ECLI:NL:RBLIM:2020:9558

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 november 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
C/03/276118 /FA RK 20-1120
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring ontkenning vaderschap en vaststelling ouderschap met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 november 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap en de vaststelling van het ouderschap van een minderjarige. De verzoekster, aangeduid als de moeder, heeft een verzoek ingediend om de ontkenning van het vaderschap van de vader, die nooit in Nederland is geweest, te bevestigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader niet de biologische vader van de minderjarige kan zijn, aangezien de moeder sinds 2015 in Nederland verblijft en de vader nooit in Nederland is geweest. De bijzondere curator heeft het standpunt ingenomen dat de man, die in de procedure als belanghebbende is aangeduid, de biologische vader is van de minderjarige. De rechtbank heeft op basis van de verklaringen van de moeder en de man, alsook de bevindingen van de bijzondere curator, geoordeeld dat er voldoende bewijs is dat de man de verwekker van de minderjarige is. De rechtbank heeft de ontkenning van het vaderschap van de vader gegrond verklaard en het verzoek tot vaststelling van het ouderschap van de man in principe voor toewijzing gereed verklaard, onder voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan. Daarnaast heeft de rechtbank de beslissing over het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam aangehouden, in afwachting van nadere informatie van de moeder.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 23 november 2020
Zaaknummer: C/03/276118 /FA RK 20-1120
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de volgende beschikking gegeven inzake:
[verzoekster] ,
verzoekster, verder te noemen: de moeder,
wonend te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. T.M.L. de la Haije, kantoorhoudend te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
ter zake het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap
[belanghebbende 1] ,
verder te noemen: de vader, wonend te [woonplaats 2] ,
en
de minderjarige:
[minderjarige] ,
verder te noemen: [minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] ,
in rechte vertegenwoordigd door mr. S.C.H. Poelman, advocaat, kantoorhoudend te Brunssum,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator voor [minderjarige] ,
ter zake het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap
[belanghebbende 2] ,
verder te noemen: de man,
wonend te [woonplaats 1] , en
de minderjarige:
[minderjarige] ,
verder te noemen: [minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] .
in rechte vertegenwoordigd door mr. S.C.H. Poelman, advocaat, kantoorhoudend te Brunssum,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator voor [minderjarige] .
Wederom gezien de stukken, waaronder de beschikking van deze rechtbank van 17 juli 2020. De rechtbank heeft bij genoemde beschikking mr. Poelman tot bijzondere curator voor [minderjarige] benoemd, teneinde haar als belanghebbende te vertegenwoordigen ter zake het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de vader en het verzoek tot vaststelling van het ouderschap van de man.

1.Het verdere verloop van de procedure

Het verslag van de bijzondere curator is op 28 augustus 2020 ter griffie binnengekomen.

2.Het standpunt van de bijzondere curator

De bijzondere curator heeft met de moeder en de man gesproken, en emailcontact gehad met de vader.
De bijzondere curator heeft zich op het standpunt gesteld dat nu de moeder een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd heeft, op grond van artikel 10:17 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) Nederlands recht van toepassing is op de onderhavige verzoeken.
De bijzondere curator is van mening dat de vader niet de biologische vader van [minderjarige] kan zijn. De moeder verblijft sinds 2015 in Nederland. De vader is Nederland nooit ingereisd en de moeder is Nederland nooit uitgereisd. [minderjarige] is op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] geboren. Daarmee is feitelijk niet mogelijk dat de vader de verwekker is. Nu ook overigens niet is gebleken dat het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de vader onrechtmatig of ongegrond is, kan dat verzoek volgens de bijzonder curator worden toegewezen.
De bijzondere curator geeft voorts aan dat de man en de moeder beiden verklaren dat de man de verwekker van [minderjarige] is. De man is bij alle belangrijke gebeurtenissen in het leven van [minderjarige] tot heden aanwezig geweest. Bij de moeder en de man is er nooit twijfel geweest over de afstamming van [minderjarige] . [minderjarige] heeft er belang bij dat wordt vastgesteld wie haar vader is. De bijzondere curator vindt een DNA-onderzoek niet noodzakelijk en daar is bij de moeder en de man ook geen behoefte aan.
De bijzondere curator stelt zich op het standpunt dat de juridische wekelijkheid in overeenstemming dient te worden gebracht met de biologische werkelijkheid en dat, nu overigens geen bezwaar daartegen is gebleken, de verzoeken van de moeder kunnen worden toegewezen.

