ECLI:NL:RBLIM:2020:9431

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
8039901 CV 19-6258
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een leaseovereenkomst tussen een vennootschap en een stichting met betrekking tot onredelijke bezwarende voorwaarden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 25 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen GRENKENFINANCE N.V. en STICHTING TER BEVORDERING VAN SAMENWERKING TUSSEN ZUID-AFRIKA & NEDERLAND. De eiser, GRENKENFINANCE N.V., heeft een leaseovereenkomst gesloten met de gedaagde stichting. De kern van het geschil betreft de vraag of de voorwaarden van de leaseovereenkomst onredelijk bezwarend zijn, en of de stichting als consument kan worden aangemerkt.

De kantonrechter heeft in haar vonnis verwezen naar eerdere rechtspraak en heeft geoordeeld dat de stichting niet als consument kan worden beschouwd, omdat zij de leaseovereenkomst is aangegaan in het kader van haar activiteiten. De rechter heeft vastgesteld dat de bepalingen in de algemene voorwaarden, met name die met betrekking tot de verplichtingen van de gedaagde bij beëindiging van de overeenkomst, onredelijk bezwarend zijn. Dit betreft onder andere de verplichting om niet alleen de resterende leasetermijnen te voldoen, maar ook het leaseobject terug te geven en een boete te betalen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de combinatie van deze verplichtingen leidt tot een onredelijke bezwarendheid voor de gedaagde partij. De rechter heeft het beding dat deze verplichtingen bevat, vernietigd en de vordering van de eiser tot betaling van de hoofdsom en incassokosten afgewezen. De vordering van de eiser tot afgifte van het leaseobject is echter toegewezen, evenals de proceskosten. De rechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde partij het leaseobject binnen een bepaalde termijn moet teruggeven, op straffe van een dwangsom.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8039901 \ CV EXPL 19-6258
Vonnis van de kantonrechter van 25 november 2020
in de zaak van:
de naamloze vennootschap GRENKENFINANCE N.V.,
gevestigd te Vianen,
eisende partij,
gemachtigde mr. S.P.J. Visser,
tegen:
de stichting STICHTING TER BEVORDERING VAN SAMENWERKING TUSSEN ZUID-AFRIKA & NEDERLAND,
gevestigd te Heerlen,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. M.M.F. Starmans.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis d.d. 20 mei 2020
  • de akte uitlating zijdens eiseres
  • de antwoordakte zijdens gedaagde
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter verwijst naar haar vonnis van 20 mei 2020 en volhardt daarbij. In rechtsoverweging 4.5 van dat vonnis wordt eiseres uitgenodigd te reageren op de nadere stellingen van gedaagde inzake - kort samengevat - dier beroep op artikel 6:233 aanhef sub a BW danwel 6:237 BW sub i middels reflexwerking.
2.2.
Eiseres heeft vervolgens een akte genomen waarin zij stelt dat naar het oordeel van vaste rechtspraak (opmerking kantonrechter: die zij overigens niet bij uitspraaknummer of ander kenmerk noemt) bedingen, op grond waarvan eiseres betaling van de betalingsachterstand en toekomstige termijnen vordert, niet onredelijk bezwarend zijn. Daarnaast stelt eiseres dat de overeenkomst is gesloten in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf, nu een stichting in het economisch verkeer als een bedrijf wordt beschouwd. Bovendien was de aard van de overeenkomst ook typisch bedrijfsmatig en gangbaar in de sector waarin gedaagde werkzaam is. Volgens eiseres is gedaagde de overeenkomst en de bijbehorende algemene voorwaarden welbewust aangegaan, en is de bestuurder van gedaagde jurist, die een eigen juridisch en rechtskundig adviesbureau heeft, waardoor haar de algemene voorwaarden op voorhand duidelijk moeten zijn geweest.
2.3.
Gedaagde stelt in antwoord daarop dat hetgeen bedongen is in artikel 18, kort gezegd: het moeten voldoen van alle resterende leasetermijnen, het verplicht teruggeven van de printer alsmede het verschuldigd zijn van een boete als onredelijk bezwarend moet worden aangemerkt. Het is niet redelijk dat zij naast het voldoen van de resterende termijnen, de printer ook nog zou moeten teruggeven én een boete zou moeten betalen.
Gedaagde is van mening dat zij met een consument gelijk gesteld dient te worden, nu zij een stichting is met slechts één bestuurder. Gedaagde betwist dat zij als bedrijf moet worden beschouwd; zij heeft geen winstoogmerk en is een kleine stichting die zich bezighoudt met het bevorderen van de samenwerking tussen Zuid-Afrika en Nederland middels voornamelijk projecten. Gedaagde heeft geen personeel in dienst. Het aangaan van een leasecontract behoort beslist niet tot de normale activiteiten van gedaagde. Gedaagde wijst er daarnaast nog op dat zij, evenals een consument, niet heeft kunnen onderhandelen over de algemene voorwaarden en dat zij ook de kennis en ervaring terzake niet bezat. Haar bestuurder is, in tegenstelling tot wat eiseres stelt, geen jurist; zij heeft in het verleden (slechts) een opleiding in het kader van mensenrechten in Zuid-Afrika gevolgd. Gedaagde vindt voor haar opvatting aangaande de reflexwerking ook steun in diverse rechterlijke uitspraken (opmerking kantonrechter: die gedaagde verder niet bij uitspraaknummer of ander kenmerk noemt).
2.4.
De kantonrechter overweegt dat met eiseres gesteld kan worden dat bedingen, op grond waarvan eiseres betaling van de betalingsachterstand en toekomstige termijnen vordert, in beginsel niet onredelijk bezwarend zijn – de kantonrechter verwijst naar bijvoorbeeld naar ECLI:NL:RBAMS:2020:4252, maar dat dit niet het verwijt is dat gedaagde eiseres maakt. De kern van het verwijt van gedaagde is de combinatie van niet alleen het voldoen van de reeds verstreken en de resterende contractstermijnen, maar ook de teruggave van de printer én het verbeuren van een boete zoals bepaald in (de afzonderlijke leden van) artikel 18 van de algemene voorwaarden. Eiseres heeft zich daarover niet uitgelaten, hoewel daartoe uitgenodigd in het tussenvonnis.
2.5.
De kantonrechter merkt gedaagde niet aan als een consument, noch neemt zij reflexwerking in die zin aan: uit de stukken en stellingen van partijen komt duidelijk naar voren dat, hoewel gedaagde een eenmans-stichting is, zij de printer heeft geleased in het kader van de activiteiten van haar stichting en niet als privépersoon. Daarmee passeert de kantonrechter in ieder geval het (subsidiaire) beroep van gedaagde op artikel 6:237 BW, zodat dit verder onbesproken kan blijven.
Ten aanzien van het (primaire) beroep van gedaagde op artikel 6:233 BW sub a overweegt de kantonrechter dat, nu gedaagde niet te beschouwen is als consument, geen rekening gehouden dient te worden met de inhoud van de EG-richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (93/13/EEG, PbEG 1993 L95/29). Derhalve is de rechterlijke matigingsbevoegheid van 6:94 BW een omstandigheid die moet worden meegewogen (zie HR 24 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV106) in het geval het gaat om een boetebeding.
2.6.
Bij de beoordeling op grond van artikel 6:233 sub a BW komt het aan op de beoordeling van concrete omstandigheden, zoals de aard en de overige inhoud van de overeenkomst en de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen. De kantonrechter overweegt dat uit productie 1 volgt dat eiser bij het afsluiten van de overeenkomst gebruik heeft gemaakt van een voorbedrukt formulier waarop handmatig slechts de gegevens van de wederpartij zijn ingevuld en dat van een handtekening is voorzien. Voor het overige is sprake van standaardtekst in een klein lettertype, die naast een verwijzing naar de algemene voorwaarden zelf ook inhoudelijke standaardbepalingen bevat. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt hieruit dat gedaagde hierover niet heeft kunnen onderhandelen, zowel niet over de inhoud van de overeenkomst als de algemene voorwaarden, zoals gedaagde in haar antwoordakte ook lijkt te stellen. Voorts bevat de overeenkomst en de daarbij horende algemene voorwaarden naast een beperkt aantal algemene bepalingen alleen bepalingen die in het voordeel van eiser als lessor zijn; zo draagt gedaagde als lessee het risico van toevallig verlies of beschadiging van het leaseobject, of kan zij dit risico afdekken door op eigen kosten een verzekering af te sluiten, bestaat de garantie van de lessor er uitsluitend in dat hij de claims en vorderingen ten aanzien van non-conformiteit voortvloeiend uit zijn koopcontract overdraagt aan de lessee, is lessee een vergoeding verschuldigd indien zij niet via een automatische incasso-afschrijving de verschuldigde termijnen voldoet, kan de overeenkomst niet tussentijds worden opgezegd maar kan de lessor de overeenkomst wel tussentijds beëindigen wanneer hij onmachtig is het leaseobject te leveren zonder dat hij daarvoor schadeplichtig kan zijn, zijn door lessor opgegeven levertijden nimmer fatale termijnen en is de lessor ook niet aansprakelijk voor eventuele schade die de lessee daardoor lijdt, tenzij er sprake is van grove schuld van de lessor. Dit zijn slechts enkele voorbeelden.
2.7.
Gelet op deze omstandigheden is de kantonrechter dan ook van oordeel dat de bepalingen van artikel 18 van de algemene voorwaarden, meer in het bijzonder het cumulatieve aspect daarvan, onredelijk bezwarend zijn. Immers, zoals ook door gedaagde gesteld, dient bij beëindiging van de overeenkomst door lessor de lessee niet alleen de volledige resterende leasetermijnen te voldoen maar ook binnen 5 werkdagen het leaseobject op zijn kosten en voor eigen risico te retourneren aan lessor, bij gebreke waarvan lessee een boete is verschuldigd van 2 kwartaalvergoedingen met een minimum van € 300,00 - dit komt in het geval van gedaagde neer op ruim 3,5 kwartalen - alsmede de kosten van het ophalen door lessor met een minimum van € 250,00. Lessee heeft daarnaast op grond van dit artikel niet het recht om de retournering op te schorten, op grond van welke aanspraak dan ook. Cumulatief leidt dit artikel tot een hoeveelheid van boetes, die echter allemaal zijn terug te voeren op dezelfde tekortkoming van gedaagde, namelijk het niet op tijd voldoen van een kwartaalbetaling, zonder dat gedaagde daar een – al dan niet vermeend – opschortingsrecht tegenover kan stellen. De betaling van de resterende termijnen is immers ook op te vatten als een gefixeerde schadevergoeding. De matigingsbevoegdheid ex art 6:94 BW is naar het oordeel van de kantonrechter niet voldoende om deze onredelijke bezwarendheid op te heffen.
2.8.
Dit betekent dat het beding ex artikel 3:51 lid 3 bij wijze van gehonoreerd verweer is vernietigd. Nu de vordering ad B sub 1 -voor wat betreft de toekomstige termijnen- en sub 4 op het beding is gebaseerd is, zal deze worden afgewezen. De gevorderde incassokosten zoals ad B sub 3 gevorderd, zijn blijkens randnummer 4 van de dagvaarding gebaseerd op een vorderingsbedrag van € 1607,57 – terwijl uit randnummer 3 blijkt dat de hoofdsom
€ 1.358,18 volgens eiseres moet zijn en, vervolgens, uit de 6e, ongenummerde alinea op de tweede pagina van de conclusie van repliek, dat de hoofdsom € 1275,03 is. Nu vordering tot voldoening van de hoofdsom wordt afgewezen, ziet de kantonrechter reden om ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten af te wijzen. Dit geldt eveneens voor de gevorderde rente over de hoofdsom.
2.9.
De vordering sub A om een verklaring voor recht ligt wel voor toewijzing gereed. Nu de overeenkomst is ontbonden, ligt de vordering tot veroordeling tot afgifte van het leaseobject aan eiseres, op grond van de door de ontbinding ontstane wettelijke ongedaanmakingsverplichtingen, eveneens voor toewijzing gereed, inclusief de daarbij gevraagde dwangsom.
2.10.
Gedaagde partij zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 86,62
  • griffierecht 486,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.022,62
2.11.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verklaart voor recht dat de operational leaseovereenkomst tussen partijen is ontbonden per 19 maart 2019,
3.2.
veroordeelt gedaagde partij tot afgifte aan eisende partij van het leaseobject in goede staat binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, met een maximum van € 5.000,-,
3.3.
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten aan de zijde van eisende partij gevallen en tot op heden begroot op € 1.022,62,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en in het openbaar uitgesproken.
type: IT
coll: