ECLI:NL:RBLIM:2020:8988

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
04 8548093 \ CV EXPL 20-2486
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit exploitatieovereenkomst met verweer van gedaagde wegens coronacrisis

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 18 november 2020, vordert de stichting Elsmuseum Beek betaling van een bedrag van € 12.930,56 van de gedaagde partij, die in persoon procedeert. De vordering is gebaseerd op een exploitatieovereenkomst die per 1 januari 2019 is geëindigd. De gedaagde heeft de betaling opgeschort met het argument dat hij door de coronapandemie in financiële problemen is geraakt. De kantonrechter oordeelt echter dat de betalingsverplichting al bestond vóór de coronacrisis en dat het verweer van de gedaagde niet kan slagen. De kantonrechter wijst de vordering toe, inclusief wettelijke handelsrente vanaf de dag van dagvaarden en de gevorderde incassokosten. De gedaagde wordt als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.818,96. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 8548093 \ CV EXPL 20-2486
Vonnis van de kantonrechter van 18 november 2020
in de zaak van:
de stichting STICHTING ELSMUSEUM BEEK,
gevestigd te Beek,
eisende partij,
gemachtigde mr. W.J. Dols,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.
Partijen worden verder aangeduid als Elsmuseum en [gedaagde partij]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek tevens houdende akte vermindering van eis
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen hebben exploitatieovereenkomsten bestaan. Deze zijn door opzegging geëindigd per 1 januari 2019.
Hierover is een gerechtelijke procedure gevoerd waarover bij vonnis van 26 februari 2020 is beslist.
2.2.
Partijen zijn in januari 2019 overeengekomen dat [gedaagde partij] vanaf 1 januari 2019 en gedurende de looptijd van voornoemde procedure het recht had de exploitatie van de horeca voort te zetten tegen de condities van de voorgaande overeenkomst(en).
2.3.
[gedaagde partij] heeft aanvankelijk de betaling opgeschort omdat Elsmuseum geen facturen stuurde. Elsmuseum heeft in oktober 2019 de facturen vanaf januari 2019 gestuurd en heeft daarna telkens iedere maand een factuur gestuurd.
2.4.
[gedaagde partij] heeft niets betaald.

3.Het geschil

3.1.
Elsmuseum vordert - samengevat en na vermindering van eis - veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 12.930,56 (€ 11.849,44 aan hoofdsom en € 1.081,12 aan buitengerechtelijke incassokosten), vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde partij] voert verweer dat er op neer komt dat hij een betalingsregeling wil treffen. Deze procedure is daarom overbodig gevoerd. Partijen waren in maart 2020 dichtbij een oplossing en een betalingsregeling. Verder geeft [gedaagde partij] aan dat hij door de corona-crisis nu niet althans niet ineens kan betalen. Hij verzoekt de rente en incassokosten van tafel te vegen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt vast dat dat [gedaagde partij] erkent dat hij vanaf 1 januari 2019 moet betalen voor de exploitatie van de horeca tot aan het moment dat in de eerdere gerechtelijke procedure uitspraak is gedaan. Na eerst verweer te hebben gevoerd tegen de hoogte van de vordering, heeft [gedaagde partij] dit niet meer gedaan nadat Elsmuseum in haar conclusie van repliek de vordering heeft verminderd en nader heeft uiteengezet. Ook heeft Elsmuseum als productie 12 bij conclusie van repliek een overzicht van de openstaande bedragen overgelegd. Ook dit overzicht heeft [gedaagde partij] niet betwist.
De hoogte van het verschuldigde bedrag staat daarmee tussen partijen vast.
4.2.
Uit het verweer van [gedaagde partij] begrijpt de kantonrechter dat hij een betalingsregeling wil treffen, en wel een soepelere dan die in maart 2020 is afgesproken. Hierover kan de kantonrechter kort zijn. Het is aan partijen zelf om een betalingsregeling af te spreken. Dit geldt ook voor de omvang en frequentie van betalen. De kantonrechter kan hierin geen rol spelen.
4.3.
Verder geeft [gedaagde partij] aan in zwaar weer te zijn gekomen door de corona-crisis. Voor zover [gedaagde partij] hiermee een beroep op overmacht doet, is de kantonrechter van oordeel dat dit beroep niet kan slagen. Medio maart 2020 is de horeca gesloten in verband met voornoemde crisis. De betalingsverplichting van [gedaagde partij] dateert echter al van 1 januari 2019, terwijl er tot en met februari 2020 is gefactureerd. Het merendeel van de facturen dateert van voor de corona-crisis en tot en met februari 2020 heeft [gedaagde partij] de horeca op een gebruikelijke wijze kunnen exploiteren. De corona-crisis, hoe vervelend ook voor [gedaagde partij] en alle andere horecaondernemers, kan daarom geen overmacht opleveren. Dit verweer wordt gepasseerd.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat de gevorderde hoofdsom wordt toegewezen. Elsmuseum vordert de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum van de respectievelijke facturen. Elsmuseum heeft echter geen inzicht verstrekt in deze vervaldatum (de facturen vermeldt deze niet), terwijl ook anderszins geen datum van verzuim kan worden afgeleid. De gevorderde rente wordt daarom toegewezen vanaf de dag van dagvaarden. De gevorderde incassokosten worden toegewezen zoals gevorderd. Elsmuseum heeft aangetoond dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die toewijzing van incassokosten rechtvaardigen. Daar komt nog eens bij dat [gedaagde partij] de hoogte daarvan niet heeft bestreden.
4.5.
De kantonrechter ziet geen aanleiding [gedaagde partij] toe te laten tot nadere bewijslevering.
4.6.
[gedaagde partij] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van Elsmuseum worden begroot op:
  • dagvaarding € 102,96
  • griffierecht 996,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.818,96
4.6.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Elsmuseum te betalen een bedrag van € 12.930,56, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over alle factuurbedragen vanaf 14 mei 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten aan de zijde van Elsmuseum gevallen en tot op heden begroot op € 1.818,96,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Rijksen en in het openbaar uitgesproken.
type: PLG
coll: