ECLI:NL:RBLIM:2020:9462

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
AWB 19/647
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van wateroverlast door omgevingsvergunning en bestemmingsplan

In deze zaak heeft eiser handhaving gevraagd tegen vermeende overtredingen op het perceel van derde-partij, die volgens hem wateroverlast op zijn eigen perceel veroorzaken. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten, heeft het bezwaar van eiser tegen een eerder besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit onjuist is, omdat verweerder geen overtreding van de omgevingsvergunning heeft aangenomen, terwijl dat wel het geval is. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er een verharding is die mogelijk in strijd is met het bestemmingsplan. De deskundige van de Stichting Advisering voor Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) heeft geconcludeerd dat er geen oorzakelijk verband is tussen de door eiser genoemde overtredingen en de wateroverlast. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten om de procedure te verkorten en de verhoudingen tussen eiser en derde-partij te verbeteren. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/647

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. M.R.A. Arntz),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten, verweerder
(gemachtigde: ing. J.G.H.M. Ackermans).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij]

(gemachtigde: mr. G.A.M. van de Wouw).

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2018 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen de aanhoudende wateroverlast afkomstig van het perceel met de kadastrale aanduiding [kadasternummer 1] (hierna: het perceel) deels toegewezen.
Bij besluit van 21 januari 2019 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2020.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting was voor verweerder tevens aanwezig [naam adviseur] , werkzaam als adviseur praktische geohydrologie bij adviesbureau [naam adviesbureau] (hierna: [naam adviesbureau] ). Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek ter zitting geschorst voor het instellen van een onderzoek door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB).
De StAB heeft op 15 juli 2020 een verslag uitgebracht. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren, van welke gelegenheid zij gebruik hebben gemaakt.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij op een nadere zitting wensen te worden gehoord. Alle partijen hebben aangegeven geen nadere zitting nodig te vinden en de rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft een verzoek tot handhaving gedaan ten aanzien van diverse (gestelde) overtredingen op het (hoger gelegen) perceel dat in eigendom toebehoort aan zijn buurman, derde-partij, omdat daardoor op het perceel van eiser wateroverlast wordt veroorzaakt. Dat verzoek heeft verweerder in het primaire besluit gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing omdat hij van mening is dat de derde-partij in strijd heeft gehandeld met de verleende omgevingsvergunning, omdat een laag teelaarde niet overeenkomstig deze vergunning is aangebracht en er rondom een bouwwerk een grotere oppervlakte aan verharding is gerealiseerd. Voorts vindt eiser dat derde-partij in strijd met het bestemmingsplan de gronden op zijn perceel verhard heeft met een verhardende substantie (korrelmix). In het bestreden besluit heeft verweerder de eerdere gedeeltelijke afwijzing gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard. In beroep handhaaft eiser zijn standpunt.
Feiten en verloop van de procedure
2. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende, door partijen niet betwiste, feiten en omstandigheden. Derde-partij is eigenaar van het perceel. Dit perceel heeft een oppervlakte van 7.634 m2 en wordt gebruikt voor het (hobbymatig) weiden van paarden en de opslag van hooi. Het perceel is grotendeels grasland. Het perceel grenst aan de zuidzijde aan vijf percelen die horen bij de woningen met huisnummers [nummer 1] , [nummer 2] (de woning van derde-partij), [nummer 3] , [nummer 4] (de woning van eiser) en [nummer 5] . Eiser is eigenaar van het lager gelegen perceel [adres 1] in [woonplaats] .
2.1.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Buitengebied 2009” (Margraten, inclusief 1e herziening) (hierna: het bestemmingsplan). Op de gronden van het perceel rust de enkelbestemming “Agrarisch met waarden”.
2.2.
Op 25 maart 2014 heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid onder a, b en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het legaliseren van het uitbreiden van twee schuilgelegenheden voor vee en het nieuw bouwen van een schuilgelegenheid op de percelen, kadastraal bekend [kadasternummer 1] , [kadasternummer 2] en [kadasternummer 3] ).
In het vergunningblad bij deze vergunning is vermeld:
“Het uitvoeren van een werk”

