ECLI:NL:RBLIM:2020:9559

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
AWB 20/267
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet na aantreffen hennepplantage

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 4 december 2020 uitspraak gedaan over de sluiting van een woning voor de duur van drie maanden op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Eiseres, de bewoonster van de woning, had beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Meerssen, die op 5 juli 2019 een last onder bestuursdwang had opgelegd vanwege de aanwezigheid van een hennepplantage met 71 hennepplanten in de woning. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat hij in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik had kunnen maken. De rechtbank overwoog dat de sluiting van de woning noodzakelijk was om de overtreding van de Opiumwet te beëindigen en herhaling daarvan te voorkomen. Eiseres had aangevoerd dat de sluiting in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank verwierp dit betoog. De rechtbank concludeerde dat de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden evenredig was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 20/267

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.E.L Teerling),
en

de burgemeester van de gemeente Meerssen, verweerder

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2019 (de sluiting) heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang aan eiseres en haar echtgenoot, [naam echtgenoot] , opgelegd die ertoe strekt dat zij de woning aan de [adres 1] in [woonplaats] (de woning) dienen te sluiten en voor de duur van drie maanden gesloten dienen te houden.
Bij besluit van 11 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2020.
Eiseres en haar echtgenoot, [naam echtgenoot] , zijn verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Het gaat in deze zaak om een sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Deze bepaling maakt het mogelijk om - kort gezegd - een woning te sluiten indien vanuit die woning hard- of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. Deze uitspraak gaat over de vraag of verweerder de bevoegdheid had de woning te sluiten en van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Wat ging aan dit beroep vooraf?
2. In de door de politie opgestelde bestuurlijke rapportage van 6 juni 2019 is vermeld dat op 5 juni 2019 op de zolder van de woning een in werking zijnde hennepplantage werd aangetroffen met daarin 71 hennepplanten. Eiseres bewoonde deze woning samen met haar echtgenoot en hun 11-jarige dochter. In het rapport ‘gevaarzetting elektriciteit’ van Enexis is vermeld dat een illegale aftakking voor de hoofdveiligheid in de woning is gemaakt. Dit kan volgens Enexis tot gevolg hebben dat er verhindering of bemoeilijking van stroomlevering ten algemene nutte is, gemeen gevaar voor goederen te duchten is dan wel levensgevaar voor een ander te duchten is. De echtgenoot van eiseres heeft in een e-mail aan verweerder verklaard dat hij hennep heeft geteeld op de zolder van de woning om uit de financiële problemen te komen, dat eiseres weliswaar wist dat hij dat deed, maar dat hij haar en hun dochter heeft gedwongen en gemanipuleerd. De echtgenoot van eiseres is naar eigen zeggen al 20 jaar verslaafd aan hennep en is al ruim 15 jaar psychisch niet in orde. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder besloten de woning te sluiten voor de duur van 3 maanden. Eiseres heeft bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer ROE 19/1864).
3. In de uitspraak van 12 augustus 2019 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat verweerder bevoegd was de woning te sluiten en dat verweerder in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Hij heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
4. Naar aanleiding van het door eiseres gemaakte bezwaar heeft de intergemeentelijke Adviescommissie Bezwaarschriften (de commissie) geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren. Volgens de commissie is verweerder bevoegd om de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, omdat daarin 71 hennepplanten werden aangetroffen. Verweerder heeft ook van die bevoegdheid gebruik kunnen maken, aldus de commissie. In dit verband heeft zij gewezen op de bijzondere positie die Meerssen als buurgemeente van Maastricht inneemt bij de uitvoering van de Opiumwet. Tot slot is de commissie van mening dat verweerder geen aanleiding had moeten zien om af te wijken van de beleidsregels.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres - onder verwijzing naar het advies van de commissie - tegen de sluiting ongegrond verklaard en de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden gehandhaafd.
6. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en heeft hiertegen beroep ingesteld. Voor zover eiseres in de gronden van beroep heeft vermeld dat zij de bezwaargronden als herhaald en ingelast beschouwd, overweegt de rechtbank dat verweerder die bezwaargronden reeds in het bestreden besluit heeft beoordeeld en gemotiveerd weerlegd. Nu eiseres in beroep tegenover die gemotiveerde weerlegging niet heeft gesteld waarom die weerlegging concreet in het licht van de bezwaargronden onvoldoende zou zijn, heeft de rechtbank geen reden om wat betreft die gronden in zijn algemeenheid aan de juistheid van het bestreden besluit te twijfelen. Eiseres heeft daarnaast echter ook concrete beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank bespreekt die gronden hierna inhoudelijk.
Het wettelijk kader
7. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Dit artikel bepaalt dat verweerder bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien - voor zover hier relevant - in woningen en/of lokalen een middel als bedoeld in lijst I of II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Hennep is een middel vermeld op lijst II van de Opiumwet.
8. Ter uitvoering van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder het Damoclesbeleid lokalen en woningen (het Damoclesbeleid) vastgesteld.
8.1.
In artikel 14 van het Damoclesbeleid is bepaald dat indien er sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van verdovende middelen, de woning bij softdrugs wordt gesloten voor de duur van drie maanden.
Is verweerder bevoegd om de woning te sluiten?
9. De Afdeling heeft in de uitspraak van 1 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2933) overwogen dat mag worden aangenomen dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Daarbij kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, volgens welke een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 planten als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid planten is in beginsel aannemelijk dat de drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van eiseres om het tegendeel aannemelijk te maken. Deze lijn heeft de Afdeling in de uitspraak van 14 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:738) nogmaals bevestigd.
10. Niet in geschil is dat in de woning van eiseres een hoeveelheid softdrugs van meer dan 5 planten, namelijk 71 hennepplanten, is aangetroffen. Voorts heeft de echtgenoot van eiseres in zijn zienswijze naar aanleiding van het voornemen tot sluiting verklaard dat de planten aanwezig waren om uit financiële nood te komen en om de woning op te knappen. Dit heeft hij ter zitting bevestigd. De bevoegdheid van verweerder om eiser op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang op te leggen, staat daarmee vast.
Heeft verweerder gehandeld in overeenstemming met zijn beleid?
11. Bij het uitoefenen van de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder beslissingsruimte. Dit betekent dat het aan verweerder is om de betrokken belangen af te wegen bij het besluit om van de bevoegdheid gebruik te maken. Daaruit vloeit voort dat de rechtbank de invulling van die bevoegdheid door verweerder terughoudend moet toetsen. Ook bij de sluitingsduur heeft verweerder beslissingsruimte. Uit het Damoclesbeleid volgt dat een woning zonder waarschuwing wordt gesloten voor de duur van drie maanden indien is geconstateerd dat sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs. Nu in de woning 71 hennepplanten zijn aangetroffen, is het besluit van verweerder om in dit geval meteen over te gaan tot sluiting van de woning voor drie maanden in overeenstemming met zijn beleid.
12. De rechtbank is van oordeel dat het beleid van verweerder niet als onredelijk kan worden aangemerkt. Gelet op de bijzondere positie die de gemeente Meerssen inneemt als buurgemeente van de gemeente Maastricht, kan verweerder in redelijkheid het beleid voeren dat hij een lokaal in beginsel direct sluit wanneer daarin meer dan een gebruikershoeveelheid softdrugs wordt aangetroffen. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1715).
Heeft verweerder aanleiding moeten zien af te wijken van de beleidsregels?
13. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig zijn beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van
26 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2840), herhaald bij uitspraak van 5 september 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2924) en de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912), dient verweerder alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb, die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
14. Bij de beoordeling of zich bijzondere omstandigheden voordoen, moet ten eerste worden bekeken of sluiting van de woning noodzakelijk is. Bij de beantwoording van die vraag hanteert de rechtbank het toetsingskader, zoals de Afdeling dat heeft uiteengezet in de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912).
15. Over de ernst en de omvang van de overtreding overweegt de rechtbank als volgt. De aangetroffen 71 hennepplanten zijn een handelshoeveelheid. In haar uitspraak van
14 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:738), heeft de Afdeling overwogen dat bij de gebruikmaking van de bevoegdheid door verweerder bij een geringe overschrijding van deze hoeveelheden drugs dient te worden afgewogen of met een minder verstrekkende maatregel zoals een waarschuwing kan worden volstaan dan wel of sluiting als reparatoire maatregel is aangewezen ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. In dat kader is ook van belang de soort drugs die in een woning is aangetroffen. Zoals volgt uit eerdere uitspraken van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 24 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1362), is weliswaar in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8 en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel, doch dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken.
15.1.
Verweerder heeft het aantreffen van de handelshoeveelheid van 71 hennepplanten als een ernstig geval mogen beschouwen. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat alleen al daarom sluiting van de woning gerechtvaardigd is. In dit verband overweegt zij dat enkel softdrugs in de woning zijn aangetroffen en dat daarom de noodzaak om tot sluiting over te gaan minder groot is dan in het geval (ook) harddrugs in de woning waren aangetroffen. De rechtbank onderkent dat de noodzaak tot sluiting van de woning over te gaan, groter is wanneer sprake is van recidive of wanneer de woning in een kwetsbare woonwijk is gelegen. Nu daarvan in deze zaak niet is gebleken, zijn dat omstandigheden die maken dat het sluiten van de woning in dit geval minder noodzakelijk is dan in gevallen waarin wel sprake is van recidive of de woning in een kwetsbare wijk is gelegen.
15.2.
Daar staat tegenover dat de rechtbank verweerder kan volgen in zijn stelling dat de sluiting van de woning noodzakelijk is, omdat het zichtbaar sluiten van de woning door verweerder voor de bij die woning betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in woningen. Daarbij komt dat de echtgenoot van eiseres heeft verklaard dat de in de woning aangetroffen oogst, de tweede oogst betreft. Tevens is het sluiten van de woning noodzakelijk om gevaarzetting met betrekking tot de elektriciteit te beëindigen. Het ter zitting ingenomen standpunt dat geen sprake is van gevaarzetting met betrekking tot de elektriciteit, faalt. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat een bestuursorgaan, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid om het bewijs zelf vast te stellen, in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal dan wel boeterapport, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal dan wel boeterapport weergegeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2625). Uit het rapport gevaarzetting elektriciteit van Enexis volgt dat sprake was van gevaarzetting. Met het enkele, niet nader onderbouwde, ter zitting gehouden betoog dat daarvan geen sprake was, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat niet van de juistheid van het rapport kan worden uitgegaan.
15.3.
In verband met het beoordelen van de ernst en omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Anders dan eiseres heeft gesteld doet de omstandigheid dat geen meldingen van (druggerelateerde) overlast voorhanden zijn hier niet aan af. Uit de rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1333), volgt immers dat als uitgangspunt geldt dat als in een pand een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat dat pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Hierbij overweegt de rechtbank ook dat de echtgenoot van eiseres in zijn zienswijze naar aanleiding van het voornemen tot sluiting heeft verklaard dat de hennepplanten aanwezig waren om uit de financiële nood te komen en om de woning op te knappen. Tegen de achtergrond dat in de woning softdrugs zijn aangetroffen en de omstandigheid dat het zichtbaar sluiten van de woning door verweerder voor de bij die woning betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in woningen, acht de rechtbank de sluiting van de woning in beginsel noodzakelijk.
15.4.
Gelet op het voorgaande, heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom sluiting van de woning noodzakelijk was om de overtreding van de Opiumwet te beëindigen en herhaling daarvan te voorkomen.
16. Naast noodzakelijk, moet de woningsluiting ook evenredig zijn. In het geval van eiseres gaat het met name om de gevolgen van de sluiting. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
16.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling blijkt dat persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist is voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. De vraag of eiseres een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan daarentegen wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting (zie in dit verband de uitspraak van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2241). Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Van een dergelijke situatie is in deze zaak echter geen sprake. Eiseres bewoonde de woning waarin de hennepkwekerij is aangetroffen en in deze kwekerij is een handelshoeveelheid hennep aangetroffen. Daarbij komt dat zij ter zitting heeft verklaard dat zij wist dat haar echtgenoot hennep in de woning kweekte. Dat eiseres nooit achter het telen van hennep door haar partner heeft gestaan, maar daar niet tegen heeft opgetreden om de rust in huis te bewaren, maakt dit niet anders.
16.2.
Aan het sluiten van de woning is inherent dat eiseres de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. De aanwezigheid van minderjarige kinderen in een woning is op zichzelf ook geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder van een sluiting moet afzien (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van
4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1174). Wel kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van haar bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo is het in het licht van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en het Verdrag inzake de rechten van het kind wel van belang dat verweerder zich voldoende rekenschap geeft van het feit dat in een woning een minderjarig kind woont. In beginsel zijn de ouders van minderjarige kinderen zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4046). Echter ook hier geldt dat verweerder zich dient te informeren over geschikte opvang, waarbij gekeken moet worden in hoeverre het kind of de betrokken ouders of verzorgers zelf in staat zijn om iets te regelen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 30 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3167 en van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2562). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende informatie vergaard over geschikte opvang. Eiseres heeft immers een gesprek gehad met het sociaal team van verweerder en verweerder heeft gewezen op mogelijkheden van alternatieve huisvesting. Hierbij komt dat eiseres tijdens het gesprek met het sociaal team heeft aangegeven dat zij, in geval van nood, over een alternatieve huisvestingsplek beschikt. Anders dan eiseres stelt, lag het niet op de weg van verweerder om na een dergelijke mededeling van eiseres verder door te vragen of die oplossing wel geschikt is voor - in dit geval - eiseres en haar minderjarige dochter.
16.3.
Wat betreft het opzeggen van de hypotheek door de hypotheekverstrekker, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat dit een gevolg is dat voor risico van eiseres komt. Het verbreken van de privaatrechtelijke relatie tussen eiseres en haar hypotheekverstrekker was voor verweerder niet voorzienbaar en ook voor risico van eiseres. Dat de hypotheekovereenkomst door de hypotheekverstrekker is opgezegd na het ontdekken van de hennepkwekerij, is een omstandigheid die met zoveel woorden in de voorwaarden van de hypotheekovereenkomst is opgenomen.
17. De aanwezigheid van huisdieren waarvoor ook een tijdelijke plek moet worden gevonden maken naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder niet tot het bestreden besluit heeft mogen komen.
17.1.
Dat verweerder eiseres niet heeft toegestaan om de dieren dagelijks te verzorgen, is een omstandigheid die ziet op de wijze van invulling van de sluitingsperiode. Tegen de wijze waarop de burgemeester de last door feitelijk handelen uitvoert is geen bezwaar en beroep mogelijk (uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2229), zodat de rechtbank over het ontbreken van verzorgingsmogelijkheden, buiten het meewegen van die omstandigheid bij de evenredigheidbeoordeling, geen oordeel kan geven.
Is sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel?
18. Het betoog van eiseres dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt, omdat de woning aan de [adres 2] in [plaats ] niet werd gesloten na het aantreffen van een hennepkwekerij en de woning van eiseres wel, slaagt niet. Uit informatie die verweerder heeft ingebracht, blijkt dat deze plantage in 2014 is aangetroffen en dat de huidige burgemeester, die in 2015 is geïnstalleerd, alle zaken op dezelfde wijze heeft afgehandeld: er zijn geen waarschuwingen gegeven en de woning is direct na het aantreffen van de drugs gesloten. Dat dit niet het geval is, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt. Voor zover eiseres gevolgd kan worden in haar betoog dat de woning aan de [adres 2] in [plaats ] in 2014 in strijd met het geldende beleid niet is gesloten, maakt dit het voorgaande niet anders. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling strekt het gelijkheidsbeginsel niet zover dat een eenmaal gemaakte fout daarna dient te worden herhaald (uitspraak van de Afdeling van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2792).
Wat is de conclusie?
19. De rechtbank concludeert dat verweerder bevoegd was de woning te sluiten en in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid. Het overeenkomstig de beleidsregel sluiten van de woning voor de duur van drie maanden heeft verweerder noodzakelijk kunnen achten ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Ook is het sluiten van de woning voor de duur van drie maanden evenredig.
20. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T. Dohmen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.W.J. Reuvers, griffier.
De uitspraak is openbaar gemaakt op: 4 december 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 4 december 2020

Rechtsmiddel

Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.