Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- het tussenvonnis van 6 november 2019
- de akte overlegging deskundigenbericht en uitlating voortzetting procedure van
- de akte uitlating van [gedaagde]
- het proces-verbaal van voortzetting comparitie van 3 maart 2020
- de akte overlegging producties en uitlating van de Gemeente Meerssen met producties
- de antwoordakte uitlating van [gedaagde] .
2.De verdere beoordeling
Vordering primair onder 1: het einde van de erfpacht
16 april 2019 verschuldigde erfpachtvergoeding, vanaf 16 april 2019 tot en met de dag van ontruiming,
de Gemeente Meerssen dienen te worden verwijderd. Bezwaren tegen deze lijst heeft zij niet geuit.
De Gemeente Meerssen wenst de overeenkomsten met de staanplaatshouders niet over te nemen.
€ 500,- per dag dat [gedaagde] met de ontruiming in gebreke blijft, tot een maximum van
€ 50.000,- is bereikt.
de Gemeente Meerssen op grond van artikel 23 van de erfpachtovereenkomst aan [gedaagde] dient te betalen. In artikel 23 is bepaald dat deze vergoeding gelijk is aan de waarde van de aanwezige opstallen en andere door de erfpachter op of aan het perceel getroffen voorzieningen. Ter vaststelling van die vergoeding zijn op verzoek van de Gemeente Meerssen door de kantonrechter drie deskundigen benoemd.
De Gemeente Meerssen stelt zich op het standpunt dat alleen de opstallen die volgens de verleende bouw-/omgevingsvergunning zijn opgericht en/of anderszins legaal op het campingterrein staan voor vergoeding in aanmerking komen. Een ander uitleg verhoudt zich niet tot de artikelen 6 tot en met 8 van de erfpachtovereenkomst.
de Gemeente Meerssen - nog een vergoeding wordt betaald. De Gemeente Meerssen wordt hier immers niet meer door verrijkt.
de Gemeente Meerssen dat deze gebouwen op nader bepaalde locaties zijn vergund.
8 september 2017. Op grond hiervan komt zij tot een te vergoeden restwaarde van € 12.350,-.
de Gemeente Meerssen heeft verstrekt. Of [gedaagde] na de voortgezette comparitie nog stukken aan de Gemeente Meerssen verstrekt heeft, is voor de rechtbank niet duidelijk. [gedaagde] heeft in ieder geval bij akte van 24 juni 2020 geen vergunningen voor het oprichten van opstallen in het geding gebracht en ook geen bewijs aangeboden. Evenmin heeft zij inhoudelijk gereageerd op de lijsten van de Gemeente Meerssen waaruit blijkt welke opstallen volgens laatst genoemde moeten blijven staan en welke verwijderd moeten worden. Op de stelling dat een aantal vergunde opstallen verkeerd staan en daarom volgens de Gemeente Meerssen niet voor vergoeding in aanmerking komen, heeft zij evenmin gereageerd. [gedaagde] heeft om haar moverende redenen volstaan te verwijzen naar haar eerdere processtukken. Tegen die achtergrond is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd betwist heeft dat alleen de opstallen 1, 2, 3, 5, 11, 13 en 17 voor vergoeding in aanmerking komen. De Gemeente Meerssen heeft de waarden die de deskundigen aan deze opstallen hebben toegekend niet gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank daarvan uit zal gaan. De totale vergoeding voor deze opstallen bedraagt
€ 12.650,- (en niet € 12.350,- zoals de Gemeente Meerssen becijferd heeft). Dit bedrag dient
de Gemeente Meerssen als vergoeding voor de opstallen aan [gedaagde] te voldoen.
2.172,00(4 punten x € 543,-)
3.De beslissing
de Gemeente Meerssen aan [gedaagde] verschuldigd is ter zake van de opstalwaarde-vergoeding;
de Gemeente Meerssen tot heden begroot op € 2.887,21, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis;