ECLI:NL:RBLIM:2020:9183

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 november 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
C/03/283818/KGZA/20-423 23112020
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoire verhaalsbeslagen en medewerking aan depotovereenkomst

In deze zaak, die op 23 november 2020 door de Rechtbank Limburg is behandeld, hebben eisers, bestaande uit meerdere natuurlijke personen en rechtspersonen, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, die niet verschenen zijn. De eisers vorderen de opheffing van conservatoire verhaalsbeslagen die eerder door gedaagden zijn gelegd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de procedure correct is verlopen en dat de vorderingen van eisers niet onrechtmatig of ongegrond zijn. De voorzieningenrechter heeft de conservatoire beslagen opgeheven, met uitzondering van een beslag dat is gehandhaafd, maar het bedrag waarvoor dit beslag geldt, is verlaagd tot € 144.021,27. Daarnaast is gedaagde 2 veroordeeld om medewerking te verlenen aan de ondertekening van een depotovereenkomst, op straffe van een dwangsom van € 10.000 per dag bij niet-nakoming, met een maximum van € 250.000. De proceskosten zijn toegewezen aan de zijde van eisers, die in het gelijk zijn gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer / rolnummer: C/03/283818 / KG ZA 20-423
Vonnis in kort geding van 23 november 2020
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
3. de maatschap
[eiseres sub 3],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 4],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisers,
advocaat: mr. J.L.H. Holthuijsen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
niet verschenen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats 3] , kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
gedaagde,
advocaten: mrs. R.H.G.M. Kerckhoffs en P.P.M. Kerckhoffs.
Partijen worden hierna [eiser sub 1] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd.
Eisers worden afzonderlijk [eiser sub 1] , [eiseres sub 2] , de [eiseres sub 3] en [eiseres sub 4] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de producties 1 tot en met 10 van [gedaagde sub 2] ;
  • de mondelinge behandeling van 9 november 2020;
  • het tijdens die behandeling tegen de niet verschenen gedaagde verleende verstek;
  • de pleitnota van [eiser sub 1] ;
  • de pleitnota van [gedaagde sub 2] .
1.2.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij verzoekschrift van 24 mei 2019 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verlof gevraagd voor het leggen van conservatoire verhaalsbeslagen onder derden, op onroerende zaken en op aandelen op naam, ten laste van [eiser sub 1] , de [eiseres sub 3] en de besloten vennootschap [eiseres sub 3] .
2.2.
De voorzieningenrechter heeft bij beschikking van 24 mei 2019 het gevraagde verlof toegestaan, met begroting van de gestelde vordering op € 151.834,27 en met bepaling dat de eis in de hoofdzaak binnen veertien dagen na de eerste beslaglegging moest worden ingesteld.
2.3.
Uit kracht van deze beschikking zijn uit naam van [gedaagde sub 1] en
[gedaagde sub 2] op 6 juni 2019 – onder meer – de volgende conservatoire beslagen gelegd:
- beslag op de aandelen die [eiseres sub 4] houdt in [gedaagde sub 1] ;
- beslag op de aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in eigendom toebehorende onroerende zaak, kadastraal omschreven als wonen, staande en gelegen te [plaats] aan de [adres] , kadastraal bekend gemeente [kadasternummer] ;
- derdenbeslag onder de Coöperatieve Rabobank U.A. ten laste van de [eiseres sub 3] .
2.4.
Op 20 juni 2019 is op naam van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , samen met de heer [naam] , een dagvaarding in de hoofdzaak uitgebracht aan onder anderen [eiser sub 1] , de [eiseres sub 3] en [eiseres sub 2] . De betreffende procedure is bij de Rechtbank Limburg aanhangig onder zaak-/rolnummer C/03/265976/HA ZA 19-339. [eiseres sub 4] is niet in rechte betrokken.

