ECLI:NL:RBLIM:2020:896

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
03/111741-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en meerdere pogingen tot zware mishandeling door steken met mes, volledig ontoerekeningsvatbaar, tbs met voorwaarden

Op 5 februari 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 mei 2019 in een zorginstelling in Maastricht meerdere personen met een mes heeft verwond. De verdachte, geboren in 1968 en nu gedetineerd in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum, werd bijgestaan door mr. M.E. Hissel. Tijdens de zitting op 22 januari 2020 zijn de feiten behandeld, waarbij de verdachte werd beschuldigd van zware mishandeling en pogingen tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op die dag verschillende slachtoffers heeft aangevallen, waaronder medepatiënten en zorgverleners, waarbij hij met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt en daadwerkelijk verwondingen heeft toegebracht.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzet had om de slachtoffers van het leven te beroven. Wel zijn er bewezen verklaard dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan enkele slachtoffers. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte ten tijde van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was, als gevolg van een psychische stoornis, en heeft hem ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft daarnaast een tbs-maatregel met voorwaarden opgelegd, waarbij de verdachte zich moet houden aan de voorschriften van de reclassering en moet deelnemen aan een behandeling voor zijn psychische aandoening. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, die schadevergoeding hebben gevorderd voor de opgelopen letsels en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/111741-19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 februari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
nu gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum van PI Haaglanden te Scheveningen (gemeente ’s-Gravenhage).
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.E. Hissel, advocate kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 januari 2020. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1 primair en subsidiair:heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven, dan wel heeft geprobeerd om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met een mes in zijn rug te steken;
Feit 2 primair en subsidiair:heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] van het leven te beroven, dan wel heeft geprobeerd om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met een mes stekende bewegingen in zijn richting te maken;
Feit 3:[slachtoffer 3] heeft bedreigd door op korte afstand een mes op haar te richten;
Feit 4 primair, subsidiair en meer subsidiair:heeft geprobeerd om [slachtoffer 4] van het leven te beroven, dan wel hem zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel heeft geprobeerd om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met een mes in zijn gezicht en lichaam te snijden en te steken;
Feit 5 primair en subsidiair:heeft geprobeerd om [slachtoffer 5] van het leven te beroven, dan wel heeft geprobeerd om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door hem met een mes te steken;
Feit 6 primair en subsidiair:heeft geprobeerd om [slachtoffer 6] van het leven te beroven, dan wel heeft geprobeerd om haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met een mes stekende bewegingen richting haar borst te maken;
Feit 7:[slachtoffer 7] heeft bedreigd door haar met een mes in zijn handen achterna te gaan;
Feit 8 primair en subsidiair:heeft geprobeerd om [slachtoffer 8] van het leven te beroven, dan wel heeft geprobeerd om haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met een mes in haar rug te steken.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten bewezen kunnen worden en dat ten aanzien van de feiten 1, 2, 4, 5, 6 en 8 sprake is van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag. De officier heeft zich hierbij gebaseerd op de gronden zoals deze uiteen zijn gezet in de door haar overgelegde schriftelijke aantekeningen van het requisitoir.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft overeenkomstig de inhoud van de door haar overgelegde pleitnota ten aanzien van alle varianten van de tenlastegelegde feiten primair vrijspraak bepleit vanwege het ontbreken van opzet op de tenlastegelegde feiten. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De aanleiding
Op 8 mei 2019 werd politieassistentie gevraagd op de locatie van [zorginstelling] gelegen aan de [adres] te Maastricht. Aldaar werd gemeld dat er een steekpartij had plaatsgevonden waarbij een patiënt met een mes iemand had verwond. Bij het aanrijden van de politie werd gemeld dat er inmiddels een tweede persoon neergestoken zou zijn. Nadat de politie met meerdere patrouilles ter plaatse was, werden zij door personeel gewezen naar de plek waar de man met het mes zich zou bevinden. De man werd aangetroffen achter een deur met glas. Op dat moment zagen de verbalisanten dat de man een mes in zijn hand hield. Deze man bleek later de verdachte te zijn. Nadat de verdachte werd aangehouden en geboeid, werd het mes in zijn broekzak aangetroffen. De kleding van de verdachte en het mes dat hij bij zich had werden in beslag genomen voor forensisch onderzoek. [2]
De aangiften en getuigenverklaringen
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij op 8 mei 2019 met een inbewaringstelling in [zorginstelling] , verbleef. Hij lag te slapen totdat hij opeens wakker werd door pijn. Hij zag en voelde dat de verdachte hem met een mes aan het steken was. [slachtoffer 4] voelde zich slap en kon zich niet meer goed verdedigen. De verdachte stak hem diverse keren op meerdere plekken van zijn lichaam. [slachtoffer 4] voelde met name steken in zijn rug en gezicht. Hij heeft hard om hulp geschreeuwd. Volgens hem kan hij zich nog herinneren dat hij een medewerker in de deuropening zag staan. Hierna herinnert hij zich pas weer dat hij op de grond lag buiten zijn kamer. Hij zag een medewerker achteruit lopen en vallen. Hij zag de dader op deze medewerker aflopen en dat deze de medewerker probeerde te steken. Daarna kan hij zich niet veel meer herinneren. Nadat hij door personeel van [zorginstelling] is verzorgd, werd [slachtoffer 4] met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd alwaar hij werd geopereerd aan zijn tien messteken. Hij had diverse steekwonden in onder andere zijn rug, linker hand, rechter onderarm, been en in zijn gezicht. [3]
Uit foto’s van de verwondingen blijkt dat [slachtoffer 4] gewond is geraakt in zijn gezicht, zijn linkerarm, zijn linkerhand, zijn rechter bovenbeen, zijn buik, zijn rechterarm en zijn rug. [4]
De moeder van [slachtoffer 4] deelde telefonisch aan de politie mee dat haar zoon op 8 en 9 mei 2019 aan de verwondingen in zijn gezicht en lichaam is geopereerd. De eerste operatie verliep moeizaam, omdat in zijn gezicht een ader was gescheurd die lastig te bereiken was. [5]
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij in de nacht van 8 mei 2019 werkzaam was als verpleegkundige bij [zorginstelling] op de afdeling High Intensive Care (HIC). Omstreeks 05.30 uur hoorde zij iemand schreeuwen. Samen met haar collega [slachtoffer 7] is zij naar afdeling KE01 gerend, waar het geschreeuw vandaan kwam. Op kamer 1 in die gang troffen zij patiënt [slachtoffer 4] op de grond aan. De verdachte, eveneens patiënt van de HIC-afdeling van [zorginstelling] , stond voorover gebogen over [slachtoffer 4] heen. [slachtoffer 3] zag bloed op het gezicht van [slachtoffer 4] en tevens op de grond naast hem. Zij zag ook dat [slachtoffer 4] een snee in zijn gezicht had, op zijn rechterarm een diepe snijwond had en een steekwond had aan zijn rechterbeen. Zij duwde meteen op de alarmknop. Vervolgens zag [slachtoffer 3] dat de verdachte met het mes in zijn handen in de richting van collega’s liep die op het alarm waren afgekomen. Zij zag hem stekende bewegingen maken richting die collega’s. Daarna zag zij dat de verdachte met een mes in de hand op een collega afliep die op de grond lag. [6]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij in de nacht van 8 mei 2019 werkzaam was als verpleegkundige bij [zorginstelling] aan de [adres] te Maastricht. Omstreeks 05.40 uur ging zijn draagbaar alarm af op afdeling KE01. Hij is toen daarheen gerend samen met zijn collega [slachtoffer 5] . Op de gang van de afdeling zag hij twee personen. Hij zag dat een van die personen flink aan het bloeden was en dat de andere man met een mes – de verdachte – stekende bewegingen maakte richting de bebloede man. [slachtoffer 1] riep naar zijn collega dat er een mes was en beiden zijn ze richting de trappen gerend. [slachtoffer 1] is teruggelopen richting [slachtoffer 5] toen hij zag dat [slachtoffer 5] op de grond lag zodat hij hem kon helpen aan de verdachte te ontkomen. Vervolgens kwam de verdachte met het mes richting [slachtoffer 1] gelopen. [slachtoffer 1] draaide zich om, maar viel op de grond en kwam op zijn buik terecht. Hij zag dat de verdachte hem passeerde en van hem weg liep. Vervolgens bemerkte [slachtoffer 1] dat hij begon te bloeden en een steekwond in zijn rug had. [slachtoffer 1] werd met een ambulance naar het ziekenhuis in Maastricht gebracht. Door de arts werd een steekwond geconstateerd. Nadat er een echo en foto’s waren gemaakt bleken er geen vitale organen, maar wel vet- en spierweefsel te zijn geraakt. [7]
[slachtoffer 5] heeft het navolgende verklaard. In de nacht van 8 mei 2019 was hij werkzaam als psychiatrisch verpleegkundige bij [zorginstelling] aan de [adres] te Maastricht. Tussen 05.30 uur en 06.00 uur ging het handmatig alarm af, waarna [slachtoffer 5] naar afdeling KE01 is gesneld. Hij kwam samen bij de toegangsdeur van KE01 met de inmiddels ook toegesnelde collega’s [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . De verdachte stond bij een man die hevig bebloed op de grond lag. De verdachte draaide zich om en kwam op [slachtoffer 5] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgerend. [slachtoffer 5] zag dat de verdachte een soort knipmes met een lemmet van ongeveer 10 tot 12 centimeter lang met een bruin handvat in zijn hand hield. [slachtoffer 5] zag dat [slachtoffer 2] struikelde en onder de trap terecht kwam. [slachtoffer 2] lag met zijn rug op de grond en probeerde zich met zijn voeten achteruit te bewegen. De verdachte maakte steekbewegingen in de richting van de borst van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij zich realiseerde dat hij echt iets moest doen omdat [slachtoffer 2] anders ernstig gewond zou raken. Hij trapte daarom met zijn linkerbeen richting het rechterbeen van de verdachte. Terwijl [slachtoffer 5] de verdachte trapte, maakte de verdachte met zijn mes een steekbeweging in de richting van het been van [slachtoffer 5] , die later zag dat hij een kleine steek-/snijwond had aan zijn onderbeen. [slachtoffer 1] kwam aanlopen en de verdachte richtte zijn aandacht op [slachtoffer 1] door naar hem toe te lopen. [slachtoffer 1] rende weg, maar struikelde. De verdachte maakte, terwijl [slachtoffer 1] struikelde, een steekbeweging ter hoogte van de rechterkant van de bovenrug van [slachtoffer 1] . [8]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij in de nacht van 8 mei 2019 werkzaam was als verpleegkundige bij [zorginstelling] aan de [adres] te Maastricht. Omstreeks 05.40 uur ging zijn draagbaar alarm af op afdeling KE01. Hij is toen daarheen gerend samen met zijn collega [slachtoffer 1] . Nadat [slachtoffer 2] zag dat de verdachte een mes vasthield, wilde hij naar achteren lopen. Hij viel op de grond. De verdachte kwam met het mes op hem af en begon stekende bewegingen naar hem te maken. [slachtoffer 2] kon via een achterwaartse rolbeweging weer rechtop staan, maar kwam daarna wederom ten val. De verdachte kwam met het mes recht op [slachtoffer 2] af. [slachtoffer 2] lag op zijn rug terwijl de verdachte met het mes meerdere malen stekende bewegingen in diens richting heeft gemaakt. [slachtoffer 2] probeerde de verdachte met zijn voeten af te weren. In een ooghoek zag hij dat hij hulp kreeg van zijn collega [slachtoffer 5] . Deze trapte naar de verdachte, waardoor de aandacht van de verdachte naar [slachtoffer 5] ging. Ook [slachtoffer 1] kwam erbij. [slachtoffer 1] viel echter ook op de grond en de verdachte stak met het mes naar hem. Op dat moment kwamen twee vrouwelijke collega’s aanlopen, zijnde [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] . Hierdoor ging de aandacht van de verdachte naar [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] . [9]
