ECLI:NL:RBLIM:2020:9084

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
8294540 CV EXPL 20-479
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens huurachterstand en beroep op betalingsonmacht

In deze zaak heeft de kantonrechter op 18 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Woningstichting Servatius en twee gedaagden, die beiden in persoon procedeerden. De eiser, Woningstichting Servatius, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege een huurachterstand van € 5.304,80. De maandelijkse huurprijs bedroeg € 596,73, en de gedaagden hadden zich aangemeld voor schuldhulpverlening, waarbij zij een beroep deden op betalingsonmacht. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de gedaagden in financiële problemen verkeerden, de betalingsonmacht in hun risicosfeer lag. De hoogte van de huurachterstand en de gevorderde wettelijke rente werden niet betwist, waardoor deze vorderingen konden worden toegewezen. De kantonrechter ontbond de huurovereenkomst en veroordeelde de gedaagden tot ontruiming van het gehuurde binnen twee weken na betekening van het vonnis. Daarnaast werden de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, de maandelijkse huurprijs vanaf juni 2020, en de kosten van de procedure. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8294540 CV EXPL 20-479
Vonnis van de kantonrechter van 18 november 2020
in de zaak van
de stichting
WONINGSTICHTING SERVATIUS,
gevestigd en kantoorhoudende te Maastricht,
eisende partij,
gemachtigde LAVG Groningen, gerechtsdeurwaarder,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonend aan de [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna enerzijds ‘Servatius’ en anderzijds gezamenlijk ‘ [gedaagde] ’ (in mannelijk enkelvoud) worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 januari 2020 met een productie
- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord van 5 februari 2020
- de conclusie van repliek houdende een vermeerdering van eis
- de conclusie van dupliek met producties
- de akte uitlating producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen Servatius en [gedaagde] is een huurovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de woonruimte staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (hierna het gehuurde).
2.2.
De maandelijkse huurprijs bedraagt thans € 596,73 per maand, bij vooruitbetaling.

3.Het geschil

3.1.
Servatius stelt dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst nu er (ten tijde van dagvaarden) een huurachterstand is ontstaan van € 5.304,80.
3.2.
Op deze grond vordert Servatius, na vermeerdering van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
onvoorwaardelijke ontbinding van de tussen Servatius en [gedaagde] bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] ,
hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] , des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot:
a. ontruiming van het gehuurde, staande en gelegen aan [adres] te [woonplaats] , binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis en het gehuurde met alle zich daarin bevindende personen en zaken -voor zover die niet het eigendom van Servatius zijn- te verlaten en te ontruimen en vervolgens ontruimd en verlaten te houden en onder overgave der sleutels en hetgeen daartoe verder behoort, ter vrije en algehele beschikking van Servatius te stellen,
b. betaling aan Servatius van een bedrag van € 7.426,90 aan huurachterstand berekend tot en met de maand mei 2020, wettelijke rente tot 12 mei 2020 en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 7.069,72 vanaf 12 mei 2020 tot de dag der algehele voldoening,
c. betaling aan Servatius van een bedrag van € 596,73 per maand, zijnde de maandelijks door [gedaagde] aan Servatius verschuldigde huurpenningen, te rekenen na 31 mei 2020 tot aan het tijdstip dat de onderhavige huurovereenkomst door de kantonrechter wordt ontbonden, alsmede de wettelijke rente over die bedragen en onder voorbehoud van de wettelijke toegestane huurverhogingen,
d. betaling aan Servatius van een gebruikersvergoeding/ schadevergoeding ter hoogte van € 596,73 voor iedere maand of een gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke zal blijven het gehuurde te ontruimen en ter beschikking van Servatius te stellen, zulks ingaande op het tijdstip waarop de onderhavige huurovereenkomst door de kantonrechter wordt ontbonden of ontbonden zal zijn verklaard, alsmede de wettelijke rente over die bedragen en onder voorbehoud van wettelijke toegestane huurverhogingen,
3. hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] betwist de huurachterstand niet. Hij stelt dat hij momenteel in financiële problemen verkeert en dat hij zich aangemeld heeft voor schuldhulpverlening. De kantonrechter verstaat dat [gedaagde] een beroep doet op betalingsonmacht. In dit verband geldt dat betalingsonmacht, hoe vervelend ook voor [gedaagde] , in zijn risicosfeer ligt.
4.2.
Nu [gedaagde] de hoogte van de huurachterstand en de gevorderde wettelijke rente (zijnde een bedrag van € 165,08 tot 12 mei 2020 en de lopende rente vanaf 12 mei 2020 over het bedrag van € 7.069,72) niet heeft betwist, kunnen deze vorderingen worden toegewezen. De huurachterstand rechtvaardigt eveneens de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
4.3.
De vordering tot betaling van een bedrag van € 596,73 per maand (zijnde de maandelijkse door [gedaagde] verschuldigde huurprijs en of gebruikersvergoeding) ingaande op 1 juni 2020 tot aan de uiteindelijke ontruiming van het gehuurde, te verhogen met de wettelijke huurverhoging en te verhogen met de wettelijke rente over de respectievelijke huurtermijnen betreft een toewijsbare vordering en zal dan ook worden toegewezen.
4.4.
Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke kosten ad € 195,10 (incl. BTW) geldt dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De door Servatius aan [gedaagde] verzonden aanmaning voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.5.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van Servatius worden begroot op:
- dagvaarding € 105,09
- griffierecht € 499,00
- salaris gemachtigde
€ 600,00(2 punten x tarief € 300,00)
totaal € 1.204,09

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de tussen Servatiues en [gedaagde] bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde, staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis het gehuurde met alle zich daarin bevindende personen en zaken -voor zover die niet het eigendom van Servatius zijn- te verlaten en te ontruimen en vervolgens ontruimd en verlaten te houden en onder overgave der sleutels en hetgeen daartoe verder behoort, ter vrije en algehele beschikking van Servatius te stellen,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk om aan Servatius te voldoen het bedrag van € 7.426,90 (bestaande uit € 7.069,72 aan huurachterstand berekend tot en met de maand mei 2020, € 162,08 aan wettelijke rente tot 12 mei 2020 en € 195,10 incl. BTW aan buitengerechtelijke incassokosten) te vermeerderen met de wettelijke rente over € 7.069,72 vanaf 12 mei 2020 tot de dag der algehele voldoening,
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk tot betaling aan Servatius van een bedrag van € 596,73 per maand vanaf 1 juni 2020 tot de dag van ontruiming van het gehuurde, te verhogen met de wettelijke huurverhoging en te vermeerderen met de wettelijke rente over de respectievelijke huurtermijnen te rekenen vanaf de vervaldata tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk in de kosten van de procedure, aan de zijde van Servatius gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 1.204,09,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.
NZ