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1] . vorderen – samengevat – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
primair
de volgende conservatoire verhaalsbeslagen op te heffen die op 6 juni 2019 ten verzoeke van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn gelegd ten laste van [eiser sub 1] :
a. beslag op de aandelen die [eiseres sub 4] houdt in [gedaagde sub 1] ;
b. beslag op de onroerende zaak, kadastraal omschreven als wonen, staande en gelegen te [plaats] aan de [adres] , kadastraal bekend gemeente [kadasternummer] ;
c. derdenbeslag onder de Coöperatieve Rabobank U.A. ten laste van de [eiseres sub 3] ;
subsidiair
het bedrag waarvoor de (eventueel gehandhaafde) beslagen zijn gelegd, te beperken tot ten hoogste € 144.021,27 of een zodanig lager bedrag als de voorzieningenrechter geraden zal achten, en – cumulatief –
a. [eiser sub 1] , althans een door de voorzieningenrechter in een goede justitie te kiezen andere persoon, aan te wijzen als dwangvertegenwoordiger c.q. gemachtigde om namens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de ten processe genoegzaam omschreven depotovereenkomst te ondertekenen conform het als productie 23 overgelegde concept en vervolgens namens hen aan de instrumenterend notaris die de akte van levering van de woning zal passeren de verklaring van waardeloosheid te verstrekken zoals bedoeld in artikel 1 van die overeenkomst en met de aldaar om schreven inhoud, of
b.
meer subsidiair: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen om ten eerste binnen een week na betekening van het in dezen te wijzen vonnis medewerking te verlenen aan de ondertekening van de depotovereenkomst conform het concept zoals dat gevoegd was bij de als productie 8 overgelegde e-mail van de advocaat van [eiser sub 1] . (waarbij uiteraard de aan het slot vermelde maand van ondertekening geactualiseerd zal dienen te worden), en vervolgens, nadat zij door of namens [eiser sub 1] . in kennis zijn gesteld van de datum waarop de juridische levering van de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats] zal plaatsvinden en de notaris te wiens overstaan de leveringsakte zal passeren, uiterlijk veertien dagen vóór de genoemde leveringsdatum aan die notaris de verklaring van waardeloosheid te verstrekken zoals bedoeld in artikel 1 van de depotovereenkomst en met de aldaar omschreven inhoud, zowel het een als het ander op straffe van een door elke niet-meewerkende partij afzonderlijk te verbeuren dwangsom van € 10.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat zij na ommekomst van de gestelde termijnen in gebreke mocht blijven aan de in dezen uit te spreken veroordeling te voldoen,
althans zowel primair, subsidiair als meer subsidiair zodanige voorzieningen te treffen als de voorzieningenrechter in een goede justitie zal vermenen te behoren,
en voorts met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente, en nakosten.
3.2.
[gedaagde sub 2] voert verweer.
3.3.
Op hetgeen partijen hebben aangevoerd wordt, voor zover van belang, onder de beoordeling teruggekomen.

4.De beoordeling

ten aanzien van [gedaagde sub 1]

4.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat ten aanzien van de niet verschenen gedaagde, [gedaagde sub 1] , de voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen. Op grond van het bepaalde in artikel 140 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt tegen [gedaagde sub 1] verstek verleend en wordt, nu [gedaagde sub 2] in de procedure is verschenen, tussen alle partijen één vonnis gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
4.2.
De vordering komt de voorzieningenrechter onrechtmatig noch ongegrond voor, zodat deze moet worden toegewezen als primair gevorderd.
ten aanzien van [gedaagde sub 2]
4.3.
Hoewel partijen de tussen hen bestaande geschillen zeer uitvoerig naar voren hebben gebracht, gaat het in dit geding enkel om de vraag of de voornoemde beslagen dienen te worden opgegeven. Hetgeen partijen hebben aangevoerd wordt hierna daarom enkel besproken voor zover dat voor de beantwoording van die vraag van belang is.
4.4.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
4.5.
Ten aanzien van het derdenbeslag onder de Coöperatieve Rabobank U.A. ten laste van de [eiseres sub 3] hebben [eiser sub 1] . aangevoerd dat niet voldaan is aan het vereiste van artikel 721 Rv, inhoudende dat de beslaglegger op straffe van nietigheid van het beslag verplicht is om, zo de eis in de hoofdzaak na het beslag wordt ingesteld, binnen acht dagen na dit instellen een afschrift van de dagvaarding aan de derde te betekenen.
4.5.1.
[gedaagde sub 2] heeft ter mondelinge behandeling op dit punt volstaan met de toelichting dat deze betekening wel heeft plaatsgevonden, maar dat zij daarvan in het kader van dit kort geding geen stukken heeft overgelegd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het op de weg van [gedaagde sub 2] had gelegen om haar verweer op dit punt te onderbouwen door overlegging van het betekeningsexploot althans door – op zijn minst – toe te lichten waarom zij niet in staat is dit exploot over te leggen. Bij gebrek aan enige onderbouwing op dit punt, dient de voorzieningenrechter het ervoor te houden dat deze betekening niet heeft plaatsgevonden. Aangezien de betekening op straffe van nietigheid van het beslag is voorgeschreven, betekent dit dat het derdenbeslag onder de Coöperatieve Rabobank U.A. ten laste van de [eiseres sub 3] dient te worden opgeheven als primair gevorderd.
