ECLI:NL:RBLIM:2020:9523

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
8496571 \ CV EXPL 20-2026
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van schadevergoeding en kosten door Q-Park na parkeerovereenkomst

In deze zaak vordert Q-Park Operations Netherlands B.V. betaling van een schadevergoeding van € 358,80 van de gedaagde partij, die in persoon procedeert. De vordering is gebaseerd op een parkeerovereenkomst die tussen partijen tot stand zou zijn gekomen. Q-Park stelt dat de gedaagde partij op 7 december 2019 een parkeeraccommodatie heeft verlaten zonder te betalen, door middel van 'treintje rijden', en dat hij daarmee in strijd heeft gehandeld met de algemene voorwaarden van Q-Park. Q-Park legt de vordering primair neer als toerekenbaar tekortschieten en subsidiair als onrechtmatig handelen. De gedaagde partij heeft verweer gevoerd en betwist dat hij op de parkeeraccommodatie was, maar heeft geen bewijs geleverd voor zijn stelling.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij niet heeft betwist dat hij de parkeeraccommodatie heeft verlaten zonder te betalen. De kantonrechter oordeelt dat er een parkeerovereenkomst is ontstaan en dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn. De kantonrechter heeft de vordering van Q-Park toegewezen, waarbij de boete van € 300,00 voor het 'treintje rijden' als redelijk wordt beschouwd. Daarnaast is de wettelijke rente over de hoofdsom en de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. De gedaagde partij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8496571 \ CV EXPL 20-2026
Vonnis van de kantonrechter van 2 december 2020
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Q-PARK OPERATIONS NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Maastricht,
eisende partij,
gemachtigde mr. C.F.P.M. Spreksel,
tegen:
[gedaagde partij],
wonende [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.
Partijen zullen hierna Q-Park en [gedaagde partij] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de DVD die aan de zijde van Q-Park ter depot is afgegeven.
1.2.
Hoewel daartoe bij brief van de griffier van 1 oktober 2020 in de gelegenheid gesteld, heeft [gedaagde partij] geen conclusie van dupliek genomen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Q-Park vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde partij] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Q-Park te betalen, het bedrag van
€ 358,80, te vermeerderen met rente en kosten.
2.2.
Q-Park legt aan de vordering primair toerekenbaar tekortschieten ex 6:74 BW en subsidiair onrechtmatig handelen ex 6:162 BW ten grondslag. En stelt daartoe samengevat weergegeven het volgende.
2.3. Q-Park stelt dat tussen haar en [gedaagde partij] een parkeerovereenkomst tot stand is gekomen. Op deze overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van Q-Park van toepassing. [gedaagde partij] heeft in strijd met het bepaalde in de artikelen 5.9 en/of 6.4 van deze algemene voorwaarden gehandeld doordat hij op 7 december 2019 een door Q-Park uitgebate parkeeraccommodatie is uitgereden door direct achter een voorganger onder c.q. langs de slagboom te rijden (het zogenaamde “treintje rijden”), althans zonder gebruikmaking van een geldig parkeerbewijs of -middel. Ook doet Q-Park een beroep op artikel 6.6. van de algemene voorwaarden voor het in rekening brengen van het tarief van de “verloren kaart”. Op basis van de algemene voorwaarden is [gedaagde partij] € 300,00 schadevergoeding en het tarief van de verloren kaart van € 12,00 verschuldigd. Het verzuim is direct ingetreden. [gedaagde partij] is voor zover nodig in gebreke gesteld op 19 december 2019 en diende binnen 16 dagen een bedrag van € 312,00 te betalen. Daarbij zijn ook de buitengerechtelijke incassokosten ad
€ 46,80 aangezegd. [gedaagde partij] heeft niet betaald en verkeert daardoor in verzuim. Q-Park heeft de schade en de omvang en haar belang daarbij nader onderbouwd in de dagvaarding.
2.4.
Verder stelt Q-Park dat de betreffende artikelen in de algemene voorwaarden waarop zij een beroep doet, niet onredelijk bezwarend of oneerlijk zijn. Dit volgt uit de jurisprudentie, aldus Q-Park. Tevens bestaat er in deze zaak geen ruimte voor de kantonrechter tot matiging van de gevorderde schadevergoeding. Ook maakt Q-Park aanspraak op de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente op grond van de wet.
2.5.
[gedaagde partij] heeft verweer gevoerd. Hij wil bewijs van Q-Park zien waaruit blijkt dat hij daadwerkelijk op die bewuste dag op de parkeeraccommodatie van Q-Park is geweest.
2.6.
Q-Park heeft bij repliek haar vordering nader uitgewerkt en het verweer van [gedaagde partij] als volgt besproken.
Q-Park stelt dat op het beeldmateriaal duidelijk te zien is dat het een motorvoertuig betreft met het kenteken [kenteken] . Volgens de RDW staat dit kenteken geregistreerd op naam van [gedaagde partij] . Door deze registratie kan het vermoeden worden afgeleid dat de kentekenhouder ook de bestuurder van de auto is. Indien de kentekenhouder niet de bestuurder van de auto is geweest, dan ligt het op de weg van de kentekenhouder om dat vermoeden te weerleggen.
2.7.
[gedaagde partij] heeft geen conclusie van dupliek genomen.

