ECLI:NL:RBLIM:2020:9125

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 april 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
C/03/276319 kg za 20/123
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming overeenkomst voor speciaal onderwijs aan minderjarige

In deze zaak vorderden [eisers], wettelijke vertegenwoordigers van een minderjarige, de Stichting ‘het driespan’ om de overeenkomst na te komen die betrekking had op het bieden van onderwijs aan hun kind op een andere locatie dan de school. De minderjarige, die speciaal onderwijs nodig heeft, had eerder onderwijs gevolgd bij de Stichting, maar de Stichting had aangekondigd dat de financiering voor het onderwijs bij de externe zorgverlener, [naam maatschap], zou worden stopgezet. De rechtbank oordeelde dat de Stichting voorwaarden mocht stellen aan het bieden van onderwijs door een derde en dat niet voldoende was aangetoond dat aan deze voorwaarden was voldaan. De vordering van [eisers] werd afgewezen, omdat de rechtbank niet kon vaststellen dat de Stichting in een bodemprocedure zou verliezen. De rechtbank benadrukte dat de Stichting verantwoordelijk is voor het bieden van passend onderwijs en dat de overeenkomst niet onvoorwaardelijk recht gaf op onderwijs bij de externe zorgverlener. De rechtbank veroordeelde [eisers] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de Stichting.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: C/03/276319 KG ZA 20/123
Vonnis in kort geding van 29 april 2020
in de zaak van

1.[eiser sub 1]

en
2.
[eiseres sub 2] ,
in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van
[minderjarige]
wonend in [woonplaats] aan de [adres] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. M.H. Bouma
tegen
de stichting
STichting ‘het driespan’,
statutair gevestigd in Sittard-Geleen en kantoorhoudend in (4873 AZ) Etten Leur aan het Hof van den Houten nr. 61,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. J.J.M. Sibon.
Partijen worden verder [eisers] , [minderjarige] en de Stichting genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding met producties
  • de op 14 en 15 april 2020 ter griffie ontvangen producties van de zijde van de Stichting
  • de op 15 april 2020 ter griffie ontvangen nadere producties van de zijde van [eisers]
  • de op 16 april 2020 ter griffie ontvangen pleitnota’s van beide partijen
  • de mondelinge behandeling op afstand (door middel van een Skype-verbinding) ter zitting van 16 april 2020 te 11:00 uur.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] en derhalve thans tien jaar oud, staat ingeschreven op de Bijzonder Neutrale School voor Speciaal Onderwijs [naam school] , welke school organisatorisch onderdeel uitmaakt van de Stichting.
2.2.
[minderjarige] is gekend met bepaalde beperkingen op grond waarvan hij speciaal onderwijs nodig heeft, welk onderwijs hij in eerste instantie klassikaal bij de Stichting genoot.
Eind 2017 bleek dat die vorm van onderwijs voor [minderjarige] op dat moment niet haalbaar was. Op grond van een zogenoemd leerbaarheidsonderzoek is toen gebleken dat [minderjarige] leerbaar is, doch dat hij niet in staat was om deel te nemen aan groepsonderwijs op school (klassikaal).
2.3.
[eisers] en de Stichting hebben toen de mogelijkheden onderzocht voor onderwijs op een andere locatie dan op school. In eerste instantie heeft [minderjarige] daarop vanaf
22 februari 2018 thuis onderwijs gevolgd. Vanaf augustus 2018 vond het onderwijs plaats op de locatie van “ [naam maatschap] ”, zijnde een praktijk (maatschap) voor leer-, gedrags- en ontwikkelingsproblemen en coaching, waarvan mevrouw [naam maat] één van de twee maten is (volgens het uittreksel Kamer van Koophandel, dat als productie 2 bij exploot in het geding is gebracht) en die vanaf dat moment de zorg/het onderwijs aan [minderjarige] biedt.
2.4.
[eisers] de Stichting en [naam maatschap] hebben op 5 juli 2018 een overeenkomst gesloten, het ‘Handelingsplan/contract bij bijzonder onderwijstraject voor [minderjarige] ’ (productie 3 bij exploot, waarin [naam maatschap] als ‘zorgverlener’ wordt aangemerkt) ter zake van het aan [minderjarige] te bieden onderwijs tot einde schooljaar 2018-2019.
2.5.
Het verblijf van [minderjarige] bij [naam maatschap] is ‘voltijds’ (gedurende regulier schooltijden, zo begrijpt de rechtbank dit), en wordt door de Stichting deels als ‘onderwijs’ en deels als ‘zorg’ aangemerkt, waarbij te gelden heeft dat de gemeente Steenbergen aan de Stichting heeft toegezegd om het als zorg aangemerkte deel (geheel dan wel gedeeltelijk) te zullen financieren, hetgeen de gemeente ook heeft gedaan.
2.6.
Ook voor het schooljaar 2019-2020 is daarop, onder dezelfde benaming, een grotendeels gelijkluidende overeenkomst (verder te noemen: de overeenkomst) tussen de drie genoemde partijen gesloten, waaruit de volgende passages worden aangehaald:

Partijen komen overeen:
Dat [minderjarige] , geboren [geboortedatum] , sinds 5-9-2016 staat ingeschreven op deze school, maar daar op dit moment geen passend onderwijs op de schoof kan volgen in verband met zijn specifieke situatie (zie leerlingendossier)
Dat de school verantwoordelijk is voor en zal zorgen voor een voor [minderjarige] passend onderwijs aanbod.
[minderjarige] blijft gedurende het cursus jaar 2019-2020 ingeschreven op de school, maar zal niet deelnemen aan het lesprogramma op de school.
Rolverdeling:
4. In plaats daarvan volgt [minderjarige] naar vermogen en belastbaarheid (op aangeven van zorgverlener) een aangepast en op voor [minderjarige] passend niveau lesprogramma op een andere locatie dan de school, met ondersteuning van een begeleider met lesbevoegdheid welke vanuit de zorgverlener geleverd wordt, benodigde materialen zullen door de school worden geleverd.
5.Dat door school, internbegeleider en zorgverlener een vakkenpakket op een voor [minderjarige] passend niveau zal worden samengesteld uit de vakken voor het basisonderwijs, zoals die worden aangeboden door de school. Bij de samenstelling van het vakkenpakket, zullen vakken op verschillende niveaus en vanuit verschillende leerjaren kunnen worden ingezet, waardoor er mogelijkheid bestaat voor versnelling, verbreding en verdie ping. Halfjaarlijks wordt door zorgverlener en internbegeleider bekeken of [minderjarige] zich ontwikkeld conform de verwachting die past bij zijn uitstroomniveau- en bestemming.
6.Dat zorgverlener vorderingen maandelijks d.m.v. een journaal vastgelegd en door geeft aan internbegeleider zodat deze zicht houdt op de voortgang. Dit kunnen zowel resultaten op didactisch als sociaal emotioneel niveau zijn zowel praktisch als op papier.
Dat 4 keer per jaar vind er een voortgangsgesprek plaats tussen de school, de ouders, de zorgverlener en Jeugd consulent die namens de gemeente (deels financier traject) deelneemt.
(…)
Financiering traject:
7. Dat de personeelskosten voor begeleiding en aanschaf van de voor het onderwijs van [minderjarige] benodigde materialen, worden door de school bekostigd vanuit de rijksvergoeding voor deze leerling. Het budget is echter niet hoger dan de door rijksoverheid gestelde vergoeding per leerling.
8.Dat zodra dit contract is ondertekend door partijen, het onderwijs op een andere locatie dan de school plaats zal vinden.
9. Dat een en ander geldt vanaf ondertekening van dit document tot einde schooljaar 2019- 2020.
10. Dat wanneer mocht blijken dat school middels deze constructie geen passend onderwijs kan bieden. Er omgezien wordt naar andere mogelijkheden om onderwijs te vervolgen.
11.Dat alle partijen de intentie hebben zolang het voor [minderjarige] ten gevolgen van zijn specifieke situatie (nog) niet mogelijk is onderwijs op een school locatie te volgen, deze overeenkomst na schooljaar 2019/2020 (telkens) voor maximaal één schooljaar (de maximale duur van bekostiging) voort te zetten onder bovengenoemde voorwaarden.
2.7.
Sinds 21 november 2019 deelt de Stichting [eisers] mede dat [minderjarige] op korte termijn weer onderwijs op school zal moeten gaan volgen. Een dag later overhandigt de Stichting [eisers] tijdens een gesprek een terugkeerschema waaruit blijkt dat zij [minderjarige] op maandag 2 december 2019 weer op school verwacht. Bij dat gesprek waren namens de Stichting onder meer aanwezig onderwijsconsulent de heer [naam onderwijsconsulent] , schooldirecteur de heer [naam schooldirecteur] en de aan Stichting verbonden gedragswetenschapper mevrouw [naam gedragswetenschapper] . Ter sprake is onder meer gekomen de door de Stichting gewenste gefaseerde terugkeer van [minderjarige] naar school.
2.8.
Bij schrijven van 28 november 2019 heeft [eisers] aan de Stichting te kennen gegeven van mening te zijn dat het de Stichting niet is toegestaan om de overeenkomst eenzijdig te wijzigen en dat zij daarom de Stichting verzoeken de overeenkomst per ommegaande weer na te komen. Tevens delen [eisers] in die brief mede dat zij zich genoodzaakt zien om [minderjarige] - onder protest - ziek te melden.
2.9.
In haar reactie daarop d.d. 20 december 2019, stelt de Stichting zich onder meer op het standpunt dat de overeenkomst in strijd is met de wet en daarom nietig is, en verzoekt zij [eisers] om toestemming te geven tot het laten uitvoeren van een zogenoemd leerbaarheidsonderzoek ten behoeve van een aanvraag vermindering onderwijstijd bij de arbeidsinspectie.
2.10.
In de daarop volgende periode hebben partijen getracht tot een vergelijk te komen, echter zonder succes: [eisers] blijft nakoming van de overeenkomst verlangen, hetgeen in haar optiek betekent dat [minderjarige] in ieder geval tot aan het einde van het huidige schooljaar door de Stichting bekostigd onderwijs bij [naam maatschap] mag volgen, terwijl de Stichting verlangt dat [minderjarige] weer op school onderwijs gaat volgen en aangekondigd heeft dat zij per 1 april 2020 de financiering aan [naam maatschap] stopzet.

3.De vordering en het geschil

3.1.
[eisers] vordert de veroordeling van de Stichting om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de overeenkomst na te komen in die zin dat [minderjarige] onderwijs krijgt op een andere locatie dan de school met ondersteuning van een begeleider die door [naam maatschap] wordt geleverd, onder verbeurte van een dwangsom en onder verwijzing van de Stichting in de proceskosten.
3.2.
Ter zitting heeft De Stichting er met name op gewezen dat - kort gezegd - het bij gebrek aan deugdelijke (voor haar kenbare) verslaglegging onvoldoende duidelijk is in hoeverre sprake is van vorderingen van [minderjarige] : enige onderbouwing ten aanzien van de ontwikkeling van [minderjarige] dan wel zijn vorderingen qua leerprestaties ontbreken, althans worden onvoldoende geacht. De Stichting is verantwoordelijk voor het bieden van passend onderwijs voor [minderjarige] en zij kan die verantwoordelijkheid niet ten volle dragen (‘benutten’ zoals zij het zelf noemt) als zij niet beschikt over een gedegen verslaglegging dienaangaande, terwijl het leveren van een dergelijke verslaglegging wel onderdeel uitmaakt van de overeenkomst. Daar komt nog bij dat de Stichting op grond van art. 11 lid 7 van de Wet op de Expertisecentra verplicht is om in een leerling- en onderwijssysteem bij te houden wat de vorderingen in de kennis en vaardigheden zijn op het niveau van de leerling. Daar komt nog bij dat de gemeente Steenbergen aan de Stichting te kennen heeft dat zij de financiering voor het zorggedeelte van het verblijf van [minderjarige] bij [naam maatschap] wil stopzetten, omdat de door de gemeente daaraan gestelde doelen (voorwaarden) niet zijn behaald.