4.6.
Ten aanzien van het beslag op de aandelen die [eiseres sub 4] houdt in [gedaagde sub 1] voeren [eiser sub 1] . aan dat [gedaagde sub 2] geen vordering heeft op [eiseres sub 4] , geen verlof heeft gevraagd of gekregen om beslag te leggen en ook niet binnen veertien dagen na beslaglegging een eis in de hoofdzaak heeft ingesteld.
4.6.1.
[gedaagde sub 2] heeft deze stellingen van [eiser sub 1] . naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet althans onvoldoende weersproken. [gedaagde sub 2] heeft toegelicht dat een en ander ten aanzien van [eiseres sub 4] niet gelukkig is verlopen. [gedaagde sub 2] stelt dat zij geen beslag op de aandelen heeft gelegd. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit het door [eiser sub 1] . overgelegde exploot van 6 juni 2019 te 10.15 uur (productie 2 bij dagvaarding) wel degelijk lijkt te volgen dat [gedaagde sub 2] beslag heeft gelegd op de aandelen die [eiseres sub 4] houdt in [gedaagde sub 1] . Uit het verweer van [gedaagde sub 2] volgt niet dat zij betwist dat dit beslag alsdan dient te worden opgeheven, zodat het dient te worden opgeheven als primair gevorderd.
4.7.
Ten aanzien van het beslag op de aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in eigendom toebehorende onroerende zaak aan de [adres] te [plaats] betogen [eiser sub 1] . (primair) dat dit dient te worden opgeheven omdat summierlijk is gebleken dat de door [gedaagde sub 2] gepretendeerde vordering ondeugdelijk is.
4.7.1.
Volgens artikel 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is.
Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.7.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht is gebleken. Zo hebben beide partijen zeer uitvoerig uiteengezet wat hen allemaal verdeeld houdt. Een en ander betreft een uitvoerig feitencomplex, waaraan partijen ieder ook nog eens andere juridische gevolgen verbinden. Om een oordeel daaromtrent te geven dient nader feitenonderzoek en wellicht ook nadere bewijslevering plaats te vinden, waarvoor een kort geding zich niet leent. In de aanhangig gemaakte bodemprocedure is daaromtrent vooralsnog niets beslist, zodat ook daarin geen aanwijzing gevonden kan worden voor een oordeel dat summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht is gebleken. Het primair gevorderde dient op dit punt te worden afgewezen.
4.8.
Subsidiair vorderen [eiser sub 1] . allereerst het bedrag waarvoor het beslag is gelegd te verlagen naar € 144.021,27, gelet op de hoogte van de door [gedaagde sub 2] in de hoofdzaak ingestelde vordering. [gedaagde sub 2] heeft niet weersproken dat gelet op de hoogte van die ingestelde vordering het bedrag waarvoor het beslag geldt dient te worden verlaagd. De voorzieningenrechter verlaagt daarom het bedrag waarvoor het beslag is gelegd tot
€ 144.021,27.
4.9.
Subsidiair stellen [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] daarnaast dat partijen overeenstemming hebben bereikt over het sluiten van een depotovereenkomst, die inhoudt dat de woning vrij van beslag geleverd mag worden op voorwaarde dat de overwaarde die resteert na aflossing van de (eerste en enige) hypotheekhouder door een notaris in depot zal worden gehouden ten behoeve van de partij die daarop recht zal blijken te hebben totdat bij gewijsde zal zijn beslist omtrent de vordering waarvoor het beslag is gelegd, dan wel partijen in der minne een regeling treffen. [gedaagde sub 2] betwist dat partijen een dergelijke overeenstemming hebben bereikt.
4.9.1.
Ter onderbouwing van hun stellingname hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] verwezen naar de volgende e-mailcorrespondentie tussen de advocaten van partijen:
- e-mail van mr. Holthuijsen aan mr. Kerckhoffs van 14 augustus 2020, 13:22 uur:
“(…) Teneinde mogelijk te maken dat de verkoop en levering wel door kan gaan, stelt cliënt voor de gebruikelijke constructie te hanteren waarbij u aan de instrumenterend notaris bevestigt dat het beslag als opgeheven kan worden beschouwd en mag worden doorgehaald, op voorwaarde dat de notaris de overwaarde in depot houdt ten behoeve van de partij(en) die daarop recht zal blijken te hebben op grond van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis danwel op grond van een minnelijke regeling. Cliënt is dan bereid de kosten van het depot (inclusief eventuele negatieve rente) voor zijn rekening te nemen. (...) Gaarne verneem ik (…) of er aan uw zijde bereidheid bestaat om medewerking te verlenen aan een praktische oplossing in voege als voormeld. (…)”
- e-mail van mr. Kerckhoffs aan mr. Holthuijsen van 18 augustus 2020, 15:41 uur:
“(…) Aan de gevraagde opheffing zal tz.t medewerking verleend worden, uiteraard mist de gelen geparkeerd blijven staan tot dat definitief afgerekend is. (…)”
- e-mail van mr. Holthuijsen aan mr. Kerckhoffs van 18 augustus 2020, 17:44 uur:
“(…) Dank ook dat u bevestigt dat te zijner tijd medewerking zal worden verleend aan de opheffing van het beslag, zodat de levering niet gefrustreerd wordt. Het is mij alleen niet duidelijk wat u bedoelt met de woorden “totdat definitief afgerekend is”. Ik wil voorkomen dat hierover te elfder ure, in het zicht van de levering, discussie ontstaat, dus het is van belang om nu duidelijkheid te scheppen. De door u gebruikte woorden zijn immers voor meerderlei uitleg vatbaar. Tussen wie? Waarover? Ik neem aan dat bedoeld is – en in elk
geval zou dat mijns inziens de bedoeling moeten zijn – dat de gelden in depot blijven totdat definitief (dus bij gewijsde of via een regeling) is beslist over de vordering waarvoor het beslag gelegd is, zijnde dus de door u in de lopende procedure ingestelde vordering van [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] met betrekking tot (een bedrag ter grootte van) de huurpenningen. Kunt u mij per omgaande bevestigen dat dit inderdaad is wat u bedoelt? (…)”
- e-mail van mr. Kerckhoffs aan mr. Holthuijsen van 18 augustus 2020, 17:55 uur:
“U ziet het juist. Ik heb het in algemene bewoordingen weergegeven; de notaris zal toch een depotovereenkomst opstellen en daar kunnen wij exact beschrijven wat de bedoeling is.”
- e-mail van mr. Holthuijsen aan mr. Kerckhoffs van 19 augustus 2020, 11:43 uur:
“(…) Dank u voor de gevraagde bevestiging dat inderdaad de bedoeling is dat de gelden in depot blijven totdat definitief (dus bij gewijsde of via een regeling) is beslist over de vordering waarvoor het beslag gelegd is, zijnde dus de door u in de lopende procedure ingestelde vordering van [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] met betrekking tot (een bedrag ter grootte van) de huurpenningen. Dan constateer ik bij dezen dat partijen principe-overeenstemming hebben bereikt over hoe gehandeld zal worden. (…)”
4.9.2.
De voorzieningenrechter is met [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] van oordeel dat uit deze correspondentie volgt dat overeenstemming is bereikt over het sluiten van een depotovereenkomst, die inhoudt dat de woning vrij van beslag geleverd mag worden op voorwaarde dat de overwaarde die resteert na aflossing van de (eerste en enige) hypotheekhouder door een notaris in depot zal worden gehouden ten behoeve van de partij die daarop recht zal blijken te hebben totdat bij gewijsde zal zijn beslist omtrent de vordering waarvoor het beslag is gelegd, dan wel partijen in der minne een regeling treffen. Uit de enkele zinsnede “
Ik heb het in algemene bewoordingen weergegeven; de notaris zal toch een depotovereenkomst opstellen en daar kunnen wij exact beschrijven wat de bedoeling is.”kan niet worden afgeleid dat [gedaagde sub 2] zich het recht voorbehield om op dit punt, dat de kern van de overeenkomst betreft, nog terug te mogen komen, gelet op de gedane toezegging dan wel gegeven bevestiging van mr. Kerckhoffs in zijn e-mails van
18 augustus 2020.
4.9.3.
Resteert de vraag op welke wijze de gevorderde nakoming vorm dient te krijgen.
4.9.4.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] vorderen subsidiair ex artikel 3:300 lid 1 BW [eiser sub 1] , althans een door de voorzieningenrechter te kiezen andere persoon, aan te wijzen als dwangvertegenwoordiger c.q. gemachtigde om namens [gedaagde sub 2] de depotovereenkomst te ondertekenen en vervolgens namens [gedaagde sub 2] aan de notaris die de akte van levering van de woning zal passeren de verklaring van waardeloosheid te verstrekken zoals bedoeld in artikel 1 van die overeenkomst en met de aldaar om schreven inhoud.
4.9.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het aldus gevorderde niet voor toewijzing in aanmerking komt. [eiser sub 1] zal ongetwijfeld, zoals hij stelt, tot ondertekening overgaan. Hij is echter ook de wederpartij bij de depotovereenkomst en hij is met [gedaagde sub 2] en haar bestuurder in diverse gerechtelijke procedures verwikkeld, hetgeen hem naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet de aangewezen persoon maakt om namens [gedaagde sub 2] te ondertekenen. Enige indicatie van wie daarvoor – buiten [eiser sub 1] – wel aangewezen zou zijn hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] niet gegeven, zodat de voorzieningenrechter ook niemand anders kan (en zal) aanwijzen.
4.9.6.
Meer subsidiair vorderen [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] veroordeling van [gedaagde sub 2] om medewerking te verlenen aan ondertekening van de depotovereenkomst onder oplegging van een dwangsom. Deze vordering is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen wel toewijsbaar. [gedaagde sub 2] heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde dwangsom. De voorzieningenrechter zal deze daarom toewijzen als gevorderd, maar wel maximeren tot een bedrag van € 250.000,00.
ten aanzien van de proceskosten
4.10.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser sub 1] . worden begroot op:
- dagvaardingskosten € 92,60
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat €
1.470,00
Totaal € 2.218,60
Anders dan [eiser sub 1] . betogen kan de voorzieningenrechter uit de door hen aangehaalde rechtspraak niet afleiden dat een veroordeling in de proceskosten naar haar aard een hoofdelijk karakter heeft, dus ook in gevallen waarin overigens niet van hoofdelijke aansprakelijkheid is gebleken. De gevorderde hoofdelijke veroordeling wordt daarom afgewezen. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen als hierna vermeld.
4.11.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot.
De nakosten worden dan ook toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
ten aanzien van [gedaagde sub 1]
5.1.
heft op de volgende conservatoire verhaalsbeslagen die op 6 juni 2019 ten
verzoeke van [gedaagde sub 1] zijn gelegd ten laste van [eiser sub 1] :
- beslag op de aandelen die [eiseres sub 4] houdt in [gedaagde sub 1] ;
- beslag op de onroerende zaak, kadastraal omschreven als wonen, staande en gelegen te [plaats] aan de [adres] , kadastraal bekend gemeente [kadasternummer] ;
- derdenbeslag onder de Coöperatieve Rabobank U.A. ten laste van de [eiseres sub 3] ;
ten aanzien van [gedaagde sub 2]
5.2.
heft op de volgende conservatoire verhaalsbeslagen die op 6 juni 2019 ten verzoeke van [gedaagde sub 2] zijn gelegd ten laste van [eiser sub 1] :
- beslag op de aandelen die [eiseres sub 4] houdt in [gedaagde sub 1] ;
- derdenbeslag onder de Coöperatieve Rabobank U.A. ten laste van de [eiseres sub 3] ;
5.3.
beperkt het bedrag waarvoor de gehandhaafde beslagen zijn gelegd tot
€ 144.021,27;
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om ten eerste binnen een week na betekening van dit vonnis medewerking te verlenen aan de ondertekening van de depotovereenkomst conform het concept zoals dat gevoegd was bij de als productie 8 overgelegde e-mail van de advocaat van [eiser sub 1] . (waarbij de aan het slot vermelde maand van ondertekening geactualiseerd zal dienen te worden), en vervolgens, nadat zij door of namens [eiser sub 1] . in kennis is gesteld van de datum waarop de juridische levering van de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats] zal plaatsvinden en de notaris te wiens overstaan de leveringsakte zal passeren, uiterlijk veertien dagen vóór de genoemde leveringsdatum aan die notaris de verklaring van waardeloosheid te verstrekken zoals bedoeld in artikel 1 van de depotovereenkomst en met de aldaar omschreven inhoud, zowel het een als het ander
op straffe van een door [gedaagde sub 2] te verbeuren dwangsom van € 10.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat zij na ommekomst van de gestelde termijnen in gebreke mocht blijven aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 250.000,00;
ten aanzien van zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2]
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] . tot op heden begroot op € 2.218,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.6.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.V. Pelsser en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2020. [1]

Voetnoten

1.type: PB