opgestuurd.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder vrijstelling verleend voor de examenonderdelen lezen, schrijven, luisteren en spreken. Eiser is echter niet vrijgesteld voor de examenonderdelen Kennis van de Nederlandse Maatschappij (KNM) en Oriëntatie op de Nederlandse Arbeidsmarkt (ONA).
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat sinds 1 januari 2015 het NT2-diploma niet meer geldt als gehele vrijstelling om te voldoen aan het inburgeringsvereiste. Eiser is sinds die datum ook verplicht om de examenonderdelen KNM en ONA erbij te doen. Het feit dat eiser over voldoende vaardigheden beschikt om de examenonderdelen KNM en ONA niet te hoeven behalen, leidt volgens verweerder niet automatisch tot een vrijstelling op deze onderdelen. Verweerder is van mening dat eisers actieve deelname aan de Nederlandse maatschappij en zijn kwalificaties geen grond opleveren voor het vrijstellen van beide examenonderdelen. De mogelijkheid om een vrijstelling voor het examenonderdeel ONA aan te vragen, bestaat ten tijde van het bestreden besluit wel voor werknemers, maar nog niet voor zelfstandigen met een eigen bedrijf, zoals eiser, aldus verweerder.
5. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij een algehele vrijstelling van de inburgeringsplicht wenst te krijgen om te kunnen naturaliseren. Voorts stelt eiser dat hij door verweerder en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (de IND) van het kastje naar de muur wordt gestuurd. Eiser heeft in dit verband verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 28 december 2018 (bekend onder zaaknummer AWB 18/7347) over de verkrijging van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd of een EU verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. In deze procedure is volgens eiser de discussie gevoerd met de IND over de vrijstelling van de examenonderdelen ONA en KNM. De rechtbank heeft in die uitspaak (rechtsoverweging 6.2) geoordeeld dat voor een ontheffing een aparte procedure bij verweerder moet worden gevolgd. Eiser is de mening toegedaan dat hij in het bestreden besluit weer wordt terugverwezen naar de IND voor de beoordeling van het ontheffingsverzoek. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij hierdoor in zijn belangen wordt geschaad, nu er volgens hem geen inhoudelijke beoordeling is geweest over het verzoek om vrijgesteld te worden van de examens KNM en ONA.
Eiser heeft verder in beroep naar voren gebracht dat hij tenminste 10 jaar onafgebroken als ingezetene ingeschreven is geweest, hij gedurende meer dan 5 jaar betaald of vrijwilligerswerk heeft verricht en dat hij de Nederlandse taal op het vereiste niveau beheerst. Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij vrijwilliger is voor Vluchtelingenwerk en in dit kader diverse cursussen heeft gevolgd en ook zelf les heeft gegeven aan nieuwkomers. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij in juli 2018 is gestart met zijn eigen tolk/vertaler bedrijf. Eiser benadrukt dat uit overgelegde (deel)certificaten, diploma’s en bewijsstukken volgt dat hij voldoende ingeburgerd is en zelfs anderen helpt om in te burgeren. Volgens eiser heeft verweerder dit niet onderkend. Uit het feit dat hij zijn eigen bedrijf heeft opgestart en zich op de Nederlandse arbeidsmarkt moet bewegen, volgt volgens eiser dat het onbillijk is dat hij het ONA-examen moet afleggen. Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij door al zijn opleidingen en (vrijwilligers)werkzaamheden voldoende kennis heeft opgedaan van de Nederlandse samenleving, zodat het vereisen van het diploma KNM ook onbillijk moet worden geacht. Volgens eiser kost het volgen en behalen van ONA en KNM geld en tijd. Eiser acht de extra inburgeringskosten buitensporig en wil zijn tijd liever besteden aan zijn eigen bedrijf.
6. Het wettelijk kader luidt als volgt.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet inburgering is inburgeringsplichtig de vreemdeling met rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onderdelen a en c, van de Vreemdelingenwet 2000, die:
a. anders dan voor een tijdelijk doel in Nederland verblijft, of
b. geestelijk bedienaar is.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet inburgering is in afwijking van artikel 3 niet inburgeringsplichtig degene die beschikt over een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen diploma, certificaat of ander document.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet inburgering behaalt de inburgeringsplichtige
a. het inburgeringsexamen, of
b. een diploma, certificaat of ander document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c.
In artikel 2.3, eerste lid, onder a tot en met k, van het Besluit inburgering staan de diploma’s, certificaten en andere documenten (limitatief) vermeld die een uitzondering op de inburgeringsplicht rechtvaardigen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan bij ministeriële regeling worden voorzien in vrijstelling van de inburgeringsplicht op grond van andere diploma’s, certificaten of documenten dan genoemd in het eerste lid.
