Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
[naam onderbewindgestelde],
1.De verdere procedure
2.Het geschil en de verdere beoordeling
- dagvaarding € 105,09
- griffierecht € 124,00
- salaris gemachtigde €
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 25 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, vertegenwoordigd door een bewindvoerder. De eisende partij, VGZ Zorgverzekeraar, vorderde betaling van € 500,00, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een zorgverzekeringsovereenkomst. De totale achterstand die door VGZ werd gesteld, bedroeg € 1.299,90, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De eisende partij had haar vordering beperkt tot € 500,00 om hogere griffiekosten voor de gedaagde partij te voorkomen, waarbij zij haar rechten op het restant voorbehoudt.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat een deel van de hoofdsom, namelijk € 7,50, betrekking had op acceptgirokosten. In een tussenvonnis had de kantonrechter de eisende partij gevraagd om het beding dat aan deze kosten ten grondslag lag, te overleggen en te motiveren waarom dit beding niet onredelijk bezwarend zou zijn. De kantonrechter oordeelde dat het beding duidelijk en begrijpelijk was en niet nadelig voor de consument. De kosten voor de acceptgiro, vastgesteld op € 1,50 per factuur, werden als redelijk beschouwd, gezien de bijkomende handelingen die nodig waren voor de verzending.
De kantonrechter heeft de vordering van VGZ Zorgverzekeraar toegewezen, aangezien de overige vorderingen niet onrechtmatig of ongegrond waren. Gedaagde partij werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 301,09 werden begroot. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. R.H.J. Otto.