[slachtoffer 8] heeft verklaard dat zij in de nacht van 8 mei 2019 werkzaam was als verpleegkundige bij [zorginstelling] in Maastricht. Omstreeks 05.45 uur ging het persoonsalarm af. Samen met [slachtoffer 6] is zij op het alarm afgerend, naar afdeling KE01. Daar zag ze dat de verdachte een slaande beweging maakte naar [slachtoffer 1] en dat [slachtoffer 1] hierdoor op de grond viel. Ze zag dat de verdachte vervolgens op haar en [slachtoffer 6] kwam afgerend. Het lukte niet om een deur met een pas open te maken. Het kostte tijd om de deur met een sleutel te openen. Toen [slachtoffer 8] de deur openmaakte, zag zij dat [slachtoffer 6] door de verdachte naar beneden werd getrokken aan haar haren. [slachtoffer 8] rende verder en zag even later dat [slachtoffer 6] ten val was gekomen. Bij de beveiliging aangekomen voelde [slachtoffer 8] pijn aan haar rug en bleek dat zij bloedde en dat zij met een mes in haar onderrug was gestoken. [slachtoffer 8] is gecontroleerd in het ziekenhuis. De wond hoefde niet gehecht te worden. [10]
[slachtoffer 6] heeft verklaard dat zij in de nacht van 8 mei 2019 werkzaam was als verpleegkundige op de afdeling KC02. Omstreeks 05.30 uur ging het persoonsalarm af. Samen met [slachtoffer 8] rende ze naar afdeling KE02. [slachtoffer 6] zag dat de verdachte op [slachtoffer 2] af ging. Terwijl de verdachte naar [slachtoffer 2] liep, zag [slachtoffer 6] dat [slachtoffer 5] van de trap naar beneden sprong om [slachtoffer 2] te helpen. De verdachte richtte opeens zijn aandacht op [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] wilde wegrennen, maar struikelde over zijn eigen voeten. De verdachte rende naar [slachtoffer 1] en maakte een stekende beweging met een steekvoorwerp. [slachtoffer 6] rende terug en zag dat de verdachte achter haar en [slachtoffer 8] aan kwam gerend. [slachtoffer 6] zag [slachtoffer 8] voor de deur van afdeling KC01 staan en hoorde dat het pasje of de deur blokkeerde. De deur ging niet open. Opeens ging de deur wel open, maar voelde [slachtoffer 6] een flinke ruk aan haar haren, die zij in een staart droeg. [slachtoffer 6] ging hierdoor naar achteren en viel op haar achterhoofd. Terwijl [slachtoffer 6] op de grond lag, maakte de verdachte een steekbeweging met zijn mes. [slachtoffer 6] verzette zich met kracht door met haar voeten naar de knieën en enkel van de verdachte te trappen. De verdachte stak vervolgens met het mes in de richting van haar borst. De verdachte stopte met haar te belagen en maakte toen een steekbeweging richting [slachtoffer 8] . [11]
Door huisarts [naam huisarts] werd letsel geconstateerd bij [slachtoffer 6] , bestaande uit bloeduitstortingen op de mediaanlijn van haar rug, op haar rechterknie en op haar linker enkel. De linker enkel heeft tevens een verstuiking. Bovendien is geconstateerd dat zij last heeft van spierspanningshoofdpijn met braken vanwege een hoofdtrauma door een val. [12]
Verdachte heeft op 9 mei 2019 bij de politie verklaard dat hij opgenomen was in [zorginstelling] . Hij had een vouwmes bij zich dat hij altijd bij zich draagt. Hij verklaart dat hij zichzelf probeerde te verdedigen en daarbij mensen iets heeft aangedaan. [13]
In een later verhoor heeft de verdachte verklaard dat hij niet meer weet waardoor het kwam dat hij zich moest verdedigen. Hij had angst gekregen, maar wist niet meer of het patiënten of verplegers waren die hem onder druk hadden gezet. Hij kreeg angst nadat ze iets seksueels met hem wilden doen. Hij denkt dat het één persoon was, maar kan niet meer bewijzen wie het was. [14]
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat de verdachte op 8 mei 2019 in de zorginstelling [zorginstelling] medepatiënt [slachtoffer 4] en diverse personeelsleden van [zorginstelling] heeft verwond met een mes. Ook heeft de verdachte geprobeerd om enkele personeelsleden met het mes te verwonden, hetgeen door een samenwerking tussen de verschillende collega’s ternauwernood voorkomen kon worden. Voor alle betrokkenen was het een zeer dreigende situatie.
De vrijspraken
Poging doodslag: feit 1 (primair), feit 2 (primair), feit 4 (primair), feit 5 (primair), feit 6 (primair) en feit 8 (primair)
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de door de verdachte toegepaste geweldshandelingen zijn te duiden als pogingen tot doodslag, zoals primair onder de feiten 1, 2, 4, 5, 6 en 8 ten laste is gelegd.
Uit geen van de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte de geweldshandelingen heeft verricht met als doel om [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] te doden. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat de verdachte (vol) opzet had om hen van het leven te beroven.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of sprake is van voorwaardelijk opzet op overlijden van de aangevers. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans op overlijden van de aangevers in het leven heeft geroepen en dat de verdachte deze kans ook willens en wetens heeft aanvaard. De rechtbank overweegt dat het in de onderrug of onderbeen ( [slachtoffer 1] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 5] ) steken op zichzelf niet de aanmerkelijke kans met zich brengt dat iemand komt te overlijden. Datzelfde geldt voor het maken van stekende bewegingen richting de borststreek met een mes met een vrij klein lemmet, waarbij niet duidelijk is hoe scherp dit is en - vooral - met welke kracht en op welke afstand de verdachte het hanteerde ( [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] ). Ook de verwondingen die verdachte een in eerste instantie slapende [slachtoffer 4] heeft toegebracht brengen om dezelfde redenen niet mee dat de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 4] zou overlijden. Evenmin volgt dat uit de aard van de verwondingen voor zover hiervan blijkt uit het dossier. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] .
