ECLI:NL:RBLIM:2020:9416

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
8767860 CV 20-4551
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgverzekeringspremie en buitengerechtelijke kosten

In deze zaak vordert de naamloze vennootschap FBTO ZORGVERZEKERINGEN N.V., gevestigd te Leeuwarden, betaling van een bedrag van € 222,46 van de gedaagde partij, die in persoon procedeert. De eisende partij heeft haar vordering gebaseerd op een zorgverzekeringsovereenkomst die tot stand is gekomen tussen de gedaagde partij en Achmea Zorgverzekeringen N.V. Achmea heeft de vordering op de gedaagde partij gecedeerd aan FBTO. De gedaagde partij heeft volgens de eisende partij toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van deze overeenkomst, wat heeft geleid tot een totale achterstand van € 511,84, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding voldoet aan de vereisten van de wet en dat de gedaagde partij als consument wordt beschouwd. De rechter heeft geoordeeld dat er geen schendingen zijn van de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht. De kantonrechter heeft verder geconcludeerd dat de vordering van de eisende partij niet voldoende wordt betwist door de gedaagde partij, waardoor de hoofdsom en de wettelijke rente toegewezen kunnen worden.

Eisende partij heeft ook aanspraak gemaakt op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, maar deze zijn afgewezen omdat de gedaagde partij nog niet in verzuim verkeerde op het moment van verzending van de aanmaning. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van € 174,06, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten van € 265,09. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8767860 \ CV EXPL 20-4551
Vonnis van de kantonrechter van 25 november 2020
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
FBTO ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
eisende partij,
gemachtigde drs. M.D. Brouwer,
tegen:
[gedaagde],
wonende [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Eisende partij vordert – samengevat - veroordeling van gedaagde partij tot betaling van een bedrag van € 222,46, te vermeerderen met rente en kosten.
2.2.
Eisende partij heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd – verkort weergegeven – dat tussen gedaagde partij en Achmea Zorgverzekeringen N.V. (hierna: Achmea) een zorgverzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen en dat gedaagde partij toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van deze overeenkomst.
Achmea heeft de vordering op gedaagde partij gecedeerd aan eisende partij.
2.3.
Achmea heeft op grond van de overeenkomst bedragen bij gedaagde partij in rekening gebracht. De totale achterstand bedraagt volgens eisende partij € 511,84. Daarnaast is gedaagde partij aan haar de wettelijke rente verschuldigd. Eisende partij berekent de wettelijke rente tot 28 augustus 2020 op € 12,17. Voorts stelt zij dat gedaagde partij aan haar een vergoeding van € 48,40 voor buitengerechtelijke kosten inclusief btw verschuldigd is. 2.4. Op de vordering kan het reeds betaalde bedrag ad € 349,95 in mindering worden gebracht.
2.5.
Op grond van artikel 111 lid 2 onder d Rv dient de dagvaarding de eis en de gronden daarvan te vermelden en op grond van artikel 21 Rv dient eisende partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
2.6.
De kantonrechter is van oordeel dat de dagvaarding aan de voormelde vereisten voldoet.
2.7.
Gedaagde partij is een consument, althans wordt vermoed een consument te zijn.
Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dient de rechter de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht ook toe te passen als daar niet om gevraagd is (‘ambtshalve toepassing’).
2.8.
De kantonrechter is van oordeel dat in deze zaak geen beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht zijn geschonden.
2.9.
Uit het antwoord van gedaagde partij is de kantonrechter gebleken dat de vordering van eisende partij niet althans onvoldoende wordt betwist. De vordering ten aanzien van de hoofdsom en de wettelijke rente dient daarom te worden toegewezen.
2.10.
Eisende partij maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden.
Eisende partij stelt dat gedaagde partij vanaf 23 mei 2019 in verzuim verkeert. Verder heeft eisende partij gesteld dat zij op 21 november 2018 een zogenaamde veertiendagenbrief aan gedaagde partij heeft gestuurd. Nu gebleken is dat gedaagde partij nog niet in verzuim verkeerde op het moment dat eisende partij de aanmaning als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW verstuurde, is niet aan de in dit artikel gestelde vereisten voldaan, en zullen de buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
2.11.
Gelet op de deelbetaling van € 349,95, zal er een bedrag van € 174,06 (€ 511,85 plus € 12,17 minus € 349,95) worden toegewezen.
2.12.
Gedaagde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 105,09
  • griffierecht € 124,00
  • salaris gemachtigde €
totaal € 265,09

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 174,06, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 161,89 vanaf 28 augustus 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt gedaagde partij in de kosten van de procedure aan de zijde van eisende partij gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 265,09,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.
type: JEC