3.3Het oordeel van de rechtbank
De aanleiding
Op 8 mei 2019 werd politieassistentie gevraagd op de locatie van [zorginstelling] gelegen aan de [adres] te Maastricht. Aldaar werd gemeld dat er een steekpartij had plaatsgevonden waarbij een patiënt met een mes iemand had verwond. Bij het aanrijden van de politie werd gemeld dat er inmiddels een tweede persoon neergestoken zou zijn. Nadat de politie met meerdere patrouilles ter plaatse was, werden zij door personeel gewezen naar de plek waar de man met het mes zich zou bevinden. De man werd aangetroffen achter een deur met glas. Op dat moment zagen de verbalisanten dat de man een mes in zijn hand hield. Deze man bleek later de verdachte te zijn. Nadat de verdachte werd aangehouden en geboeid, werd het mes in zijn broekzak aangetroffen. De kleding van de verdachte en het mes dat hij bij zich had werden in beslag genomen voor forensisch onderzoek.
De aangiften en getuigenverklaringen
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij op 8 mei 2019 met een inbewaringstelling in [zorginstelling] , verbleef. Hij lag te slapen totdat hij opeens wakker werd door pijn. Hij zag en voelde dat de verdachte hem met een mes aan het steken was. [slachtoffer 4] voelde zich slap en kon zich niet meer goed verdedigen. De verdachte stak hem diverse keren op meerdere plekken van zijn lichaam. [slachtoffer 4] voelde met name steken in zijn rug en gezicht. Hij heeft hard om hulp geschreeuwd. Volgens hem kan hij zich nog herinneren dat hij een medewerker in de deuropening zag staan. Hierna herinnert hij zich pas weer dat hij op de grond lag buiten zijn kamer. Hij zag een medewerker achteruit lopen en vallen. Hij zag de dader op deze medewerker aflopen en dat deze de medewerker probeerde te steken. Daarna kan hij zich niet veel meer herinneren. Nadat hij door personeel van [zorginstelling] is verzorgd, werd [slachtoffer 4] met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd alwaar hij werd geopereerd aan zijn tien messteken. Hij had diverse steekwonden in onder andere zijn rug, linker hand, rechter onderarm, been en in zijn gezicht.
Uit foto’s van de verwondingen blijkt dat [slachtoffer 4] gewond is geraakt in zijn gezicht, zijn linkerarm, zijn linkerhand, zijn rechter bovenbeen, zijn buik, zijn rechterarm en zijn rug.
De moeder van [slachtoffer 4] deelde telefonisch aan de politie mee dat haar zoon op 8 en 9 mei 2019 aan de verwondingen in zijn gezicht en lichaam is geopereerd. De eerste operatie verliep moeizaam, omdat in zijn gezicht een ader was gescheurd die lastig te bereiken was.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij in de nacht van 8 mei 2019 werkzaam was als verpleegkundige bij [zorginstelling] op de afdeling High Intensive Care (HIC). Omstreeks 05.30 uur hoorde zij iemand schreeuwen. Samen met haar collega [slachtoffer 7] is zij naar afdeling KE01 gerend, waar het geschreeuw vandaan kwam. Op kamer 1 in die gang troffen zij patiënt [slachtoffer 4] op de grond aan. De verdachte, eveneens patiënt van de HIC-afdeling van [zorginstelling] , stond voorover gebogen over [slachtoffer 4] heen. [slachtoffer 3] zag bloed op het gezicht van [slachtoffer 4] en tevens op de grond naast hem. Zij zag ook dat [slachtoffer 4] een snee in zijn gezicht had, op zijn rechterarm een diepe snijwond had en een steekwond had aan zijn rechterbeen. Zij duwde meteen op de alarmknop. Vervolgens zag [slachtoffer 3] dat de verdachte met het mes in zijn handen in de richting van collega’s liep die op het alarm waren afgekomen. Zij zag hem stekende bewegingen maken richting die collega’s. Daarna zag zij dat de verdachte met een mes in de hand op een collega afliep die op de grond lag.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij in de nacht van 8 mei 2019 werkzaam was als verpleegkundige bij [zorginstelling] aan de [adres] te Maastricht. Omstreeks 05.40 uur ging zijn draagbaar alarm af op afdeling KE01. Hij is toen daarheen gerend samen met zijn collega [slachtoffer 5] . Op de gang van de afdeling zag hij twee personen. Hij zag dat een van die personen flink aan het bloeden was en dat de andere man met een mes – de verdachte – stekende bewegingen maakte richting de bebloede man. [slachtoffer 1] riep naar zijn collega dat er een mes was en beiden zijn ze richting de trappen gerend. [slachtoffer 1] is teruggelopen richting [slachtoffer 5] toen hij zag dat [slachtoffer 5] op de grond lag zodat hij hem kon helpen aan de verdachte te ontkomen. Vervolgens kwam de verdachte met het mes richting [slachtoffer 1] gelopen. [slachtoffer 1] draaide zich om, maar viel op de grond en kwam op zijn buik terecht. Hij zag dat de verdachte hem passeerde en van hem weg liep. Vervolgens bemerkte [slachtoffer 1] dat hij begon te bloeden en een steekwond in zijn rug had. [slachtoffer 1] werd met een ambulance naar het ziekenhuis in Maastricht gebracht. Door de arts werd een steekwond geconstateerd. Nadat er een echo en foto’s waren gemaakt bleken er geen vitale organen, maar wel vet- en spierweefsel te zijn geraakt.
