ECLI:NL:RBLIM:2020:9313

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 november 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2167
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtreding mestverwerkingsplicht en bewijslevering

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 27 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een landbouwer, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De eiser had een bestuurlijke boete van € 6.949,80 opgelegd gekregen wegens het niet voldoen aan zijn mestverwerkingsplicht in 2015, specifiek met betrekking tot 702 kilogram fosfaat. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat hij zijn mestverwerkingsplicht had overgedragen aan een andere landbouwer, A.H. van den Boom. De eiser stelde dat hij zijn mestverwerkingsplicht via Bergs Advies B.V. had overgedragen, maar de rechtbank concludeerde dat de overgelegde documenten niet aantonen dat de overdracht van de mestverwerkingsplicht daadwerkelijk had plaatsgevonden. De rechtbank vond dat de verweerder, de minister, terecht had geconcludeerd dat de eiser in 2015 niet aan zijn verplichtingen had voldaan en dat de opgelegde boete rechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand bleef. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in bestuursrechtelijke procedures en de verantwoordelijkheden van landbouwers met betrekking tot de Meststoffenwet.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/2167

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , wonende in [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: A.J. Quist),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2018 (het boetebesluit) heeft verweerder eiser een bestuurlijke boete opgelegd.
Bij besluit van 1 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het boetebesluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2020.
Eiser heeft zich ter zitting bij de rechtbank door zijn gemachtigde laten vertegenwoordigen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. A.H. Spriensma-Heringa. Mr. Spriensma-Heringa heeft aan de zitting deelgenomen via een telefonische (beeld)verbinding.

Overwegingen

1. In het kader van een controle op onder andere de mestverwerkingsplicht in 2015 hebben toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gecontroleerd of eiser in 2015 aan zijn mestverwerkingsplicht heeft voldaan en geconstateerd dat dit niet het geval is, omdat eiser 702 kilogram fosfaat niet kan verantwoorden. Deze controle heeft geresulteerd in een boeterapport. Op basis van het boeterapport heeft verweerder eiser bij het boetebesluit een bestuurlijke boete opgelegd ter hoogte van
€ 6.949,80 wegens overtreding van de Meststoffenwet door niet aan de mestverwerkingsplicht te voldoen.
2. Verweerder heeft het boetebesluit na heroverweging gehandhaafd. Verweerder vindt onvoldoende bewezen dat eiser in 2015 aan zijn mestverwerkingsplicht heeft voldaan en in dit verband dat eiser zijn mestverwerkingsplicht ten aanzien van 702 kilogram fosfaat via Bergs Advies B.V. (Bergs Advies) aan A.H. van den Boom Agrarisch Bedrijf B.V (Van den Boom) heeft overgedragen.
3. Eiser is het hiermee niet eens en voert aan dat uit de door hem overgelegde stukken blijkt dat hij zijn mestverwerkingsplicht ten aanzien van 700 kilogram fosfaat via Bergs Advies aan Van den Boom heeft overgedragen. Eiser stelt dat hooguit sprake is van een administratieve fout.
Het wettelijk kader
4. Ingevolge artikel 33a, eerste lid, van de Meststoffenwet (Msw) is het een landbouwer verboden op zijn bedrijf dierlijke meststoffen te produceren. Het verbod is ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, onderdeel 1°, niet van toepassing op de landbouwer die in het kalenderjaar waarin de dierlijke mest op zijn bedrijf geproduceerd is een bedrijfsoverschot heeft en minimaal een door verweerder vastgesteld deel van dat bedrijfsoverschot laat verwerken. Ingevolge het derde lid, aanhef en onder c, kan dat laatste door de mestverwerkingsplicht over te dragen aan een andere landbouwer door middel van een Vervangende Verwerkingsovereenkomst (VVO).
Ingevolge artikel 51 van de Msw kan de minister een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 33a, eerste lid van de Msw.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Msw bedraagt in geval van overtreding van artikel 33a, eerste lid, van de Msw de bestuurlijke boete € 11,- per kilogram fosfaat ten aanzien waarvan de landbouwer niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 33a, tweede lid, onder b, van de Msw.
De beoordeling van het beroep
5. De rechtbank moet beoordelen of eiser in 2015 artikel 33a, eerste lid, van de Msw heeft overtreden en in dit verband of uit de door eiser overgelegde stukken voldoende bewijs blijkt van de overdracht van zijn mestverwerkingsplicht ten aanzien van 702 kilogram fosfaat aan Van den Boom. Eiser heeft de volgende stukken overgelegd.
5.1
Een VVO van 23 december 2015 gesloten tussen Bergs Advies en eiser. In deze overeenkomst zijn zij overeengekomen dat Bergs Advies 700 kilogram fosfaat ten behoeve van eiser verantwoord laat bewerken en exporteren en daarmee in zoverre de mestverwerkingsplicht van eiser overneemt. Zij hebben verder afgesproken dat eiser een bedrag van € 1.270,- voor de overname betaalt en dat Bergs Advies de VVO bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) meldt.
5.2
Een factuur van dezelfde dag waarin Bergs Advies een bedrag van € 1.270,- aan eiser in rekening brengt. Uit een bankafschrift van een rekening-courant van Bergs Advies blijkt dat eiser aan Bergs Advies een bedrag van € 1.270,50 heeft betaald.
5.3
Drie screenprints, gemaakt in de digitale omgeving van RVO. Op de eerste is te zien dat de mogelijkheid wordt geboden een actie uit te voeren op een concept VVO, dat de keuze is gemaakt om een overeenkomst als tweede partij te ondertekenen en dat geen concept van een VVO is gevonden. Op de tweede screenprint is te zien dat de mogelijkheid wordt geboden een actie uit te voeren op een concept VVO, dat de keuze is gemaakt om een overeenkomst te laten vervallen en dat een concept VVO wordt getoond met nummer [nummer] van 24 december 2015 met vermelding van Van den Boom en 2015. Op de derde screenprint is de niet bevestigde concept VVO van 24 december 2015 met voormeld nummer te zien waarin tussen eiser (overdrager) en Van den Boom (overnemer) is overeengekomen dat Van den Boom de mestverwerkingsplicht, die ziet op 700 kilogram fosfaat en 2015 betreft, van eiser overneemt.
5.4
Een VVO van 22 december 2015 gesloten tussen Bergs Advies en Van de Boom. In deze overeenkomst zijn zij overeengekomen dat Van den Boom 12.000 kilogram fosfaat ten behoeve van Bergs Advies (die handelt namens overdrager) verantwoord laat bewerken en exporteren en dat daarmee de genoemde 12.000 kilogram fosfaat wordt overgedragen van Bergs Advies (handelend namens overdrager) aan Van den Boom. Bepaald is dat Van den Boom voor de overname € 17.424,- betaald krijgt en dat Bergs Advies de VVO bij de RVO meldt.
5.5
Een crediteurkaart waaruit blijkt dat Bergs Advies op 22 december 2015 € 17.424,- verschuldigd is aan Van den Boom en dat onbekenden op 21 januari 2016 een bedrag van
€ 17.424,- verschuldigd zijn aan Bergs Advies voor ‘12.000 kilogram VVO koop’.
5.6
Een van Van de Boom ondertekende verklaring van 2 juli 2018 waarin hij onder meer verklaart dat Bergs Advies in 2015 een partij van 12.000 kilogram fosfaat heeft aangeboden voor verkoop door bemiddeling, hij hiervoor € 17.424,- betaald heeft gekregen en dat hij Bergs Advies heeft gevraagd de financiële afhandeling van de bemiddeling te regelen.
5.7
Een lijst met daarop vermeld de door Bergs Advies in 2015 bij RVO ingediende VVO’s waarbij Van den Boom overnemer was en verschillende bedrijven, waaronder niet het bedrijf van eiser, overdragers waren van in totaal een verwerkingsplicht van
11.300 kilogram fosfaat, alsmede de ontvangstbevestigingen van RVO van deze VVO’s.
6. De rechtbank is van oordeel dat uit al deze stukken op zich of in samenhang bekeken niet blijkt dat de verwerkingsplicht van eiser ten aanzien van 702 kilogram fosfaat is overgedragen aan Van den Boom. Uit deze stukken blijkt dat Van den Boom de verwerkingsplicht ten aanzien van 11.300 kilogram fosfaat heeft overgenomen en dat de verwerkingsplicht van eiser ten aanzien van 700 kilogram fosfaat daarvan geen deel uitmaakt. Uit deze stukken blijkt niet dat het verschil tussen de bij RVO gemelde aan Van den Boom overgedragen verwerkingsplichten van in totaal 11.300 kilogram fosfaat en de door Van den Boom overgenomen verwerkingsplichten van in totaal 12.000 kilogram de verwerkingsplicht van eiser ten aanzien van 700 kilogram fosfaat betreft. De omstandigheden dat het eiser niet is gelukt de overdracht van zijn verwerkingsplicht ten aanzien van 700 kilogram fosfaat bij RVO te melden en dat hij Bergs Advies voor de overname heeft betaald, zijn onvoldoende om dat te kunnen concluderen. Verweerder heeft in deze stukken daarom terecht onvoldoende bewijs gezien voor de overdracht van de mestverwerkingsplicht van eiser ten aanzien van 702 kilogram fosfaat en daarom terecht geconcludeerd dat eiser in 2015 niet aan zijn mestverwerkingsplicht heeft voldaan en dus artikel 33a, eerste lid, van de Msw heeft overtreden. Gelet verder op artikel 51 van de Msw was verweerder dan ook bevoegd eiser een bestuurlijke boete op te leggen.
7. Voor zover eiser met de screenprints en zijn stelling dat hooguit sprake is van een administratieve fout heeft willen aanvoeren dat hem geen of minder verwijt treft, omdat hij de VVO niet heeft kunnen indienen vanwege storingen op de website van RVO, voert hij dat tevergeefs aan, reeds omdat niet blijkt dat hij er alles of tenminste iets aan gedaan heeft om de melding toch gedaan te krijgen. Verweerder heeft dan ook niet van het opleggen van een boete aan eiser moeten afzien of aan eiser een lagere boete moeten opleggen dan de boete van € 6.949,80 die verweerder eiser met toepassing van artikel 59 van de Msw heeft opgelegd.
Conclusie
8. het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.W.C.M. Frings, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2020
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 27 november 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.