3.De verdere beoordeling

3.1.
De rechtbank zal zonder mondelinge behandeling beslissen. De rechtbank acht zich op basis van alle stukken voldoende voorgelicht om weloverwogen te kunnen beslissen.
3.2.
Het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de vader
3.2.1.
Ingevolge artikel 10:93, lid 1, BW wordt de vraag of familierechtelijke betrekkingen als bedoeld in artikel I 0:92 BW in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning kunnen worden tenietgedaan, bepaald door het recht dat ingevolge dat artikel op het bestaan van die betrekkingen toepasselijk is.
Op grond van artikel 10:92, lid I, BW, wordt de vraag of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekkingen komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde persoon bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en die persoon of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de vrouw en die persoon elk hun gewone verblijfplaats hebben, of indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
Ingevolge artikel I 0:92, lid 3, BW is in deze procedure voor de toepassing van artikel I 0:92, lid 1, BW bepalend het tijdstip van de geboorte van de kinderen, dan wel indien het huwelijk van de ouders voordien is ontbonden, dat van de ontbinding.
Het huwelijk van de moeder en de vader was niet ontbonden op het tijdstip van de geboorte van [minderjarige] , zodat voor de vraag naar het toepasselijke recht op het ontstaan van een familierechtelijke betrekking tussen de vader en [minderjarige] bepalend is het tijdstip van de geboorte van [minderjarige] .
De rechtbank gaat ervan uit dat de moeder en de vader op het tijdstip van de geboorte van [minderjarige] beiden de Eritrese nationaliteit hadden. Daarmee zou, gelet op de eerste trede van de verwijzingsladder van artikel 10:92, lid 1, BW het Eritrees recht als het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de moeder en de vader op het tijdstip van de geboorte van [minderjarige] van toepassing zijn op de vraag naar het bestaan van een familierechtelijke betrekking tussen de vader en [minderjarige] . Nu echter vast staat dat de moeder op het tijdstip van de geboorte van [minderjarige] een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had, is ten aanzien van haar artikel 10:17, lid 1, BW van belang, waarin is bepaald dat de persoonlijke staat van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend, wordt beheerst door het recht van zijn woonplaats, of, indien hij geen woonplaats heeft, door het recht van zijn verblijfplaats.
In dit geval wordt daarom geen rekening gehouden met het nationaliteitsrecht van de moeder en blijft het resultaat van de eerste trede van de verwijzingsladder van artikel 10:92, lid 1, BW (de toepasselijkheid van Eritrees recht) daarmee buiten toepassing.
Gelet op de tweede trede van de verwijzingsladder van artikel 10:92, lid I, BW dient te worden aangeknoopt bij het domicilie van de betrokkenen. Uit de gegevens uit de basisregistratie personen blijkt dat de moeder ten tijde van de geboorte van [minderjarige] woonplaats in Nederland had. Nu niet duidelijk is waar de vader op het tijdstip van de geboorte van [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats had, dient ervan te worden uitgegaan dat ook een gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de moeder en de vader op het tijdstip van de geboorte van [minderjarige] ontbreekt.
Dan is op het bestaan van een familierechtelijke betrekking tussen de vader en [minderjarige] , gelet op de derde trede van de verwijzingsladder van artikel 10:92, lid 1, BW, het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van [minderjarige] van toepassing. Omdat de moeder ten tijde van de geboorte van [minderjarige] woonplaats in Nederland had en de woonplaats van [minderjarige] van haar wordt afgeleid, is op het bestaan van een familierechtelijke betrekking
tussen de vader en [minderjarige] Nederlands recht van toepassing.
Aangezien op het bestaan van een familierechtelijke betrekking tussen de vader en [minderjarige] Nederlands recht van toepassing is, is op de tenietdoening van een familierechtelijke betrekking tussen de vader en [minderjarige] eveneens Nederlands recht van toepassing.
3.2.2.
Op grond van artikel 1:199, aanhef en onder a, BW is vader van een kind de vader die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren, is gehuwd. De moeder en de vader waren op het tijdstip van de geboorte van [minderjarige] nog met elkaar gehuwd en daardoor heeft de vader als de Uuridische) vader van [minderjarige] te gelden.
Op grond van artikel 1:200, lid 1, BW kan het in artikel 1:199, onder a, BW bedoelde (door huwelijk ontstane) vaderschap door de moeder van het kind worden ontkend op de grond dat de man niet biologische vader is van het kind. Ontkenning van het vaderschap kan niet geschieden, indien er sprake is van de beletselen, zoals genoemd in artikel 1:200, lid 2 en 3, BW. Vaststaat dat van die beletselen geen sprake is.
Op grond van artikel 1:200, lid 5, BW dient het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning door de moeder te worden ingediend binnen een jaar na de geboorte van het kind. Vast staat dat het verzoek van de moeder binnen de daartoe in de wet gestelde termijnen is ingediend.
3.2.3.
Het geding spitst zich daarmee toe op de vraag of in rechte met een voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat de vader niet de biologische vader is van [minderjarige] . De moeder heeft verklaard dat zij in 2015 zonder de vader naar Nederland is gekomen en dat zij sindsdien zonder hem in Nederland verblijft. De vader heeft aan de bijzondere curator verteld dat hij nooit in Nederland is geweest en dat hij ongeveer een jaar geleden uit Eritrea is vertrokken en nu in [woonplaats 2] verblijft. Hierdoor is het, volgens de bijzondere curator, feitelijk onmogelijk dat de vader de verwekker van [minderjarige] is. De vader heeft in het door de moeder overgelegde e-mailbericht van 7 mei 2020 zelf ook aangegeven dat hij niet de biologische vader van [minderjarige] is. Voorts hebben de moeder en de man gesteld dat de man de biologische vader van [minderjarige] is. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat de vader niet de biologische vader is van [minderjarige] . De rechtbank ziet, net als de bijzondere curator, geen aanleiding voor een
DNA-onderzoek. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de bijzondere curator als belangenbehartiger van [minderjarige] de toewijzing van het verzoek in het belang van [minderjarige] acht.
Gezien al het vorenstaande ligt het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de vader voor toewijzing gereed.
De aard van de zaak verzet zich ertegen dat de beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
De rechtbank zal bepalen dat de griffier op de voet van het bepaalde in artikel 1:20e, lid 1, BW niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking een afschrift daarvan zal zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Heerlen, dit met het oog op het bepaalde in artikel ) :20, lid 1, BW juncto artikel 1:20a, lid 1, BW.
3.3.
Het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van de man
3.3 .1.
.1. Of en onder welke voorwaarden het ouderschap van een persoon gerechtelijk kan worden vastgesteld, wordt ingevolge artikel 10:97, lid 1, BW bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van die persoon en de moeder of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar die persoon en de moeder elk hun gewone verblijfplaats hebben of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Ingevolge het derde lid van voornoemd artikel is voor de toepassing van het eerste lid bepalend het tijdstip van de indiening van het verzoek.
Het verzoek is ingediend op 25 maart 2020. Blijkens de Basisregistratie personen hadden de moeder en de man op 26 maart 2020 beiden de Eritrese nationaliteit. Daarmee zou, gelet op de eerste trede van de verwijzingsladder van artikel 10:97, lid 1, BW in beginsel het Eritrees recht als het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de moeder en de man op het tijdstip van de indiening van het verzoek van toepassing zijn op de vraag of en onder welke voorwaarden het ouderschap van de man en [minderjarige] kan worden vastgesteld. Nu echter blijkens de overgelegde stukken vast staat dat de moeder op voormeld tijdstip een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had, is artikel 10:17, lid 1, BW van toepassing, hetgeen meebrengt dat er geen rekening wordt gehouden met het nationaliteitsrecht van de moeder en dat het resultaat van de eerste trede van de verwijzingsladder van artikel 10:97, lid 1, BW (de toepasselijkheid van Eritrees recht) daarmee buiten toepassing blijft.
Gelet op de tweede trede van de verwijzingsladder van artikel 10:97, lid 1, BW dient dan te worden aangeknoopt bij het domicilie van de betrokkenen. De moeder en de man hadden ten tijde van de indiening van het verzoek tot vaststelling van het ouderschap van de man hun gewone verblijfplaats in Nederland. Dat betekent dat op dat verzoek Nederlands recht als het recht van de gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de moeder en de man van toepassing is.
3.3.2.
Op grond van artikel 1:207, lid 1 onder a, BW kan, voor zover hier van belang, het ouderschap van een persoon, op de grond dat deze de verwekker is van het kind, door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt. Vaststelling van het ouderschap kan niet geschieden, indien er sprake is van de beletselen, zoals genoemd in artikel 1:207, lid 2, BW.