[slachtoffer 5] heeft het navolgende verklaard. In de nacht van 8 mei 2019 was hij werkzaam als psychiatrisch verpleegkundige bij [zorginstelling] aan de [adres] te Maastricht. Tussen 05.30 uur en 06.00 uur ging het handmatig alarm af, waarna [slachtoffer 5] naar afdeling KE01 is gesneld. Hij kwam samen bij de toegangsdeur van KE01 met de inmiddels ook toegesnelde collega’s [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . De verdachte stond bij een man die hevig bebloed op de grond lag. De verdachte draaide zich om en kwam op [slachtoffer 5] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgerend. [slachtoffer 5] zag dat de verdachte een soort knipmes met een lemmet van ongeveer 10 tot 12 centimeter lang met een bruin handvat in zijn hand hield. [slachtoffer 5] zag dat [slachtoffer 2] struikelde en onder de trap terecht kwam. [slachtoffer 2] lag met zijn rug op de grond en probeerde zich met zijn voeten achteruit te bewegen. De verdachte maakte steekbewegingen in de richting van de borst van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij zich realiseerde dat hij echt iets moest doen omdat [slachtoffer 2] anders ernstig gewond zou raken. Hij trapte daarom met zijn linkerbeen richting het rechterbeen van de verdachte. Terwijl [slachtoffer 5] de verdachte trapte, maakte de verdachte met zijn mes een steekbeweging in de richting van het been van [slachtoffer 5] , die later zag dat hij een kleine steek-/snijwond had aan zijn onderbeen. [slachtoffer 1] kwam aanlopen en de verdachte richtte zijn aandacht op [slachtoffer 1] door naar hem toe te lopen. [slachtoffer 1] rende weg, maar struikelde. De verdachte maakte, terwijl [slachtoffer 1] struikelde, een steekbeweging ter hoogte van de rechterkant van de bovenrug van [slachtoffer 1] .
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij in de nacht van 8 mei 2019 werkzaam was als verpleegkundige bij [zorginstelling] aan de [adres] te Maastricht. Omstreeks 05.40 uur ging zijn draagbaar alarm af op afdeling KE01. Hij is toen daarheen gerend samen met zijn collega [slachtoffer 1] . Nadat [slachtoffer 2] zag dat de verdachte een mes vasthield, wilde hij naar achteren lopen. Hij viel op de grond. De verdachte kwam met het mes op hem af en begon stekende bewegingen naar hem te maken. [slachtoffer 2] kon via een achterwaartse rolbeweging weer rechtop staan, maar kwam daarna wederom ten val. De verdachte kwam met het mes recht op [slachtoffer 2] af. [slachtoffer 2] lag op zijn rug terwijl de verdachte met het mes meerdere malen stekende bewegingen in diens richting heeft gemaakt. [slachtoffer 2] probeerde de verdachte met zijn voeten af te weren. In een ooghoek zag hij dat hij hulp kreeg van zijn collega [slachtoffer 5] . Deze trapte naar de verdachte, waardoor de aandacht van de verdachte naar [slachtoffer 5] ging. Ook [slachtoffer 1] kwam erbij. [slachtoffer 1] viel echter ook op de grond en de verdachte stak met het mes naar hem. Op dat moment kwamen twee vrouwelijke collega’s aanlopen, zijnde [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] . Hierdoor ging de aandacht van de verdachte naar [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] .
[slachtoffer 8] heeft verklaard dat zij in de nacht van 8 mei 2019 werkzaam was als verpleegkundige bij [zorginstelling] in Maastricht. Omstreeks 05.45 uur ging het persoonsalarm af. Samen met [slachtoffer 6] is zij op het alarm afgerend, naar afdeling KE01. Daar zag ze dat de verdachte een slaande beweging maakte naar [slachtoffer 1] en dat [slachtoffer 1] hierdoor op de grond viel. Ze zag dat de verdachte vervolgens op haar en [slachtoffer 6] kwam afgerend. Het lukte niet om een deur met een pas open te maken. Het kostte tijd om de deur met een sleutel te openen. Toen [slachtoffer 8] de deur openmaakte, zag zij dat [slachtoffer 6] door de verdachte naar beneden werd getrokken aan haar haren. [slachtoffer 8] rende verder en zag even later dat [slachtoffer 6] ten val was gekomen. Bij de beveiliging aangekomen voelde [slachtoffer 8] pijn aan haar rug en bleek dat zij bloedde en dat zij met een mes in haar onderrug was gestoken. [slachtoffer 8] is gecontroleerd in het ziekenhuis. De wond hoefde niet gehecht te worden.
[slachtoffer 6] heeft verklaard dat zij in de nacht van 8 mei 2019 werkzaam was als verpleegkundige op de afdeling KC02. Omstreeks 05.30 uur ging het persoonsalarm af. Samen met [slachtoffer 8] rende ze naar afdeling KE02. [slachtoffer 6] zag dat de verdachte op [slachtoffer 2] af ging. Terwijl de verdachte naar [slachtoffer 2] liep, zag [slachtoffer 6] dat [slachtoffer 5] van de trap naar beneden sprong om [slachtoffer 2] te helpen. De verdachte richtte opeens zijn aandacht op [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] wilde wegrennen, maar struikelde over zijn eigen voeten. De verdachte rende naar [slachtoffer 1] en maakte een stekende beweging met een steekvoorwerp. [slachtoffer 6] rende terug en zag dat de verdachte achter haar en [slachtoffer 8] aan kwam gerend. [slachtoffer 6] zag [slachtoffer 8] voor de deur van afdeling KC01 staan en hoorde dat het pasje of de deur blokkeerde. De deur ging niet open. Opeens ging de deur wel open, maar voelde [slachtoffer 6] een flinke ruk aan haar haren, die zij in een staart droeg. [slachtoffer 6] ging hierdoor naar achteren en viel op haar achterhoofd. Terwijl [slachtoffer 6] op de grond lag, maakte de verdachte een steekbeweging met zijn mes. [slachtoffer 6] verzette zich met kracht door met haar voeten naar de knieën en enkel van de verdachte te trappen. De verdachte stak vervolgens met het mes in de richting van haar borst. De verdachte stopte met haar te belagen en maakte toen een steekbeweging richting [slachtoffer 8] .
Door huisarts [naam huisarts] werd letsel geconstateerd bij [slachtoffer 6] , bestaande uit bloeduitstortingen op de mediaanlijn van haar rug, op haar rechterknie en op haar linker enkel. De linker enkel heeft tevens een verstuiking. Bovendien is geconstateerd dat zij last heeft van spierspanningshoofdpijn met braken vanwege een hoofdtrauma door een val.
Verdachte heeft op 9 mei 2019 bij de politie verklaard dat hij opgenomen was in [zorginstelling] . Hij had een vouwmes bij zich dat hij altijd bij zich draagt. Hij verklaart dat hij zichzelf probeerde te verdedigen en daarbij mensen iets heeft aangedaan.
