ECLI:NL:RBLIM:2020:9505

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
8239046 \ CV EXPL 19-8588
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid vennoten bij betalingsachterstand ING Bank N.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een vordering van ING Bank N.V. tegen drie gedaagden, die als vennoten van een vennootschap zijn aangemerkt. De procedure is gestart vanwege een betalingsachterstand die voortvloeit uit een vennootschapscontract. De kantonrechter heeft op 25 november 2020 uitspraak gedaan na een eerdere zitting en een tussenvonnis op 3 juni 2020. ING stelt dat alle vennoten aansprakelijk zijn voor de vordering, maar de gedaagden betwisten dit. Ze voeren aan dat de tekenbevoegdheid van de vennoten beperkt was en dat ING hiervan op de hoogte had kunnen zijn door het handelsregister te raadplegen. De kantonrechter oordeelt dat de vennoten niet hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de vordering van ING, omdat de beperkte tekenbevoegdheid kenbaar was. Alleen gedaagde sub 1 is aansprakelijk voor de overeenkomst die onbevoegd is aangegaan, terwijl gedaagde sub 2 aansprakelijkheid heeft aanvaard door een betalingsregeling te treffen. Gedaagde sub 3 wordt vrijgesteld van aansprakelijkheid. De kantonrechter heeft de vordering tegen gedaagde sub 3 afgewezen en de vordering tegen gedaagde sub 1 en sub 2 toegewezen, met veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8239046 \ CV EXPL 19-8588
Vonnis van de kantonrechter van 25 november 2020
in de zaak van:
de naamloze vennootschap ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde Gerechtsdeurwaarderskantoor H.J. Jansen B.V.,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,wonend [adres 1] ,[woonplaats 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
wonend [adres 1] ,
[woonplaats 1] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonend [adres 2] ,
[woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.
Partijen worden ook in dit vonnis ING en [gedaagden] genoemd. De gedaagden worden afzonderlijk weer aangeduid als [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] .

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 juni 2020
  • de akte uitlating aan de zijde van ING
  • de antwoordakte aan de zijde van [gedaagden]
1.2.
Ten slotte is wederom vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Bij het genoemde tussenvonnis zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de kenbaarheid van de bevoegdheidsbeperking van de vennoten en de gevolgen hiervan voor de vordering van ING.
2.2.
ING heeft betoogd dat de beperkte tekenbevoegdheid van de vennoten van [naam vennootschap] haar niet bekend is en dat het ook niet op haar weg lag om dit te moeten controleren. Volgens ING hadden [gedaagden] dit aan haar moeten aangeven uit hoofde van een meldingsplicht. Als er onjuistheden in de jaarstukken of de administratie waren, hadden zij dat intern, maar ook extern aan ING moeten melden. [gedaagden] woonden tot 8 februari 2017 ook op hetzelfde adres, waar alle post van ING naar toe ging. Zij hebben nooit contact opgenomen om aan te geven dat iets niet zou kloppen of om een beperkte tekenbevoegdheid aan te tonen. ING blijft dan ook bij haar standpunt dat alle vennoten aansprakelijk zijn voor de vordering, ook omdat ze jarenlang van de rekening en de Businesscard gebruik gemaakt hebben en dit in het voordeel van de vennootschap heeft gestrekt.
2.3.
[gedaagden] voeren onder meer aan dat hun accountant bij toetreding van [gedaagde sub 3] tot de vennootschap een nieuw vennootschapscontract heeft opgesteld, dat is gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel en waarvan zij onder meer aan ING een afschrift hebben toegezonden. Uit de inschrijving bij de Kamer van Koophandel blijkt dat de vennoten een tekenbevoegdheid hebben tot € 500,00. [gedaagden] hebben een kopie van een uitdraai uit het handelsregister d.d. 3 september 2009 in het geding gebracht, waarop de beperkende bepaling is vermeld.
2.4.
Hoewel ING niet meer op de in het geding gebrachte uitdraai heeft kunnen reageren, zal de kantonrechter daar toch acht op slaan, nu het om gegevens uit een openbaar en voor iedereen te raadplegen register gaat. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagden] hiermee voldoende hebben aangetoond dat de bevoegdheidsbeperking bestond en – in elk geval in 2009, dus na het aantreden van [gedaagde sub 3] en vóór de aanvraag van de Businesskaart door [gedaagde sub 1] – kenbaar was. ING voert weliswaar aan dat zij daarvan niet op de hoogte was, maar dat komt voor haar eigen risico, nu zij van die beperking wel op de hoogte had kunnen zijn. Daartoe had zij slechts het handelsregister hoeven raadplegen toen [gedaagde sub 1] de aanvraag voor de Businesscard deed. Het handelsregister is immers juist bedoeld om handelspartners op de hoogte te brengen van onder meer dit soort beperkingen. De stelling van ING dat [gedaagden] een meldingsplicht hadden, volgt de kantonrechter niet, nu ING niet hebben gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, waarop die meldingsplicht dan gebaseerd was. Ook de stelling van ING dat alle vennoten aansprakelijk zijn vanwege het jarenlange gebruik van de Businesscard die tot voordeel van de vennootschap heeft gestrekt volgt de kantonrechter niet, nu deze verder niet onderbouwde stelling van de zijde van [gedaagden] is betwist.
2.5.
Het voorgaande brengt mee dat de vennoten niet hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de vordering van ING. Strikt genomen is alleen [gedaagde sub 1] aansprakelijk omdat hij degene is die de overeenkomst onbevoegdelijk is aangegaan, maar [gedaagde sub 2] heeft tegenover ING ook aansprakelijkheid aanvaard door een betalingsregeling overeen te komen. De kantonrechter begrijpt dat zij zich niet beroept op de onbevoegdheid van [gedaagde sub 1] bij het aangaan van de overeenkomst. [gedaagde sub 3] heeft dat wel gedaan, zodat de vordering tegen hem zal worden afgewezen. Tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal de vordering worden toegewezen zoals in het tussenvonnis aangekondigd.
2.6.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van ING en ING zal de kosten van [gedaagde sub 3] moeten betalen. De kantonrechter begroot de kosten van ING op:
  • dagvaarding € 99,01
  • griffierecht 499,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.123,01
De kantonrechter begroot de kosten van [gedaagde sub 3] met inachtneming van art. 238 Rv op nihil, nu partijen schriftelijk hebben geprocedeerd en er geen zitting heeft plaatsgevonden.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen € 2.603,47, vermeerderd met de contractuele rente over € 1.494,24 vanaf 4 november 2019 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
wijst de vordering tegen [gedaagde sub 3] af,
3.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten aan de zijde van ING gevallen en tot op heden begroot op € 1.123,01,
3.4.
veroordeelt ING in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 3] gevallen en tot op heden begroot op nihil,
3.5.
verklaart de veroordelingen onder 3.1., 3.2. en 3.4. uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken.