In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 25 november 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de naamloze vennootschap Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. en een gedaagde partij, die in persoon procedeerde. Zilveren Kruis vorderde betaling van een bedrag van € 735,08, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een zorgverzekeringsovereenkomst die met de gedaagde partij was gesloten. De totale achterstand op de rekening van de gedaagde partij bedroeg € 1.119,56, met een bijkomende wettelijke rente van € 13,41 en buitengerechtelijke kosten van € 110,86. De gedaagde partij had een deelbetaling van € 508,75 gedaan, wat in mindering werd gebracht op de hoofdsom.
De gedaagde partij voerde verweer aan, stellende dat hij door het uitblijven van een werkloosheidsuitkering in financiële problemen was gekomen en de rekening te laat had voldaan. Zilveren Kruis had echter de procedure gestart omdat de gedaagde partij ondanks aanmaningen in gebreke bleef met betalen. De kantonrechter oordeelde dat Zilveren Kruis haar vordering voldoende had onderbouwd en dat de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten toewijsbaar waren. De kantonrechter stelde vast dat de gedaagde partij de hoofdsom, rente en buitengerechtelijke kosten volledig had voldaan door de deelbetalingen, maar dat hij wel de proceskosten verschuldigd bleef.
De beslissing van de kantonrechter was dat de gedaagde partij werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van Zilveren Kruis tot op heden waren begroot op € 449,00. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.