In een later verhoor heeft de verdachte verklaard dat hij niet meer weet waardoor het kwam dat hij zich moest verdedigen. Hij had angst gekregen, maar wist niet meer of het patiënten of verplegers waren die hem onder druk hadden gezet. Hij kreeg angst nadat ze iets seksueels met hem wilden doen. Hij denkt dat het één persoon was, maar kan niet meer bewijzen wie het was.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat de verdachte op 8 mei 2019 in de zorginstelling [zorginstelling] medepatiënt [slachtoffer 4] en diverse personeelsleden van [zorginstelling] heeft verwond met een mes. Ook heeft de verdachte geprobeerd om enkele personeelsleden met het mes te verwonden, hetgeen door een samenwerking tussen de verschillende collega’s ternauwernood voorkomen kon worden. Voor alle betrokkenen was het een zeer dreigende situatie.
Poging doodslag: feit 1 (primair), feit 2 (primair), feit 4 (primair), feit 5 (primair), feit 6 (primair) en feit 8 (primair)
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de door de verdachte toegepaste geweldshandelingen zijn te duiden als pogingen tot doodslag, zoals primair onder de feiten 1, 2, 4, 5, 6 en 8 ten laste is gelegd.
Uit geen van de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte de geweldshandelingen heeft verricht met als doel om [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] te doden. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat de verdachte (vol) opzet had om hen van het leven te beroven.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of sprake is van voorwaardelijk opzet op overlijden van de aangevers. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans op overlijden van de aangevers in het leven heeft geroepen en dat de verdachte deze kans ook willens en wetens heeft aanvaard. De rechtbank overweegt dat het in de onderrug of onderbeen ( [slachtoffer 1] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 5] ) steken op zichzelf niet de aanmerkelijke kans met zich brengt dat iemand komt te overlijden. Datzelfde geldt voor het maken van stekende bewegingen richting de borststreek met een mes met een vrij klein lemmet, waarbij niet duidelijk is hoe scherp dit is en - vooral - met welke kracht en op welke afstand de verdachte het hanteerde ( [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] ). Ook de verwondingen die verdachte een in eerste instantie slapende [slachtoffer 4] heeft toegebracht brengen om dezelfde redenen niet mee dat de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 4] zou overlijden. Evenmin volgt dat uit de aard van de verwondingen voor zover hiervan blijkt uit het dossier. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] .
De verdachte moet worden vrijgesproken van de primair onder feit 1, 2, 4, 5, 6 en 8 tenlastegelegde feiten.
Poging toebrengen zwaar letsel: feit 5 (subsidiair) en feit 8 (subsidiair)
De rechtbank acht evenmin bewezen dat de verdachte heeft gepoogd om aan [slachtoffer 5] en [slachtoffer 8] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. [slachtoffer 5] heeft een kleine verwonding aan zijn onderbeen opgelopen. Verdachte heeft hem daar gestoken nadat [slachtoffer 5] probeerde [slachtoffer 2] te verdedigen. Steken naar en in de onderbenen brengt niet met zich dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 5] ernstig lichamelijk letsel zou worden toegebracht.
[slachtoffer 8] is op enig moment in haar onderrug gestoken. Daarbij is een kleine ondiepe verwonding ontstaan die niet gehecht hoefde te worden. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld met welke kracht, snelheid en gerichtheid de verdachte richting [slachtoffer 8] met het mes heeft gestoken.
De verdachte moet worden vrijgesproken van de subsidiair onder feit 5 en 8 tenlastegelegde feiten.
Bedreigingen: feit 3 en feit 7
Voorts acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte [slachtoffer 3] en [slachtoffer 7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De rechtbank kan zich voorstellen dat de confrontatie met de verdachte door [slachtoffer 3] en [slachtoffer 7] als zeer bedreigend is ervaren. De verdachte is ten laste gelegd dat hij [slachtoffer 3] bedreigde door van zeer korte afstand een mes op haar te richten en dat hij [slachtoffer 7] bedreigde door haar achterna te komen met het mes. Uit het dossier blijkt dat de verdachte het mes al in zijn handen had op het moment dat hij zich omdraaide en in de richting van [slachtoffer 3] keek. Hoewel dit gezien de overige omstandigheden (zoals een bebloede patiënt) zondermeer een bedreigende situatie is geweest voor [slachtoffer 3] blijkt nergens uit dat de opzet van de verdachte erop gericht was haar vrees aan te jagen.
Uit de bewijsmiddelen volgt wel dat verdachte de kamer van [slachtoffer 4] uit gelopen is met het mes in zijn hand. Ook dat zal zeer bedreigend zijn geweest voor zowel [slachtoffer 3] als [slachtoffer 7] . Het is echter niet gebleken dat de verdachte hen daadwerkelijk is achterna gerend of gelopen, laat staan dat hij dit deed om hen vrees aan te jagen.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de feiten 3 en 7.
De bewezenverklaarde feiten
Poging tot toebrengen zwaar letsel: feit 1 (subsidiair), feit 2 (subsidiair) en feit 6 (subsidiair)
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte met zijn mes in de rug van [slachtoffer 1] heeft gestoken. Tevens staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte met zijn mes in de richting van de borst van [slachtoffer 2] en de borst van [slachtoffer 6] heeft gestoken.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het door verdachte toegepaste geweld is te duiden als een poging tot zware mishandeling. Niet gebleken is dat de verdachte de geweldshandelingen heeft verricht met als doel zwaar lichamelijk letsel te veroorzaken; er is geen sprake van vol opzet.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden, is of er sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Met name het gericht steken met een mes richting het bovenlichaam of de borststreek van een persoon kan onder omstandigheden de aanmerkelijke kans opleveren dat het slachtoffer als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel overhoudt. In het bovenlichaam bevinden zich immers vitale organen. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de aangiften van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] en de verschillende getuigenverklaringen vast is komen te staan dat de verdachte met zijn mes naar hun bovenlichamen heeft gestoken. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] hebben door zichzelf heftig te verzetten een steekverwonding in hun borststreek kunnen voorkomen. [slachtoffer 1] heeft ten gevolge van het door verdachte uitgeoefende geweld daadwerkelijk een forse steekverwonding in zijn rug opgelopen toen verdachte in het voorbijgaan zijn mes in de rug van [slachtoffer 1] stak. Pas na een echo en foto bleek dat er geen vitale organen geraakt waren. Dit handelen van de verdachte levert naar het oordeel van de rechtbank in alle drie de gevallen een aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel op. De rechtbank acht vervolgens de aard van verdachtes gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, reeds naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op en geschikt tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit valt af te leiden dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg ook welbewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht de feiten 1 (subsidiair), 2 (subsidiair) en 6 (subsidiair) dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Toebrengen zwaar lichamelijk letsel: feit 4 (subsidiair)
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De verdachte heeft [slachtoffer 4] met het mes in het gezicht gesneden waardoor er een diepe snijwond is ontstaan van het oor naar de kaak, waardoor een ontsierend litteken in het gelaat is ontstaan. Daarnaast heeft de verdachte [slachtoffer 4] een keer in de buik gestoken en diverse steekwonden aangebracht in zijn hand, armen en been. De rechtbank kwalificeert dit letsel als zwaar.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of deze gedragingen van de verdachte zijn te duiden als een zware mishandeling van [slachtoffer 4] . Uit de uiterlijke verschijningsvorm – het herhaaldelijk met een mes insteken op een aanvankelijk slapend slachtoffer, onder andere in diens gezicht maar ook in zijn rug en buik – leidt de rechtbank af dat de verdachte tenminste de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 4] bewust heeft aanvaard.
Opzet
De raadsvrouw heeft betoogd dat iedere opzet bij de verdachte ontbrak omdat hij door de psychose waarin hij verkeerde geen idee meer had wat hij deed en bij hem daardoor ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbraken. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (bijvoorbeeld in ECLI:NL:HR:2008:BD2775), bij een beroep op een geestelijke stoornis om het opzet te bestrijden, die stoornis de bewezenverklaring slechts dan in de weg staat indien bij een verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij uitzondering sprake zijn. De verdachte heeft weinig verklaard over de beweegredenen voor zijn aanvallen op zijn medepatiënt en de hulpverleners. Hij heeft echter kort na het gebeurde en in een later verhoor verklaard dat hij zich heeft verdedigd. Uit zijn verklaringen en uit die van de aangevers volgt dan ook dat verdachte wel degelijk enig besef had van de draagwijdte en de mogelijke gevolgen van zijn handelen. Hij wilde zich immers met een mes verdedigen tegen een (gepercipieerde) aanval en is daarbij iedereen te lijf gegaan die hij als bedreigend ervoer. De situatie dat ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan bij de verdachte zou hebben ontbroken, doet zich niet voor.
De rechtbank acht feit 4 (subsidiair) dan ook wettig en overtuigend bewezen.