4.De beoordeling

4.1.
De aankondiging van de Stichting om de financiering aan [naam maatschap] per 1 april 2020 stop te zetten (of zij dat ook daadwerkelijk heeft gedaan is onduidelijk gebleven) biedt voldoende grond om - ondanks de huidige coronamaatregelen en het feit dat het reguliere schoolseizoen haar einde nadert - aan te nemen dat sprake is van een spoedeisend belang bij de door [eisers] verzochte onmiddellijke voorziening.
4.2.
Om een voorziening te kunnen treffen zoals gevorderd, dient met redelijke mate van zekerheid aangenomen te kunnen worden dat in een bodemprocedure een met de gevraagde voorziening (nagenoeg) overeenstemmende vordering zal worden toegewezen, zodat het gerechtvaardigd is daarop vooruit te lopen. Die beoordeling geschiedt op basis van hetgeen in deze korte procedure naar voren is gebracht en aannemelijk is gemaakt.
4.3.
Uit de in het geding gebrachte correspondentie blijkt dat de Stichting zich voorafgaand aan de procedure jegens [eisers] herhaaldelijk en primair op het standpunt heeft gesteld dat de overeenkomst in strijd met de wet (en dus nietig) is, omdat er geen wettelijke grondslag voor bestaat. Die redenering is echter onjuist: het ontbreken van een wettelijke grondslag is - uiteraard - niet hetzelfde als
strijdmet de wet. In deze procedure heeft de Stichting die stelling echter niet meer (althans niet expliciet) ingenomen zodat daar verder aan voorbij gegaan wordt.
4.4.
Vaststaat dat de Stichting verantwoordelijk is voor een passend onderwijsaanbod voor [minderjarige] , nu [minderjarige] bij de Stichting als leerling staat ingeschreven. Die verantwoordelijkheid volgt uit de wet en is (ten overvloede dus) ook in de overeenkomst opgenomen.
4.5.
Uit die overeenkomst blijkt evenwel dat de Stichting de overeengekomen constructie, waarbij zij de uitvoering van het bieden van onderwijs aan een derde ( [naam maatschap] ) overlaat, afhankelijk heeft willen stellen van een aantal voorwaarden, waaronder een deugdelijke verslaglegging aangaande de vorderingen van [minderjarige] op het gebied van kennis en vaardigheden alsook van financieringsmogelijkheden. Daarbij zij vooropgesteld dat het door een derde onderwijs laten geven aan een leerling een (hoge) uitzondering betreft op de hoofdregel dat de school dat zelf doet. Dergelijke voorwaarden mag de Stichting dus stellen (en voor wat betreft de vorderingen qua kennis en vaardigheden van [minderjarige]
moetzij die zelfs stellen).
Dat met de overeenkomst een onvoorwaardelijk recht van [minderjarige] is vastgelegd om tot aan het einde van het schooljaar 2019/2020 onderwijs op de locatie van [naam maatschap] te mogen ontvangen, zoals [eisers] lijkt te veronderstellen, volgt niet zonder meer uit die overeenkomst.
4.6.
Of aan de in de overeenkomst gestelde voorwaarden voor het door [minderjarige] laten volgen van onderwijs op de locatie [naam maatschap] thans nog steeds is voldaan, is niet met zodanige mate van zekerheid vast komen te staan dat het gerechtvaardigd is om op een voor [eisers] gunstige uitkomst in een bodemprocedure vooruit te kunnen lopen.
Immers, de vraag of de verslaglegging door [naam maatschap] over de voortgang van kennis en vaardigheden van [minderjarige] wel of niet aan de daaraan te stellen normen voldoet, kan in een procedure als de onderhavige niet eenvoudig worden beantwoord (anders dan door te benoemen deskundigen en/of getuigen), terwijl ook aan de financieringsvoorwaarde - met name doordat de gemeente zich heeft teruggetrokken - thans niet meer lijkt te zijn voldaan.
De gevorderde voorziening is dan ook niet toewijsbaar.
4.7.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van de Stichting tot de datum van dit vonnis begroot op
€ 980,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eisers] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van de Stichting tot de datum van dit vonnis begroot op € 980,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.
RK