In de Regeling inburgering is een vrijstellingsmogelijkheid opgenomen van de verplichting om mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal te verwerven en onderdelen van het inburgeringsexamen te behalen.
7. Niet in geschil is dat eiser inburgeringsplichtig is in de zin artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet inburgering. Ook is niet in geschil dat eiser voor de taalonderdelen van het inburgeringsexamen vrijstelling heeft gekregen, omdat hij het diploma NT2 heeft behaald. Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder eiser niet had moeten vrijstellen voor wat betreft de examinering van de kennis van de Nederlandse samenleving, te weten de onderdelen KNM en ONA.
8. De rechtbank merkt ten aanzien van het inburgeringsexamenonderdeel ONA op dat in artikel 2.4a van het Besluit inburgering is bepaald dat op verzoek vrijstelling kan worden verleend voor dit onderdeel, indien gedurende een periode van twaalf maanden voorafgaande aan het verzoek, in tenminste zes maanden minimaal 48 uren per maand werkzaamheden in loondienst zijn verricht. Vast staat dat eiser niet voldoet aan de formele voorwaarden voor vrijstelling als genoemd in artikel 2.4a van het Besluit inburgering, omdat eiser niet in loondienst werkt, maar als zelfstandig ondernemer. Vast staat ook dat ten tijde van het bestreden besluit in de wet nog geen vrijstelling was opgenomen voor inburgeringsplichtigen werkzaam als zelfstandig ondernemer. Verweerder heeft dan ook bij het thans bestreden besluit in eisers geval op het onderdeel ONA overwogen geen vrijstelling te verlenen, omdat de inburgeringswetgeving op dat moment hier niet in voorzag. De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat inmiddels met ingang van 1 oktober 2020 het wel mogelijk is voor een zelfstandig ondernemer vrijstelling van het examen ONA aan te vragen. Eiser heeft echter ter zitting al aangegeven dat hij helaas niet aan de voorwaarden hiervan voldoet.
9. De door eiser overgelegde bewijsstukken en zijn deelname aan de Nederlandse maatschappij, leiden niet tot het oordeel dat eiser om die reden aan de wettelijke inburgeringsvereisten voldoet dan wel dat hem om die reden vrijstelling van de inburgeringsplicht zou moeten worden verleend. Gelet op het feit dat er sprake is in de inburgeringswetgeving van een uitgebreide regeling met uitzonderingen voor bepaalde gevallen is er naar het oordeel van de rechtbank voor verweerder geen aanleiding hiervan af te wijken in het voordeel van eiser. Dat eisers omstandigheden zodanig zwaar zijn dat niet in redelijkheid van hem gevraagd zou kunnen worden de examens ONA en KNM af te leggen, is niet gebleken. Verweerder heeft zich in dit verband op het standpunt kunnen stellen dat het investeren van tijd en geld niet dermate belastend is dat eiser op grond hiervan vrijgesteld dient te worden. De kosten voor het deelnemen aan een examen (40 euro per examen) zijn niet buitensporig hoog.
10. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder niet kan beslissen over eisers naturalisatieverzoek. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (althans de IND) beslist of het niet halen van het inburgeringsexamen reden is om het verzoek om naturalisatie af te wijzen of dat dit een onbillijkheid van overwegende aard oplevert, die de naturalisatie niet in de weg mag staan (zie artikel 3.96a, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000). Verweerder daarentegen kan alleen toetsen of eiser al dan niet in aanmerking komt voor een vrijstelling en/of een ontheffing van de inburgeringsplicht. Uit de uitspraak van de rechtbank met zaaknummer AWB 18/7347 (vermeld onder rechtsoverweging 6.2) blijkt dat de IND op dat moment geen aanleiding heeft gezien ingevolge artikel 3.96a, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 zich op het standpunt te stellen dat de inburgeringseis zal leiden tot een onbillijkheid. De rechtbank heeft in de hiervoor genoemde uitspraak het standpunt van verweerder gevolgd en eiser nog gewezen op de mogelijkheid om bij verweerder ontheffing van de ontbrekende examenonderdelen te vragen. Eiser heeft dit gedaan, hetgeen geresulteerd heeft in de onderhavige besluitvorming, althans voor wat betreft de verzochte vrijstelling. De rechtbank ziet in het vorenstaande geen aanknopingspunten voor eisers stelling dat hij van het kastje naar de muur zou zijn gestuurd.
11. Gezien het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder terecht en op goede gronden het bestreden besluit heeft genomen. Het beroep van eiser dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.