In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 25 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde partij. De eiser, VGZ, vorderde betaling van een bedrag van € 366,32 vermeerderd met rente en kosten, voortvloeiend uit een zorgverzekering die de gedaagde had afgesloten. De gedaagde heeft verweer gevoerd en stelde dat VGZ niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat de dagvaarding niet voldeed aan de eisen van de artikelen 111 lid 3 en 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De kantonrechter heeft vastgesteld dat VGZ in haar dagvaarding niet voldoende inzicht heeft gegeven in de vordering en de ondersteunende feiten. De rechter oordeelde dat VGZ niet de benodigde documenten, zoals de zorgverzekeringsovereenkomst en relevante facturen, had overgelegd, waardoor de gedaagde niet in staat was om adequaat verweer te voeren. De kantonrechter heeft VGZ niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die zijn begroot op € 72,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.