De verdachte moet worden vrijgesproken van de primair onder feit 1, 2, 4, 5, 6 en 8 tenlastegelegde feiten.
Poging toebrengen zwaar letsel: feit 5 (subsidiair) en feit 8 (subsidiair)
De rechtbank acht evenmin bewezen dat de verdachte heeft gepoogd om aan [slachtoffer 5] en [slachtoffer 8] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. [slachtoffer 5] heeft een kleine verwonding aan zijn onderbeen opgelopen. Verdachte heeft hem daar gestoken nadat [slachtoffer 5] probeerde [slachtoffer 2] te verdedigen. Steken naar en in de onderbenen brengt niet met zich dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 5] ernstig lichamelijk letsel zou worden toegebracht.
[slachtoffer 8] is op enig moment in haar onderrug gestoken. Daarbij is een kleine ondiepe verwonding ontstaan die niet gehecht hoefde te worden. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld met welke kracht, snelheid en gerichtheid de verdachte richting [slachtoffer 8] met het mes heeft gestoken.
De verdachte moet worden vrijgesproken van de subsidiair onder feit 5 en 8 tenlastegelegde feiten.
Bedreigingen: feit 3 en feit 7
Voorts acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte [slachtoffer 3] en [slachtoffer 7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De rechtbank kan zich voorstellen dat de confrontatie met de verdachte door [slachtoffer 3] en [slachtoffer 7] als zeer bedreigend is ervaren. De verdachte is ten laste gelegd dat hij [slachtoffer 3] bedreigde door van zeer korte afstand een mes op haar te richten en dat hij [slachtoffer 7] bedreigde door haar achterna te komen met het mes. Uit het dossier blijkt dat de verdachte het mes al in zijn handen had op het moment dat hij zich omdraaide en in de richting van [slachtoffer 3] keek. Hoewel dit gezien de overige omstandigheden (zoals een bebloede patiënt) zondermeer een bedreigende situatie is geweest voor [slachtoffer 3] blijkt nergens uit dat de opzet van de verdachte erop gericht was haar vrees aan te jagen.
Uit de bewijsmiddelen volgt wel dat verdachte de kamer van [slachtoffer 4] uit gelopen is met het mes in zijn hand. Ook dat zal zeer bedreigend zijn geweest voor zowel [slachtoffer 3] als [slachtoffer 7] . Het is echter niet gebleken dat de verdachte hen daadwerkelijk is achterna gerend of gelopen, laat staan dat hij dit deed om hen vrees aan te jagen.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de feiten 3 en 7.
De bewezenverklaarde feiten
Poging tot toebrengen zwaar letsel: feit 1 (subsidiair), feit 2 (subsidiair) en feit 6 (subsidiair)
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte met zijn mes in de rug van [slachtoffer 1] heeft gestoken. Tevens staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte met zijn mes in de richting van de borst van [slachtoffer 2] en de borst van [slachtoffer 6] heeft gestoken.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het door verdachte toegepaste geweld is te duiden als een poging tot zware mishandeling. Niet gebleken is dat de verdachte de geweldshandelingen heeft verricht met als doel zwaar lichamelijk letsel te veroorzaken; er is geen sprake van vol opzet.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden, is of er sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Met name het gericht steken met een mes richting het bovenlichaam of de borststreek van een persoon kan onder omstandigheden de aanmerkelijke kans opleveren dat het slachtoffer als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel overhoudt. In het bovenlichaam bevinden zich immers vitale organen. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de aangiften van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] en de verschillende getuigenverklaringen vast is komen te staan dat de verdachte met zijn mes naar hun bovenlichamen heeft gestoken. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] hebben door zichzelf heftig te verzetten een steekverwonding in hun borststreek kunnen voorkomen. [slachtoffer 1] heeft ten gevolge van het door verdachte uitgeoefende geweld daadwerkelijk een forse steekverwonding in zijn rug opgelopen toen verdachte in het voorbijgaan zijn mes in de rug van [slachtoffer 1] stak. Pas na een echo en foto bleek dat er geen vitale organen geraakt waren. Dit handelen van de verdachte levert naar het oordeel van de rechtbank in alle drie de gevallen een aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel op. De rechtbank acht vervolgens de aard van verdachtes gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, reeds naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op en geschikt tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit valt af te leiden dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg ook welbewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht de feiten 1 (subsidiair), 2 (subsidiair) en 6 (subsidiair) dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Toebrengen zwaar lichamelijk letsel: feit 4 (subsidiair)
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De verdachte heeft [slachtoffer 4] met het mes in het gezicht gesneden waardoor er een diepe snijwond is ontstaan van het oor naar de kaak, waardoor een ontsierend litteken in het gelaat is ontstaan. Daarnaast heeft de verdachte [slachtoffer 4] een keer in de buik gestoken en diverse steekwonden aangebracht in zijn hand, armen en been. De rechtbank kwalificeert dit letsel als zwaar.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of deze gedragingen van de verdachte zijn te duiden als een zware mishandeling van [slachtoffer 4] . Uit de uiterlijke verschijningsvorm – het herhaaldelijk met een mes insteken op een aanvankelijk slapend slachtoffer, onder andere in diens gezicht maar ook in zijn rug en buik – leidt de rechtbank af dat de verdachte tenminste de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 4] bewust heeft aanvaard.
Opzet
De raadsvrouw heeft betoogd dat iedere opzet bij de verdachte ontbrak omdat hij door de psychose waarin hij verkeerde geen idee meer had wat hij deed en bij hem daardoor ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbraken. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (bijvoorbeeld in ECLI:NL:HR:2008:BD2775), bij een beroep op een geestelijke stoornis om het opzet te bestrijden, die stoornis de bewezenverklaring slechts dan in de weg staat indien bij een verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij uitzondering sprake zijn.
