ECLI:NL:RBLIM:2020:9423

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
8835955 CV 20-5234
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vordering tot betaling door woningstichting tegen consument

Op 25 november 2020 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een vonnis gewezen in de zaak tussen de stichting Woningstichting Vanhier Wonen en een gedaagde partij die in persoon procedeerde. De eisende partij, vertegenwoordigd door gemachtigde P.M.F. Otten, vorderde betaling van een bedrag van € 1.243,67, vermeerderd met wettelijke rente. De procedure begon met een dagvaarding en een schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord van de gedaagde partij. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding voldeed aan de vereisten van artikel 111 lid 2 onder d Rv en dat de gedaagde partij vermoedelijk een consument is. Dit betekent dat de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht van toepassing zijn, ook al is daar niet om gevraagd.

De kantonrechter oordeelde dat er geen schendingen van deze beschermende bepalingen waren en dat de vordering van de eisende partij niet of onvoldoende werd betwist door de gedaagde partij. Daarom werd de vordering toegewezen. De gedaagde partij werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die in totaal op € 724,09 werden begroot. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. R.H.J. Otto.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8835955 \ CV EXPL 20-5234
Vonnis van de kantonrechter van 25 november 2020
in de zaak van:
de stichting
WONINGSTICHTING VANHIER WONEN,
gevestigd te Voerendaal,
eisende partij,
gemachtigde P.M.F. Otten,
tegen:
[gedaagde partij, procederende in persoon],
wonende [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 111 lid 2 onder d Rv dient de dagvaarding de eis en de gronden daarvan te vermelden en op grond van artikel 21 Rv dient eisende partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
2.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de dagvaarding aan de voormelde vereisten voldoet.
2.3.
Gedaagde partij is een consument, althans wordt vermoed een consument te zijn.
Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dient de rechter de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht ook toe te passen als daar niet om gevraagd is (‘ambtshalve toepassing’).
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat in deze zaak geen beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht zijn geschonden.
2.5.
Uit het antwoord van gedaagde partij is de kantonrechter gebleken dat de vordering van eisende partij niet althans onvoldoende wordt betwist. De vordering dient daarom te worden toegewezen.
2.6.
Gedaagde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure met dien verstande dat de gevorderde kosten dagvaarding overeenkomstig de aanbevelingen van het LOVCK&T worden toegewezen (exploot
€ 83,38, bevraging digitaal beslagregister € 1,76, BRP voor titel € 1,71, btw € 18,24).
De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 105,09
  • griffierecht € 499,00
  • salaris gemachtigde €
totaal € 724,09

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.243,67, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt gedaagde partij in de kosten van de procedure aan de zijde van eisende partij gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 724,09,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.
type: JEC