In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 27 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een landbouwer, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De eiser had een bestuurlijke boete van € 6.949,80 opgelegd gekregen wegens het niet voldoen aan zijn mestverwerkingsplicht in 2015, specifiek met betrekking tot 702 kilogram fosfaat. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat hij zijn mestverwerkingsplicht had overgedragen aan een andere landbouwer, A.H. van den Boom. De eiser stelde dat hij zijn mestverwerkingsplicht via Bergs Advies B.V. had overgedragen, maar de rechtbank concludeerde dat de overgelegde documenten niet aantonen dat de overdracht van de mestverwerkingsplicht daadwerkelijk had plaatsgevonden. De rechtbank vond dat de verweerder, de minister, terecht had geconcludeerd dat de eiser in 2015 niet aan zijn verplichtingen had voldaan en dat de opgelegde boete rechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand bleef. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in bestuursrechtelijke procedures en de verantwoordelijkheden van landbouwers met betrekking tot de Meststoffenwet.