De verdachte heeft weinig verklaard over de beweegredenen voor zijn aanvallen op zijn medepatiënt en de hulpverleners. Hij heeft echter kort na het gebeurde en in een later verhoor verklaard dat hij zich heeft verdedigd. Uit zijn verklaringen en uit die van de aangevers volgt dan ook dat verdachte wel degelijk enig besef had van de draagwijdte en de mogelijke gevolgen van zijn handelen. Hij wilde zich immers met een mes verdedigen tegen een (gepercipieerde) aanval en is daarbij iedereen te lijf gegaan die hij als bedreigend ervoer. De situatie dat ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan bij de verdachte zou hebben ontbroken, doet zich niet voor.
De rechtbank acht feit 4 (subsidiair) dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1 (subsidiair)
op 8 mei 2019 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in de rug van [slachtoffer 1] heeft gestoken of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2 (subsidiair)
op 8 mei 2019 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 4 (subsidiair)
op 8 mei 2019 in de gemeente Maastricht aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere steek- en snijwonden, heeft toegebracht door met een mes in het gezicht en lichaam van [slachtoffer 4] te steken en te snijden;
Feit 6 (subsidiair)
op 8 mei 2019 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 6] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de borst van die [slachtoffer 6] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 (subsidiair), feit 2 (subsidiair), feit 6 (subsidiair):
poging tot zware mishandeling,
Feit 4 (subsidiair):
zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich – geheel subsidiair – op het standpunt gesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden verklaard en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vraag of de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde strafbaar is te achten heeft de rechtbank in aanmerking genomen de rapportages Pro Justitia van psychiater dr. O.M. Guddat d.d. 6 september 2019 en van klinisch psycholoog en klinisch neuropsycholoog dr. L.E.E. Ligthart d.d. 29 augustus 2019.
Beide deskundigen hebben geadviseerd om de verdachte ter zake van het ten laste gelegde, indien bewezen, volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren. De verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een schizofrenie. De deskundigen hebben geconcludeerd dat ten tijde van het ten laste gelegde de schizofrenie zich in een actieve fase bevond. De verdachte was op dat moment psychotisch, aldus de conclusies van de deskundigen. In de aanloop naar het tenlastegelegde stopte de verdachte, aanvankelijk zonder overleg met zijn behandelaars en sociaal netwerk, met zijn medicatie. Daardoor was in toenemende mate sprake van angst en onveiligheidsgevoelens bij de verdachte. De deskundigen zijn van mening dat het staken van de medicatie past bij het ziektebeeld van de verdachte. De deskundigen spreken in hun conclusies over een dermate ernstig psychotisch toestandsbeeld van de verdachte dat hij ten tijde van het aan hem ten laste gelegde in onvoldoende mate zijn wil in vrijheid kon bepalen en onvoldoende greep had op zijn gedragskeuzen. De verdachte had daardoor geen besef meer van de werkelijkheid en hij voelde zich onveilig. De psychotische doorwerking in deze belevingen heeft ervoor gezorgd dat de verdachte meende het ten laste gelegde te moeten plegen om zichzelf te verdedigen.
De rechtbank is van oordeel dat de rapportages op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van de gedragsdeskundigen worden gedragen door een deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de bevindingen van de deskundigen over en maakt deze tot de hare. Met inachtneming van bovenstaande beschouwingen, conclusies en adviezen van de gedragsdeskundigen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte ten tijde van het plegen van het aan hem tenlastegelegde volledig ontoerekeningsvatbaar was. Deze omstandigheid sluit de strafbaarheid van de verdachte uit.
De rechtbank acht de verdachte derhalve niet strafbaar en zal hem ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht en gelet op de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte, gevorderd aan de verdachte op te leggen een maatregel van terbeschikkingstelling (tbs-maatregel) met voorwaarden, met de voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geformuleerd in haar rapport.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht om aan de verdachte geen tbs-maatregel op te leggen, nu niet meer voldaan wordt aan de vereisten voor het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden. Volgens de raadsvrouw is al maandenlang geen sprake meer van vrees voor de veiligheid van anderen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de door de officier van justitie gevorderde maatregel opleggen op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op 8 mei 2019 schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van meerdere personeelsleden van de zorginstelling [zorginstelling] te Maastricht. De verdachte heeft slachtoffer [slachtoffer 4] zwaar mishandeld door hem veelvuldig met een mes in zijn lichaam te steken en hem in zijn gezicht te snijden. De slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] konden door hun eigen handelen en door het handelen van hun collega’s ternauwernood voorkomen dat de verdachte hen met zijn mes had gestoken. Daarnaast zijn [slachtoffer 5] en [slachtoffer 8] gewond geraakt en heeft de verdachte een zeer bedreigende situatie gecreëerd. Dit zijn zeer ernstige feiten. Uit de zich in het dossier bevindende verklaringen en de slachtofferverklaringen ter terechtzitting blijkt dat het gevoel van veiligheid van de slachtoffers door deze feiten ernstig is aangetast. Dit belemmert hen niet alleen in hun werk, maar ook in hun privéleven. Ook op de andere collega’s, die erbij waren toen hun collega’s werden aangevallen, hebben deze feiten een zeer grote impact gehad, zo blijkt uit de verschillende verklaringen. Uit de verklaringen komt een schrijnend beeld naar boven omdat juist zorgverleners, die zich de zorg voor hun cliënten aan trekken en hun leven zo bezien in dienst van het welzijn van anderen stellen, plotsklaps door één van diezelfde cliënten met grof geweld bedreigd worden, zien dat collega’s worden aangevallen en zelf de dood voor ogen zien. Feiten als deze dragen tevens een voor de rechtsorde in zijn algemeenheid zeer schokkend karakter en brengen ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Rapporten omtrent de persoon van de verdachte
In de onderhavige strafzaak heeft de rechtbank met betrekking tot de persoon van de verdachte acht geslagen op de inhoud van de volgende - hierna onder I, II en III te bespreken - rapportages. De overwegingen en conclusies van de (gedrags)deskundigen zijn steeds zakelijk samengevat weergegeven.