Toetsing

Het werk bevindt zich of de werkzaamheid vindt plaats in een gebied waarvoor het
bestemmingsplan “Buitengebied 2009” (Margraten, inclusief 1e herziening) is vastgesteld. De opsteller van dit bestemmingsplan wil voorkomen dat een in dit plan begrepen grond minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van de ter plaatse geldende of beoogde bestemming. Daarom is in het bestemmingsplan bepaald dat het verboden is om binnen de bestemmingen “Agrarisch met waarden” (artikel 6), “Waarde-Beekdal” (artikel 29) en “Waarde-Recreatieve ontsluitingsstructuur” (artikel 35) zonder omgevingsvergunning bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren. Het betreft hier het aanbrengen van verhardingen en het afgraven van grond. De achtergrond van de vergunningplicht is gelegen in het tegengaan van wateroverlast en in het tegengaan van de aantasting van natuur- en landschapswaarden.
De vergunning kan volgens de betreffende artikelen worden verleend voor zover de doeleinden van de bestemmingen niet onevenredig worden aangetast. Geconcludeerd wordt dat, gezien de beperkte afmetingen van de verhardingen en bodemwerkzaamheden, de doeleinden van de dubbelbestemmingen niet onevenredig worden aangetast. De afvoer van het hemelwater op het perceel [kadasternummer 1] zal worden gereguleerd door een betonbandje bij de poort en het aanbrengen van een aflopende strook grond […].
“Het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan”

Toetsing

[…] De schuur op het perceel MGT-L-164 kan worden vergund met toepassing van artikel 2.12 lid 1, onder a, onder 2, van de Wabo. Het gehele bouwplan kan worden toegestaan met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2, van de Wabo juncto artikel 4, lid 1 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor).

Voorschriften

[…]
Specifiek
2. Er mag enkel binnenopslag van voer (hooi en stro) plaatsvinden.
2.3.
Naar aanleiding van het verzoek van eiser om handhaving heeft een medewerker Toezicht en Handhaving van verweerders gemeente op 18 juni 2018 een inspectierapport opgemaakt. Hierin is vermeld:

Constateringen:

[…]
Er is een veldschuur gerealiseerd met een oppervlakte van ongeveer 75 m2.
Optisch gezien loopt het perceel niet af op het perceel van [eiser] maar op naastgelegen percelen (eigen perceel en achter en naast [adres 2] ).
Aan de zuidoostkant van het perceel (naast de veldschuur) is de verharding dusdanig gerealiseerd dat de afwatering geschied naar het perceel van [adres 2] ter hoogte van de bosschage. De afwatering van de veldschuur mondt uit in een IBC-tank van 1000 liter die achter de schuur is geplaatst. Overloop hiervan mondt uit richting het perceel van [adres 2] ; hier is een houtopstand waar het water infiltreert in de bodem.
[…]
Er is een opsluitband […] op de perceelgrens gerealiseerd die ongeveer 10 cm boven het maaiveld uitsteekt; vóór deze opsluitband is een beukenhaag […] gerealiseerd. Deze is gesitueerd aan de achterkant van de veldschuur, op de perceelgrens tot aan de grens met het eigen perceel [kadasternummer 4] . […]
Visueel is er bij het hek tussen de weides van perceel [kadasternummer 1] recent grond aangebracht; dit zou gedaan zijn om ervoor te zorgen dat de paarden niet in de modder staan. Er is geen aanwijzing dat het perceel is opgehoogd.
Resumerend:
[…]
De verharding:
Deze bestaat uit klinkers en is (met een afwijking van enkele m2) gerealiseerd in overeenstemming met de vergunning. Gebleken is dat de gegevens uit bijlage 3 van het handhavingsverzoek geen actueel beeld meer geven. Hierbij is geen overtreding geconstateerd.
De in de vergunning aangegeven opsluitbanden en beukenhaag zijn beide gerealiseerd waardoor regenwater niet direct naar het perceel van de klager kan afwateren. Hierbij is geen overtreding geconstateerd.
[…]

Advies over te nemen maatregelen:

Er is op dit moment geen reden om aan te nemen dat er kans is op wateroverlast vanaf het perceel van [derde-partij] richting het perceel van [eiser]. Geadviseerd wordt om het verzoek tot handhaving af te wijzen.

2.4.
Bij brief van 22 juni 2018 heeft verweerder aangegeven voornemens te zijn het verzoek tot handhaving af te wijzen, omdat geen sprake is van tekortkomingen op grond van het vigerende bestemmingsplan dan wel op grond van de verleende omgevingsvergunning van 25 maart 2014. Eiser heeft daarover op 28 juni 2018 een zienswijze gegeven. Bij deze zienswijze is een memo van 5 januari 2018 gevoegd, opgemaakt door [naam] , werkzaam bij Geonius Geotechniek B.V.
2.5.
De zienswijze heeft geleid tot het innemen van een ander standpunt door verweerder. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiser om handhavend op te treden deels toegewezen, omdat bij de inspectie van het perceel is geconstateerd dat de daar gelegen schuilgelegenheid in strijd met de in 2014 verleende omgevingsvergunning wordt gebruikt voor de opslag van een landbouwvoertuig. In de brief van 25 september 2018 heeft verweerder derde-partij gesommeerd de geconstateerde overtreding binnen twee weken te beëindigen en beëindigd te houden.
2.6.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft de Intergemeentelijke Adviescommissie Bezwaarschriften (hierna: de commissie) een advies uitgebracht. De commissie concludeert dat op basis van het inspectierapport niet aannemelijk is geworden dat er korrelmix op het betreffende perceel is aangebracht. Het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift dat de teelaarde tot aan de opsluitband moet worden aangevuld, is geen voorschrift dat nodig is met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven als bedoeld in artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo, aldus de commissie. Dit betekent dat geen sprake is van een overtreding op grond waarvan verweerder bevoegd is handhavend op te treden. Hoewel is geconstateerd dat het aantal vierkante meters dat (rondom de schuilgelegenheid) is verhard groter is dan is vergund, komt aan het belang van eiser volgens de commissie geen doorslaggevende betekenis toe. Tot slot is de commissie uit de beschikbare gegevens en het verhandelde ter hoorzitting niet gebleken dat concreet sprake is van (aanhoudende) wateroverlast. De commissie adviseert verweerder het bezwaar van eiser ongegrond te verklaren.
2.7.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft hij verwezen naar het onder 2.6. weergegeven advies van de commissie.
2.8.
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft hiertegen beroep ingesteld.
2.9.
Eiser handhaaft in beroep zijn standpunt dat de wateroverlast die hij ondervindt het gevolg is van het niet overeenkomstig de omgevingsvergunning aanbrengen van de teelaarde én het in strijd met het bestemmingsplan aanbrengen van korrelmix. De overschrijding van het aantal vergunde vierkante meters verharding rondom de schuilgelegenheid draagt bovendien bij aan een grotere mate van wateroverlast op zijn gronden, aldus eiser.
2.10.
Verweerder heeft in beroep een advies door [naam adviesbureau] laten opstellen. [naam adviesbureau] constateert in het advies - kort gezegd - dat met de uitgevoerde uitbreiding van de verharding op het perceel geen sprake is van een toegenomen wateroverlast op het perceel van eiser. Ook het ontbreken van teelaarde tot aan de bovenkant van de betonrand heeft geen gevolgen voor de afvoer van water naar het perceel van eiser.
2.11.
De StAB heeft op verzoek van de rechtbank ten aanzien van de beroepsgronden van eiser een onderzoek verricht en daarvan verslag gedaan aan de rechtbank (hierna: StAB-rapport). In het StAB-rapport is geconcludeerd dat partijen het erover eens zijn dat de omgevingsvergunning op twee punten niet is nageleefd.
Dat betreft op de eerste plaats het aanbrengen van teelaarde. Op de strook tussen de vergunde betonrand en de beukenhang is weliswaar zwarte aarde aangebracht, maar deze is niet opgevuld tot aan de opsluitband zoals voorschrift 3 van de omgevingsvergunning voorschrijft. Daarnaast is rondom de schuilgelegenheid ongeveer 9 m2 meer aan verharding aangebracht dan de 110 m2 die is vergund. Het effect dat met het aanbrengen van de teelaarde wordt beoogd: het aanbrengen van een tegengesteld verhang waardoor het water niet naar het perceel van eiser stroomt, maar juist richting het perceel van derde-partij, is al aanwezig. Er is volgens de StAB geen oorzakelijk verband tussen de (vermeende) wateroverlast bij eiser als gevolg van infiltrerend water op het perceel van eiser en het niet overeenkomstig de vergunning aanbrengen van extra teelaarde tot aan de betonrand. De StAB heeft berekend wat de gevolgen zijn van de extra verharding die rondom de schuilgelegenheid is aangebracht. Op het moment dat de omliggende bodem verzadigd is stroomt bij een bui van 2 uur ongeveer 21 liter water meer af via het perceel van eiser. Deze hoeveelheid is volgens de StAB praktisch te verwaarlozen ten opzichte van de totale hoeveelheid water die ten gevolge van de verharding afstroomt naar het perceel van eiser: 1.175 liter. Slechts in zeer uitzonderlijke neerslagsituaties die zich gemiddeld minder dan één keer per tien jaar voordoen, zal water via het maaiveld van het perceel afstromen via het perceel van eiser richting de Sprink.
