ECLI:NL:RBLIM:2020:9459

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
AWB 20/2548
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor uitbreiding kinderopvang onder bestemmingsplan Maatschappelijk

Op 2 december 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een omgevingsvergunning die is verleend aan stichting Meerderweert voor de uitbreiding van het IKC Laar in Weert. Verzoeker, die naast het IKC woont, heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat aan de formele vereisten is voldaan en dat er sprake is van onverwijlde spoed, aangezien de realisatie van het bouwplan op korte termijn dient te beginnen.

De voorzieningenrechter heeft de rechtmatigheid van het bestreden besluit voorlopig beoordeeld. De discussie in de zaak draait om de vraag of de commerciële kinderopvangactiviteiten van Stichting Hoera Kindercentra in strijd zijn met de bestemming "Maatschappelijk" zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. Verzoeker stelt dat de activiteiten niet passen binnen de bestemming omdat deze alleen non-profit activiteiten zouden toestaan. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat de kinderopvangactiviteiten, die ook een publieke dienstverlening zijn, niet in strijd zijn met de bestemming. De voorzieningenrechter concludeert dat de beoogde uitbreiding van het IKC niet in strijd is met het bestemmingsplan en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 december 2020 en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 20 / 2548
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 december 2020 in de zaak tussen
[verzoeker], wonend te [woonplaats] , verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juli 2020 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder aan stichting Meerderweert, Stichting Primair Onderwijs Weert/Nederweert (hierna: Meerderweert) een omgevingsvergunning verleend om het IKC Laar, gelegen aan de Aldenheerd 10 te Weert , met drie lokalen uit te breiden.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft voorts de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), te treffen. Als gemachtigde heeft zich gesteld [naam 1] , rechtsbijstandverlener te Eindhoven.
Meerderweert is in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2020, waar verzoeker, verweerder, vertegenwoordigd door [naam 2] , werkzaam bij de gemeente, en Meerderweert, vertegenwoordigd door [naam 3] en [naam 4] , bijgestaan door mr. S.T.P. Joosten, advocaat te Eindhoven, zijn verschenen.
Overwegingen
1.Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en deze rechtbank kan bevoegd worden om van de hoofdzaak kennis te nemen. Aangezien Meerderweert op korte termijn met de realisatie van het bouwplan wenst te beginnen, is voorts ook de onverwijlde spoed genoegzaam aangetoond.
3.De beoordeling van een verzoek om een voorlopige voorziening vergt, als het spoedeisend belang niet (geheel) ontbreekt, in de regel een voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit en, voor zover aangewezen, een afweging van de betrokken belangen. Voor zover de daartoe in deze zaak uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in de (eventuele) hoofdzaak.

4.De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

5. Meerderweert exploiteert meerdere basisscholen en IKC’s, onder andere het IKC Laar. In dit gebouw wordt onder meer kinderopvang, zowel dagopvang als buitenschoolse opvang, aangeboden. De kinderopvang wordt verzorgd door Stichting Hoera Kindercentra. De uitbreiding van het gebouw betreft het toevoegen van drie lokalen. Een van deze lokalen is bedoeld voor huisvesting van (een deel van) de kinderopvangactiviteiten van Stichting Hoera Kindercentra. Verzoeker woont direct naast het IKC.
6. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit (ver)bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
7. Op het perceel Aldenheerd 10 geldt het bestemmingsplan “Altweerterheide, Laar, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy” (hierna: het bestemmingsplan). Op de verbeelding bij het bestemmingsplan is vermeld dat de bestemming “Maatschappelijk” op het perceel van toepassing is.
7.1.
Op grond van artikel 11.1.1. van de regels van het bestemmingsplan zijn de voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden bestemd voor:
a. maatschappelijke, culturele, educatieve, medische, sociale, levensbeschouwelijke en/of religieuze doeleinden met de daarbij behorende voorzieningen;
b. een begraafplaats ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
c. horeca van categorie 1, ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1';
d. wonen met de daarbij behorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
e. een schutterij met bijbehorend clublokaal, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport – schutterij'. In het clublokaal en op het buitenterras is luchtbuksschieten toegestaan. Tevens is het exerceren en marcheren van de schutterij toegestaan en vindt ter plaatse opslag van diverse schutterijbenodigdheden plaats;
f. schietbomen met kogelvangers, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport – kogelvanger';
g. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - schuur' is een dienstgebouw met een oppervlakte van maximaal 25 m² en een hoogte van maximaal 3,20 meter toegestaan mits dit gebouw geen woonruimte bevat;
h. ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom' zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud en/of herstel van aanwezige landschappelijke en/of stedenbouwkundige waarden;
i. de instandhouding en/of herstel van het op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezige rijksmonument of gemeentelijk monument mede gelet op de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en/of landschappelijke waarde, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
een en ander met de daarbij behorende parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, verhardingen en andere voorzieningen zoals energievoorzieningen.
Op grond van artikel 1.89 van de planregels wordt onder “maatschappelijke doeleinden” verstaan:
maatschappelijke, sociale, educatieve, medische, culturele, levensbeschouwelijke en/of religieuze voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van overheids- en openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
8. Verzoeker heeft aangevoerd dat de kinderopvangactiviteiten weliswaar passen binnen de doeleindenomschrijving van de bestemming “Maatschappelijk”, als vermeld in artikel 11.1.1 van de planregels, maar dat die activiteiten in strijd zijn met de bij deze bestemming behorende gebruiksregel van artikel 11.5.1, aanhef en onder b, van de planregels. Hierin is bepaald dat onder gebruiken of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan in ieder geval moet worden verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor bedrijfsdoeleinden. Volgens verzoeker heeft de planwetgever daarmee beoogd op gronden met de bestemming “Maatschappelijk” alleen activiteiten mogelijk te maken die zonder financiering van de overheid niet kostendekkend zijn (traditionele non-profitsector). Kinderopvang is echter geheel overgelaten aan de markt en dit gebeurt dus bedrijfsmatig. Het gebruik van het perceel Aldenheerd 10 voor kinderopvang is daarom volgens verzoeker in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder heeft dus ten onrechte omgevingsvergunning voor deze activiteiten verleend.
8.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de kinderopvang door Stichting Hoera Kindercentra geen bedrijfsmatig karakter heeft, nu deze stichting geen winstoogmerk heeft en subsidie van de gemeente Weert ontvangt. Ook gelet op de aard van de activiteiten, het opvoeden en verzorgen van kinderen, is verweerder van mening dat van een bedrijfsmatig karakter geen sprake is.
8.2.
Meerderweert betwist dat op grond van planregel 11.5.1, aanhef en onder b, onder de bestemming “Maatschappelijk” alleen non-profit activiteiten zijn toegestaan. Die uitleg kan volgens Meerderweert niet worden gevolgd omdat deze ertoe zou leiden dat diverse op grond van de doeleindenomschrijving in planregel 11.1.1 toegestane vormen van gebruik, zoals gebruik voor “horeca van categorie 1”, zinledig zouden zijn.
9. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van Meerderweert dat uit artikel 11.5.1, aanhef en onder b, van de planregels niet volgt dat kinderopvangactiviteiten die niet door een non-profit instelling, maar door een commerciële instelling worden uitgevoerd binnen de bestemming “Maatschappelijk” niet zijn toegestaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de planwetgever met voormelde planregel in redelijkheid niet hebben bedoeld ook bedrijfsmatige activiteiten die binnen de doelomschrijving van “Maatschappelijk” passen, zoals bedrijfsmatige kinderopvang door de Stichting Hoera Kindercentra en horeca van categorie 1, niet toe te staan, omdat de doeleindenomschrijving anders in zoverre zinloos zou zijn. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de beoogde uitbreiding niet in strijd is met het bestemmingsplan.
9.1.
De voorzieningenrechter betrekt bij dit oordeel voorts dat uit artikel 1.89 van de planregels volgt dat (ook) voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening op grond van artikel 11.1.1, onder a, van de planregels ter plaatse zijn toegestaan. Het begrip “openbare dienstverlening” is in het bestemmingsplan niet omschreven. Dit begrip moet derhalve worden uitgelegd aan de hand van hetgeen in het algemeen spraakgebruik onder “openbare dienstverlening” wordt verstaan. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft overwogen in haar uitspraak van 14 februari 2007 (ECLI:NL: RVS:2007:AZ8457) wordt in het algemeen spraakgebruik onder “openbare dienstverlening” verstaan het dienstbaar zijn aan het publiek. Uit de context waarin het begrip “openbare dienstverlening” in artikel 1.89 van de planregels voorkomt, kan worden afgeleid dat de planwetgever dienstverlening voor ogen heeft gehad, waarbij sprake is van een rechtstreekse relatie met het publiek. Hiervan is bij kinderopvang sprake.
10. Voorts heeft verzoeker aangevoerd dat niet is voldaan aan artikel 11.5.2 van de planregels. Hierin is bepaald dat elke voorziening voldoende op eigen terrein dient te voorzien in de behoefte aan parkeergelegenheid voor auto en fiets (zowel voor personeel als voor bezoekers) en in gelegenheid voor laden en lossen. Hierbij dient aangesloten te worden bij de vigerende CROW-normen (publicatie 317). Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode wijzigen, moet rekening worden gehouden met deze wijzigingen.
10.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in dit geval, gelet op de CROW-normen, op het eigen terrein een tekort is van drie parkeerplaatsen. Volgens de verkeerskundige van de gemeente Weert zijn in de openbare ruimte minimaal drie parkeerplaatsen beschikbaar, zodat aan de parkeernormen wordt voldaan.
10.2.
Meerderweert voert aan dat in artikel 11.5.2 van de planregels niet is aangegeven op de uitoefening van welke bevoegdheid deze planregel betrekking heeft. Daaruit volgt volgens Meerderweert op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling dat deze planregel onvoldoende waarborg biedt om te worden gehanteerd als toetsingsnorm bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning. De vergunningaanvraag van Meerderweert kon daarom niet aan deze planregel worden getoetst en de vergunning kon dus niet op basis van die planregel worden geweigerd.
11.De voorzieningenrechter overweegt dat, voor zover de planwetgever met artikel 11.5.2 van de planregels heeft beoogd met gebruikmaking van artikel 3.1.2, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro), een planregel te formuleren die ertoe leidt dat bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen zal worden getoetst aan het gemeentelijk parkeerbeleid en de daarbij behorende parkeernormen, in deze planregel, anders dan artikel 3.1.2, tweede lid, onder a, van het Bro voorschrijft, niet is aangegeven op de uitoefening van welke bevoegdheid de planregel betrekking heeft. Gelet hierop biedt artikel 11.5.2 van de planregels onvoldoende waarborg om te worden gehanteerd als toetsingsnorm bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen (zie de uitspraak van de Afdeling van 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3813). Reeds hierom kan de stelling van verzoeker niet worden gevolgd.
12.Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bezwaarprocedure geen stand zal kunnen houden. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

13.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 december 2020.
de griffier is verhinderd te ondertekenen voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 2 december 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.