Zodra de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van [minderjarige] in kracht van gewijsde is gegaan, is er geen sprake van het in artikel 1:207, lid 2 onder a, BW genoemde beletsel. Gesteld noch gebleken is dat zich het in artikel 1:207, lid 2 onder b, BW genoemde beletsel voordoet. Verder staat vast dat van het in artikel 1:207, lid 2 onder c, BW genoemde beletsel geen sprake is.
Op grond van artikel 1:207, lid 3, BW dient het verzoek tot vaststelling van het ouderschap door de moeder te worden ingediend binnen vijf jaar na de geboorte van het kind. Vast staat dat het verzoek van de moeder binnen de daartoe in de wet gestelde termijnen is ingediend.
3.3.3.
Het geding spitst zich daarmee toe op de vraag of in rechte met een voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat de man de verwekker is van [minderjarige] .
De moeder heeft in haar verzoekschrift gesteld dat de man de biologische vader van [minderjarige] is en dat zij vanaf de geboorte van [minderjarige] een gezin vormen. Bij het verzoekschrift zijn schriftelijke verklaringen van de moeder en de man overgelegd, waarin zij beiden aangeven dat de man de biologische vader van [minderjarige] is. Ten overstaan van de bijzonder curator hebben de moeder en de man verklaard dat de man de verwekker van
[minderjarige] is en dat de man bij alle belangrijke gebeurtenissen in het leven van [minderjarige] aanwezig is geweest.
De rechtbank is, gelet op de onweersproken en overeenstemmende verklaringen van de moeder en man, van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat de man de biologische vader is van [minderjarige] . De rechtbank ziet, net als de bijzondere curator, geen aanleiding voor een DNA-onderzoek. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de bijzondere curator als belangenbehartiger van [minderjarige] de toewijzing van het verzoek in het belang van [minderjarige] acht. Gezien al het vorenstaande ligt het verzoek tot vaststelling van het ouderschap van de man van [minderjarige] in principe voor toewijzing gereed, zodra de beslissing tot de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank zal de moeder in de gelegenheid stellen een authentiek afschrift van de geboorteakte van [minderjarige] met de daaraan toegevoegde latere vermelding betreffende de ontkenning van het vaderschap over te leggen. Gelet hierop en gelet op het hierna onder punt 3.4. ter zake het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam overwogene en de onderlinge samenhang van dat verzoek met het onderhavige verzoek, zal de rechtbank de beslissing op het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap aanhouden
voor een termijn van vier maanden pro forma.
3.4.
Het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam
De rechtbank overweegt dat uit de basisregistratie personen blijkt dat alle namen van de betrokkenen als geslachtsnaam worden gezien. Voorts overweegt de rechtbank dat bij de bestudering van het dossier een aantal vragen en onduidelijkheden zijn gerezen met betrekking tot het wijzigingsverzoek en dat de rechtbank behoefte heeft aan meer informatie alvorens zij op dat verzoek kan beslissen.
De rechtbank verzoekt de moeder zich uit te laten over:
het op het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam toepasselijke recht;
het feit dat de moeder en de man in de door de moeder overgelegde verklaringen van 22 maart 2020 wensen dat [minderjarige] de geslachtsnaam [geslachtsnaam 1] zal dragen, terwijl de moeder in haar verzoekschrift heeft verzocht om de geslachtnaam te wijzigen in [geslachtsnaam 2] ;
- hoe de geslachtsnaam dient te luiden in relatie tot de geslachtsnaam die de man thans volgens de basisregistratie personen heeft.
De rechtbank zal de beslissing ter zake het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam aanhouden teneinde de moeder in de gelegenheid te stellen de rechtbank binnen vier maanden na de datum van deze beschikking nader te informeren.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart gegrond de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van [belanghebbende 1] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] , van het kind [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] ;
4.2.
bepaalt dat de griffier niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking op de voet van het bepaalde in artikel 1 :20e, lid 1, BW een afschrift daarvan zal zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Heerlen, dit met het oog op het
bepaalde in artikel 1:20, lid 1 en onder a, BW juncto artikel 1:20a, lid 1, BW;
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan voor een termijn van vier maanden pro forma in afwachting van nader bericht van de moeder zoals hiervoor onder de punten 3.3. en 3.4. overwogen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 23 november 2020.
sv
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.