I.
De Pro Justitia rapportage d.d. 6 september 2019, opgemaakt en ondertekend door dr. O.M. Guddat, psychiater:
De deskundige concludeert dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een schizofrenie. Ten tijde van het ten laste gelegde verkeerde zijn schizofrene stoornis in de actieve fase en was de verdachte psychotisch. De verdachte verkeerde ten tijde van het ten laste gelegde in een angstige, onveilige belevingswereld en waande zich bedreigd. Deze overtuigingen, voortkomend uit zijn psychose, waren dermate sterk dat de verdachte zijn wil niet in vrijheid kon bepalen en geen invloed had op zijn gedragskeuzen. Gelet daarop acht de deskundige de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar ten aanzien van het hem ten laste gelegde, indien bewezen.
Ten aanzien van de kans op recidive is van belang dat de verdachte niet beschikt over ziektebesef, hetgeen onderdeel is van zijn stoornis en als gevolg waarvan de verdachte de ernst van zijn stoornis en zijn terugvalrisico niet realistisch kan inschatten. Vanwege het zeer beperkte ziekte-inzichtvermogen van de verdachte neigt hij zijn stoornis en het terugvalrisico te onderschatten waardoor hij bij ervaren bijwerkingen weer zou kunnen overwegen om zijn medicatie te stoppen. Het risico op een toekomstig recidive met ernstige agressie hangt sterk af van de psychiatrische toestand van de verdachte. Indien de verdachte zich vanuit zijn psychotische belevingen bedreigd voelt, is het risico op een agressie-incident verhoogd ingeschat. De deskundige schat de kans op recidive laag in wanneer de verdachte therapietrouw is en is ingesteld op een adequate dosering van een anti-psychotisch medicament.
Gezien de ernst van het tenlastegelegde, de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte en het gegeven interventieadvies, adviseert de deskundige om een tbs-maatregel op leggen met een klinisch traject in de beginfase en een aansluitend ambulant traject. Nu de verdachte gemotiveerd is om een behandeling te volgen en zijn psychotische stoornis onder behandeling in de PPC al duidelijk gestabiliseerd is, acht de deskundige een tbs-maatregel met voorwaarden afdoende. De deskundige acht als belangrijkste voorwaarde dat de verdachte zich aan de medicatievoorschriften van de behandelend psychiater houdt.
De deskundige beveelt in de beginfase een behandeling in een forensische kliniek met een laag beveiligingsniveau aan, zoals een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA). Volgens de deskundige verdient het voorts aanbeveling dat er naast een optimale medicamenteuze instelling met antipsychotica een delictanalyse wordt gedaan om mogelijke toekomstige risicofactoren in kaart te brengen. Door begeleidende psycho-educatie op niveau van zijn intellectueel vermogen kan het inzichtvermogen van de verdachte worden verbeterd. Ook het gezinssysteem dient hierbij betrokken te worden. Vanuit de klinische setting wordt een ambulant nazorgtraject gericht op terugkeer naar de maatschappij aanbevolen. Een betrouwbare medicatie-inname in een aansluitende ambulante setting kan worden gewaarborgd door depotmedicatie of het toedienen van medicatie onder toezicht met regelmatige bloedspiegelcontroles.
II. De Pro Justitia rapportage d.d. 29 augustus 2019, opgemaakt en ondertekend door dr. L.E.E. Ligthart, klinisch psycholoog en klinisch neuropsycholoog:
De deskundige concludeert dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een schizofrenie. De tenlastegelegde feiten zijn gedurende een psychotische schub tot stand gekomen, indien bewezen. De verdachte voelde zich op dat moment extreem angstig, achterdochtig en daarmee erg onveilig en waande zich bedreigd. Door de ernst van dit psychotisch toestandsbeeld kon de verdachte in onvoldoende mate zijn wil in vrijheid bepalen en had onvoldoende greep op zijn gedragskeuzen. Gelet daarop adviseert de deskundige om het tenlastegelegde niet aan de verdachte toe te rekenen.
De deskundige concludeert een zeer hoog risico op herhaling van dreigend en zeer agressief gedrag wanneer de verdachte zich aan behandeling onttrekt en stopt met zijn medicatie. Positief acht de deskundige dat sprake is van matige beschermende factoren, zoals zijn gezinsleven en geen chronisch middelengebruik. Met adequate monitoring en bij adequaat ingestelde anti-psychoticum lijkt de kans op recidive matig tot laag te zijn. Dit is sterk afhankelijk van de therapietrouw van de verdachte. Ter beperking van het recidiverisico adviseert de deskundige om de verdachte op te laten nemen in een forensische kliniek met een laag beveiligingsniveau, waarbij in de behandeling een delictanalyse wordt gedaan om zo mogelijk toekomstige risicofactoren in beeld te brengen. Daarnaast zijn psycho-educatie ter verhoging van het ziektebesef en ziekte-inzicht van groot belang. Vanuit een forensische kliniek kan de terugkeer naar de maatschappij verder worden vormgegeven in het kader van ambulante behandeling met extra aandacht voor therapietrouw en medicatiegebruik. Controle van bloedspiegels en/of depotmedicatie behoren tot de mogelijkheden. Vanwege het langdurige karakter van het behandelingstraject en de noodzaak van een stevig behandelingskader kunnen deze interventies volgens de deskundige het best plaatsvinden middels een tbs-maatregel met voorwaarden.