2.11.1.
Voorts heeft de StAB vastgesteld dat op het perceel, direct zuidoostelijk van de meidoornhaag, puin (korrelmix) is aangebracht. Deze korrelmix zorgt ter plaatse voor een verbeterde draagkracht. De semi-verharding met korrelmix beslaat een oppervlakte van ongeveer 40 m2. Uit de modellering van het maaiveld door [naam adviesbureau] en ook uit de aanvullende metingen die de StAB heeft verricht, blijkt dat de korrelmix geen invloed heeft op het waterbezwaar van het perceel van eiser. Het perceelgedeelte met korrelmix watert namelijk af via waterloop 2 en niet via het perceel van eiser. Met andere woorden: de neerslag die ter plaatse van de korrelmix valt, veroorzaakt geen wateroverlast op het perceel van eiser.
2.12.
Derde-partij en verweerder hebben de rechtbank bij brieven van 30 juli 2020 respectievelijk 15 september 2020 bericht zich bij die conclusies van de StAB aan te sluiten. Eiser volgt die op een kleine niet wezenlijke kanttekening na eveneens in zijn brief van
10 augustus 2020 aan de rechtbank.
Is verweerder bevoegd om handhavend op te treden ten aanzien van de teelaarde / opsluitband?
3. In artikel 5:1, eerste lid, van de Awb wordt onder overtreding verstaan: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Het tweede lid van het artikel bepaalt dat onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
4. Eiser betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat niet handhavend kan worden opgetreden op basis van het vergunningvoorschrift dat bepaalt dat een laag teelaarde moet worden aangebracht. In dit opzicht stelt verweerder zich volgens eiser ten onrechte op het standpunt dat het hiervoor genoemde vergunningvoorschrift geen voorschrift is als bedoeld in artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo.
4.1.
Artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo bepaalt dat aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder in 2014 een omgevingsvergunning aan eiser heeft verleend die mede betrekking heeft op de activiteit: het uitvoeren van een werk (artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo). In de omgevingsvergunning heeft verweerder geconcludeerd dat de doeleinden van de dubbelbestemmingen in het desbetreffende bestemmingsplan niet onevenredig worden aangetast, gezien de beperkte afmetingen van de verhardingen en bodemwerkzaamheden. De
afvoer van het hemelwaterop het perceel zal worden gereguleerd door
een betonbandje bij de poort en het aanbrengen van een aflopende strook grond(
onderstrepingen rechtbank), zoals ingetekend op de bijlage bij de omgevingsvergunning.
5.1.
De belangen die verweerder wenst te beschermen door middel van het voorschrift houden verband met de belangen die vallen onder artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo gelezen in verbinding met het bestemmingsplan (dat in dit verband ziet op het belang van de instandhouding en versterking van de natuurlijke waterhuishouding, betreffende zowel het oppervlaktewater als het grondwater en de opvang van hoge waterafvoeren). Tegen deze achtergrond kan de rechtbank verweerder niet volgen in zijn standpunt dat het voorschrift dat een aflopende strook grond moet worden aangebracht geen voorschrift is als bedoeld in artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo. Met het verbinden van dit voorschrift aan de verleende omgevingsvergunning tracht verweerder immers de hemelwaterafvoer te reguleren en wateroverlast (op lager gelegen percelen zoals dat van eiser) te voorkomen.
5.2.
Uit het voorgaande volgt volgens de rechtbank dat het standpunt van verweerder, over het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift en het daarom niet aannemen van een overtreding waartegen verweerder handhavend moet optreden, onjuist is. Deze beroepsgrond slaagt.
Ligt er ter plaatse korrelmix?
6. Eiser betoogt dat sprake is van een tweede overtreding. Derde-partij heeft volgens eiser namelijk in strijd met het bestemmingsplan korrelmix aangebracht op het perceel. In dit verband voert eiser aan dat verweerder zijn standpunt dat op het perceel van derde-partij geen korrelmix is aangebracht, niet heeft kunnen baseren op het inspectierapport, omdat de inspectie onzorgvuldig en onvolledig is geweest.
7 De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
7.1.
In het handhavingsverzoek dat eiser heeft gedaan, is (op pagina 2) vermeld:

