In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een vordering van ING Bank N.V. tegen drie gedaagden, die als vennoten van een vennootschap zijn aangemerkt. De procedure is gestart vanwege een betalingsachterstand die voortvloeit uit een vennootschapscontract. De kantonrechter heeft op 25 november 2020 uitspraak gedaan na een eerdere zitting en een tussenvonnis op 3 juni 2020. ING stelt dat alle vennoten aansprakelijk zijn voor de vordering, maar de gedaagden betwisten dit. Ze voeren aan dat de tekenbevoegdheid van de vennoten beperkt was en dat ING hiervan op de hoogte had kunnen zijn door het handelsregister te raadplegen. De kantonrechter oordeelt dat de vennoten niet hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de vordering van ING, omdat de beperkte tekenbevoegdheid kenbaar was. Alleen gedaagde sub 1 is aansprakelijk voor de overeenkomst die onbevoegd is aangegaan, terwijl gedaagde sub 2 aansprakelijkheid heeft aanvaard door een betalingsregeling te treffen. Gedaagde sub 3 wordt vrijgesteld van aansprakelijkheid. De kantonrechter heeft de vordering tegen gedaagde sub 3 afgewezen en de vordering tegen gedaagde sub 1 en sub 2 toegewezen, met veroordeling in de proceskosten.