III. Het reclasseringsrapport d.d. 7 januari 2020, opgemaakt door [naam reclasseringswerker] , reclasseringswerker bij RN Advies & Toezichtunit 4 Zuid-West:
De deskundige concludeert dat de verdachte in de periode voor het ten laste gelegde niet medicatietrouw was. Door de afwezigheid van medicatie is een ontregeling van zijn geestelijke gezondheid en gedrag ontstaan, waardoor de verdachte onvoorspelbaar en agressief is geworden. De deskundige ondersteunt het advies van de tbs-maatregel met voorwaarden zoals in de dubbelrapportage is geadviseerd. Nadien kan vanuit de klinische setting een ambulant nazorgtraject gericht op de terugkeer in de maatschappij worden ingezet.
De deskundige schat het recidiverisico bij normale medicatie-inname laag in. Indien de verdachte de medicatie niet inneemt en geen sprake is van een klinische opname, schat de deskundige de kans op recidive in op gemiddeld tot hoog. Indien de verdachte in een psychose raakt, is niet te voorzien of letselschade hiervan een gevolg zal zijn. De verdachte weet in een dergelijk geval niet wat hij doet.
De deskundige concludeert dat de meest verantwoorde wijze van invulling van het toezicht door de reclassering een Forensisch Psychiatrisch Toezicht (FPT) is. De deskundige adviseert om in het geval van een bewezenverklaring een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen, waarbij bijzondere voorwaarden gelden. De verdachte heeft zich bereid verklaard tot medewerking aan deze voorwaarden. De deskundige heeft de verdachte aangemeld bij het NIFP/IFZ waarbij een gemiddeld tot hoog beveiligingsrisico is geïndiceerd. Op 20 december 2019 ontving de deskundige de acceptatie van GGNet De Boog Expertisecentrum Forensische Psychiatrie te Warnsveld.
Ten aanzien van de op te leggen maatregel
De verdachte heeft ter terechtzitting van 22 januari 2020 aangegeven dat, mocht de rechtbank komen tot de oplegging van de maatregel van tbs met voorwaarden, hij bereid is de gestelde voorwaarden na te leven.
Met inachtneming van de beschouwingen, conclusies en de adviezen van de gedragsdeskundigen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde lijdende was aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een schizofrenie. Hij was op dat moment psychotisch. Voorts sluit de rechtbank zich aan bij de conclusie van de deskundigen dat gebleken is dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het tenlastegelegde. Op basis van de beschouwingen, conclusies en adviezen van de gedragsdeskundigen en de inhoud van de andere stukken acht de rechtbank, met name gelet op de vooruitgang die de verdachte gedurende de klinische behandeling bij de PCC heeft geboekt, (verdere) ambulante behandeling van de verdachte thans het meest aangewezen, in het kader van resocialisatie en teneinde een stabiele ambulante situatie voor de verdachte te bereiken. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen met zich mee dat deze ambulante behandeling plaats blijft vinden in het kader van de maatregel van tbs met voorwaarden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De rechtbank acht het van het grootste belang dat bij de verdachte het risico op recidive ten aanzien van een psychose, en daarmee het risico op geweldsrecidive, wordt geminimaliseerd.
Weliswaar gaat het nu goed met de verdachte en is hij gemotiveerd om door te gaan met zijn behandeling, maar gelet op de nog betrekkelijk korte tijd dat de verdachte weer medicatiegetrouw is en behandeling ondergaat, is naar het oordeel van de rechtbank nu nog sprake van een opbouwende fase en kan nog niet gesproken worden van een stabiele ambulante situatie. Uit de rapportages en de verdere stukken blijkt dat het risico op een hernieuwde psychotische decompensatie afhankelijk is van therapie- en medicatiegetrouwheid en van een adequate dosering van een anti-psychotisch medicament. Uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de verdachte daar zelf vertrouwen in heeft. Het risico op een terugval op met name de wat langere termijn en daarmee de kans op herhaling van agressieve incidenten richting personen acht de rechtbank nu, gelet op de opbouwende fase waarin één en ander zich bevindt, nog niet voldoende afgenomen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van de maatregel van tbs met voorwaarden aan de verdachte passend en geboden is. Aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan. Ten aanzien van de op te leggen voorwaarden sluit de rechtbank zich aan bij het reclasseringsadvies ten behoeve van een tbs-maatregel met voorwaarden van RN Advies & Toezichtunit 4 Zuid-West d.d. 7 januari 2020.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2] (feit 2 primair en subsidiair)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 5.000,- ter zake van immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2019 tot aan de dag der algehele betaling als gevolg van de poging tot doodslag, althans de poging tot zware mishandeling. Bij toewijzing van enig bedrag verzoekt de benadeelde om de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen.
[slachtoffer 3] (feit 3)
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 12.500,- ter zake van immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2019 tot aan de dag der algehele betaling als gevolg van de bedreiging. Bij toewijzing van enig bedrag verzoekt de benadeelde om de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen.
[slachtoffer 4] (feit 4 primair, subsidiair en meer subsidiair)
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een schadevergoeding van € 30,- ter zake van materiële schade als gevolg van de ziekenhuisopname en € 12.500,- ter zake van immateriële schade bij wijze van voorschot vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2019 tot aan de dag der algehele betaling als gevolg van de poging tot doodslag, althans de poging tot zware mishandeling. Bij toewijzing van enig bedrag verzoekt de benadeelde om de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen.
[slachtoffer 6] (feit 6 primair en subsidiair)
De benadeelde partij [slachtoffer 6] vordert een schadevergoeding van € 4.595,46 ter zake van materiële schade voor onder meer de posten verlies van arbeidsvermogen, medicatie, brillen, huishoudelijke hulp, verlies zelfwerkzaamheid, kleding, reiskosten en de ter terechtzitting gevorderde kosten voor paardentherapie van € 1.152,- en € 20.000,- ter zake van immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2019 tot aan de dag der algehele betaling als gevolg van de poging tot doodslag, althans de poging tot zware mishandeling. Bij toewijzing van enig bedrag verzoekt de benadeelde om de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] waarbij het schadebedrag steeds dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich voor alle vorderingen op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, primair vanwege de bepleite vrijspraken en subsidiair wegens onvoldoende voorbereidingstijd van de verdediging en de complexiteit van de vorderingen. Voorts heeft zij alle vorderingen betwist, gesteld dat deze onvoldoende onderbouwd en slechts voorlopig zijn en verzocht deze af te wijzen dan wel behoorlijk te matigen. Tot slot stelt zij dat de toewijzing van deze vorderingen een enorme aanslag op het budget van het gezin van de verdachte zou zijn.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Voor wat betreft het beroep op matiging door de verdediging is het navolgende van belang. Alhoewel de feiten de verdachte in het geheel niet kunnen worden toegerekend, staat dat niet in de weg aan zijn aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad, gelet op artikel 6:165 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Wel geeft artikel 6:109 BW de rechter een matigingsbevoegdheid voor het geval toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden.