Handelen in strijd met bestemmingsplan

Voorts heeft [eiser] zeer recentelijk geconcludeerd dat [derde-partij] zijn gronden heeft opgehoogd c.q. heeftverhard(onderstreping rechtbank) met een verhardende substantie (korrelmix) (bijlage 4). Deze verharding zorgt er eveneens voor dat het hemelwater richting het perceel van [eiser] afwatert. De ophoging c.q. verharding van deze gronden is in strijd met het vigerende bestemmingsplan en [is] zonder omgevingsvergunning aangebracht.
7.2.
In het onder 2.3. genoemde inspectierapport is vermeld dat visueel is geconstateerd dat bij het hek tussen de weides van het perceel recent grond is aangebracht en dat dit gedaan zou zijn om ervoor te zorgen dat de paarden niet in de modder staan. Er is geen aanwijzing dat het perceel is opgehoogd.
7.3.
Op basis van het rapport van de StAB (zie ook rechtsoverweging 2.11.1) stelt de rechtbank vast dat derde-partij korrelmix op zijn perceel heeft aangebracht. Uit (pagina 23 e.v. van) dit rapport blijkt immers dat tijdens het locatiebezoek is vastgesteld dat direct zuidoostelijk van de meidoornhaag op het perceel van derde-partij puin (korrelmix) is aangebracht. Deze korrelmix zorgt ter plaatse voor een verbeterde draagkracht. Aan de hand van een aantal grondboringen is de begrenzing van de locatie van de korrelmix onderzocht. Daarbij is vastgesteld dat de semi-verharding met korrelmix een oppervlakte van ongeveer 40 m2 beslaat.
7.4.
De rechtbank volgt verweerder in zoverre in zijn standpunt dat een visuele inspectie voldoende is om te controleren of sprake is van de door eiser gestelde
ophogingvan de gronden op het perceel van derde-partij. Dat ligt anders wat betreft de door eiser gestelde
verhardingvan de gronden op het perceel van derde-partij. Dit hoeft immers niet (evident) zichtbaar te zijn. In dit verband wijst de rechtbank erop dat in het door verweerder overgenomen advies van de commissie is overwogen dat het perceel geheel met gras is begroeid, zoals ook uit (de foto’s bij) het StAB-rapport blijkt. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat het voor de hand had gelegen dat de medewerker Toezicht en Handhaving van verweerder bij de inspectie nader onderzoek zoals grondboringen had verricht om te controleren of derde-partij op zijn gronden korrelmix heeft aangebracht. Nu dit is nagelaten, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat op het perceel van derde-partij geen korrelmix is aangebracht, niet heeft mogen baseren op het inspectierapport.
7.5.
Uit rechtsoverweging 7.4. volgt dat verweerder ten onrechte niet heeft beoordeeld of de aangebrachte korrelmix in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en in het bijzonder de artikelen 6.7.1. en 6.7.2. Deze beroepsgrond slaagt.
8. Op grond van de rechtsoverwegingen 5.2. en 7.5. is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zou derhalve opnieuw op het bezwaar van eiser moeten beslissen. De rechtbank ziet evenwel reden in het kader van finale geschilbeslechting om deze beroepszaak anders af te doen dan via een terug verwijzing naar verweerder. Zij overweegt daartoe als volgt.
9. Ten aanzien van de teelaarde / opsluitband staat volgens de rechtbank vast dat er sprake is van een overtreding van de desbetreffende omgevingsvergunning. Tussen partijen staat niet ter discussie en de rechtbank stelt - op basis van (pagina 16 e.v.) het rapport van de StAB - vast dat op de strook tussen de vergunde betonrand en de beukenhaag weliswaar zwarte aarde is aangebracht, maar dat deze niet nog iets verder is opgevuld tot aan de opsluitband, zoals de omgevingsvergunning voorschrijft. Dit maakt dat sprake is van een overtreding door derde-partij waartegen verweerder eigenlijk zou moeten optreden. Dat geldt eigenlijk ook voor de verharding rond de schuilgelegenheid.
9.1.
Of er ten aanzien van de aangebrachte korrelmix sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan staat niet zonder meer vast. Op grond van de desbetreffende bepalingen van het bestemmingsplan is volgens de rechtbank verharding ter plaatse in beginsel verboden - korrelmix is een vorm van verharding - maar geldt dit verbod niet bij werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis. In dat verband komt verweerder (in het onderhavige geval) enige beoordelingsruimte toe.
9.2.
Indien er sprake is van een overtreding komt verweerder eveneens enige beoordelingsruimte toe om van handhaving af te zien in bijzondere omstandigheden, als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden moet worden afgezien. Dat zou zich hier kunnen voordoen, zoals verweerder dat ook heeft aangenomen bij de overschrijding van het aantal vergunde vierkante meters verharding rondom de schuilgelegenheid, waarin de rechtbank verweerder kan volgen.
9.3.
Eiser heeft om handhaving verzocht enkel omdat hij stelt wateroverlast te hebben. Uit het StAB-rapport volgt - de rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 2.11. en 2.11.1. - dat er evenwel geen (oorzakelijke) relatie is tussen de door eiser genoemde overtredingen en de wateroverlast dan wel dat die verwaarloosbaar is. De rechtbank heeft geen reden die conclusie van de StAB niet te volgen. Of anders gezegd: handhavend optreden door verweerder ten aanzien van de door eiser genoemde overtredingen verandert niets aan de wateroverlast. Andere belangen zijn door eiser niet naar voren gebracht. Een terug verwijzing naar verweerder om opnieuw te besluiten op het bezwaar van eiser levert hem dus niets op wat de wateroverlast betreft.
9.4.
Voorts zou die terug verwijzing betekenen dat de procedure nog langer zal gaan duren en eiser en derde-partij hebben er heel veel baat bij - zij geven dat zelf aan - zo snel mogelijk een eind aan deze procedure te maken om de al slechte verstandhouding niet nog verder te verstoren. Ook dat vindt de rechtbank een reden om de zaak niet terug te verwijzen naar verweerder, maar zelf af te doen door de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten.
9.5.
Het voorgaande komt er op neer, dat daar waar al sprake is van een overtreding namelijk ten aanzien van de teelaarde / opsluitband en de extra verharding bij de schuilgelegenheid verweerder niet tot handhaving hoeft over te gaan. Dat geldt volgens de rechtbank ook, als daar al sprake zou zijn van een overtreding, ten aanzien van de reeds aangebrachte korrelmix.
9.6.
De rechtbank merkt wel nog op dat eiser in zijn reactie op het StAB-rapport heeft vermeld dat de conclusie van de StAB geen vrijbrief moet zijn voor derde-partij om het perceel verder met korrelmix te verharden. De rechtbank deelt dat standpunt en dringt er bij verweerder op aan daarop toe te zien.
Conclusie
10. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen maar ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De belangrijkste reden hiervoor, en dus om niet terug te verwijzen naar verweerder om opnieuw te besluiten op het bezwaar, is dat er geen verband bestaat tussen de door eiser genoemde overtredingen en de wateroverlast en daarmee eigenlijk ook handhaving in verhouding tot de daarmee te dienen belangen zodanig onevenredig is dat daarvan in deze situatie kan en mag worden afgezien. Daarbij speelt ook mee dat hierdoor deze procedure sneller tot een eind komt en de verstandhouding tussen eiser en derde-partij niet nog verder verslechtert.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (één punt voor het indienen van het beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting en een half punt voor het indienen van de schriftelijke zienswijze naar aanleiding van het rapport van de StAB, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat er van herroeping van het bestreden besluit geen sprake is, is er geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten in bezwaar (in dit geval het indienen van het bezwaarschrift).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.W.J. Reuvers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
2 december 2020.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 2 december 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.