3.De beoordeling

3.1.
[gedaagde partij] heeft niet langer betwist dat hij niet de parkeeraccommodatie Heerlen – Putgraaf is ingereden. [gedaagde partij] heeft nagelaten feiten en omstandigheden te stellen, laat staan onderbouwd met stukken, dat hij ten tijde van het uitrijden elders verbleef, maar in ieder geval niet op de parkeeraccommodatie Heerlen - Putgraaf in de auto zat. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [gedaagde partij] als bestuurder van de auto met het kenteken [kenteken] moet worden aangemerkt en dat er een parkeerovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen.
3.2.
Niet in geschil is dat op die overeenkomst de Algemene Voorwaarden Parkeren van Q-Park van toepassing zijn. Ook heeft [gedaagde partij] niet langer weersproken dat hij met een auto het parkeerterrein is uitgereden zonder te betalen en dat hij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan ‘treintje rijden’. Uitgaande van de algemene voorwaarden van Q-Park is [gedaagde partij] vanwege het treintje rijden in beginsel een boete verschuldigd van € 300,00 en voor de verloren kaart een bedrag van € 12,00.
3.3.
De kantonrechter stelt vast dat de tussen partijen ontstane overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een consumentenovereenkomst. De kantonrechter dient derhalve ambtshalve te beoordelen of het beding in de algemene voorwaarden, op grond waarvan Q-Park een boete van € 300,00 vordert, als oneerlijk beding of als onredelijk bezwarend beding moet worden aangemerkt (vgl. HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:691). Volgens artikel 3 lid 1 van de Richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentovereenkomsten (hierna: de Richtlijn) wordt een beding als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. In de bijlage bij de Richtlijn wordt vermeld dat een beding onder meer oneerlijk kan zijn als dat beding tot doel of tot gevolg heeft de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen. Een beding is daarnaast vernietigbaar, indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand gekomen zijn, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij (artikel 6:233 aanhef en onder b BW).
3.4.
Q-Park heeft – kort samengevat – aangevoerd dat het boetebeding de schade moet vergoeden die Q-Park ten gevolge van het treintje rijden lijdt. Zo registreert door het treintje rijden het systeem van het parkeerterrein niet dat een bezette plaats is verlaten en Q-Park loopt zodoende inkomsten mis. Q-Park maakt daarnaast kosten om overtreders te achterhalen en ook kan er schade ontstaan aan apparatuur. Q-Park heeft tevens aangevoerd dat treintje rijden gevaar kan opleveren voor de voorganger en andere weggebruikers. Q-Park heeft er daarnaast groot belang bij dat parkeerfraude wordt tegengegaan.
3.5.
De kantonrechter is van oordeel dat de boete in een redelijke verhouding staat tot de (te verwachten) schade door de gedraging waarop de boete is gesteld, mede gelet op het generaal – preventieve karakter van de boete. Tegen de achtergrond van de aard en de achtergrond van het beding, zoals door Q-Park onbetwist is aangevoerd, is het boetebeding niet aan te merken als een oneerlijk beding in de zin van de Richtlijn of een onredelijk bezwarend beding in de zin van artikel 6:233 aanhef en onder a BW. Dat betekent dat Q-Park recht heeft op een boetebedrag van € 300,00 per keer dat het terrein door middel van treintje rijden is verlaten.
3.6.
Uit het vorenstaande volgt dat de gevorderde hoofdsom ad € 312,00 aan Q-Park dient te worden toegewezen. De wettelijke rente over de hoofdsom ad € 312,00 zal op grond van artikel 6:83 sub b BW worden toegewezen vanaf 7 december 2019.
3.7.
Q-Park maakt tevens aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en worden geacht redelijk te zijn. De vordering is toewijsbaar aangezien Q-Park de
veertiendagenbrief aan [gedaagde partij] verzonden heeft. Deze brief voldoet aan de vereisten van art. 6:96 lid 6 BW en [gedaagde partij] heeft de ontvangst daarvan niet betwist.
3.8.
De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding (= 18 maart 2020), aangezien niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde partij] voor de vergoeding van deze kosten eerder dan bij dagvaarding in verzuim is.
3.9.
[gedaagde partij] zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van Q-Park worden begroot op:
  • dagvaarding € 85,09
  • griffierecht € 124,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 353,09

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan Q-Park tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 358,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 312,00 vanaf 7 december 2019 en over € 46,80 vanaf 18 maart 2020, een en ander tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de kosten van de procedure aan de zijde van Q-Park gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 353,09,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en in het openbaar uitgesproken.
type: JEC