De verdediging stelt dat toewijzing van de vorderingen voor de verdachte en zijn gezin een zware aanslag op zijn budget zou betekenen. De verdediging heeft echter onvoldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht die meebrengen dat toewijzing van die vorderingen tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen voor de verdachte zullen leiden. De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat er voldoende gelegenheid is geweest om de rechtbank van feitelijke en onderbouwde informatie te voorzien nu de meeste vorderingen tenminste een aantal dagen voor het onderzoek ter terechtzitting waren ingediend en deze overigens al langere tijd waren aangekondigd en het informatie betreft in de sfeer van de verdachte en zijn gezin. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om gebruik te maken van haar matigingsbevoegdheid.
Bij het beoordelen van de vorderingen tot vergoeding van immateriële schade heeft de rechtbank, behalve naar de omstandigheden aan de zijde van het slachtoffer, steeds gekeken naar de toegewezen bedragen in vergelijkbare gevallen.
[slachtoffer 2] (feit 2 subsidiair)
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toewijzen. De schade is het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde onder feit 2 (subsidiair) en de rechtbank acht de hoogte van het gevorderde bedrag billijk, gelet op de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. De proceskosten worden gesteld op nihil, nu de benadeelde partij niet is bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener en overigens niet is gebleken van gemaakte proceskosten.
[slachtoffer 3] (feit 3)
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat de verdachte van dit feit wordt vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte, tot op heden begroot op nihil.
[slachtoffer 4] (feit 4 subsidiair)
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] gedeeltelijk toewijzen. De schade is het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde onder feit 4 (subsidiair) en de rechtbank acht een vergoeding van immateriële schade voor een bedrag van € 10.000,- billijk, gelet op de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer waaronder een blijvend litteken in het gelaat als gevolg van het steken of snijden met het mes. De gevorderde materiële schade tot een bedrag van € 30,- is niet betwist en kan dan ook worden toegewezen. Voor het overige zal de rechtbank [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De benadeelde partij is bijgestaan door een advocaat. De rechtbank is daarom op grond van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering gehouden een vergoeding toe te kennen voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand. De kosten worden begroot op basis van het liquidatietarief voor kantonzaken, wat neerkomt op 2 punten à € 360,-, derhalve in totaal € 720,-.
[slachtoffer 6] (feit 6 subsidiair)
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] eveneens gedeeltelijk toewijzen. De schade is het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde onder feit 6 (subsidiair) en de rechtbank acht een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,- billijk, gelet op de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer en in het bijzonder gelet op wat in andere, vergelijkbare gevallen als immateriële schadevergoeding is toegekend. Voor zover er omstandigheden zijn die zouden moeten leiden tot een hogere vergoeding van immateriële schade zou het debat daarover een onevenredige belasting vormen van het strafgeding, reden waarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard. De gevorderde materiële schade is, behoudens voor zover het betreft de kosten gemoeid met de paardentherapie, niet of onvoldoende gemotiveerd betwist en zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 4.595,46. Voor de overige materiële schade – dat betreft dan in elk geval de kosten van de paardentherapie – zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan een vordering tot vergoeding van die schade enkel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ook de benadeelde partij [slachtoffer 6] is bijgestaan door een advocaat zodat de rechtbank een vergoeding zal toekennen voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand. De kosten hiervan worden begroot op basis van het liquidatietarief voor kantonzaken. De rechtbank neemt daarbij het in totaal toegewezen bedrag tot uitgangspunt, zodat de vergoeding wordt gebaseerd op 2 punten à € 300,-, derhalve in totaal € 600,-.
De toegewezen schadevergoedingen dienen steeds te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. In alle gevallen zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen. In de bijzondere omstandigheden van deze zaak, zoals hiervoor vermeld, ziet de rechtbank aanleiding om de in het kader van die maatregelen op te leggen gijzeling te beperken tot 1 dag.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38, 38a, 38d, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder feit 1 (primair), 2 (primair), 3, 4 (primair), 5 (primair en subsidiair), 6 (primair), 7 en 8 (primair en subsidiair) ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte voor hetgeen bewezen is niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan;
Maatregel
- gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij de volgende
voorwaarden, waar de verdachte zich gedurende de duur van de maatregel aan dient te houden:
de verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit en zal zich niet in situaties begeven die voor hem risicovol zijn;
de verdachte werkt, indien geïndiceerd, mee aan een klinische behandeling bij een door het IFZ geïndiceerde klinische setting, bij voorkeur in een FPA of soortgelijke setting, zolang zijn behandelaars dit noodzakelijk achten, ook als dit inhoudt de inname of het toedienen van de door de behandelaren hem voorgeschreven medicatie op de voorgeschreven wijze en controle hierop, ook indien dit inhoudt depotmedicatie met bloedspiegel controle;
de verdachte werkt na zijn klinische behandeling mee aan een ambulante forensische poliklinische behandeling in een nader te bepalen setting en volgt alle aanwijzingen van de behandelaars en reclassering (indien geïndiceerd);
de verdachte werkt mee aan een ambulant forensisch psychiatrisch toezicht (FPT), en houdt zich aan de aanwijzingen en afspraken van zijn behandelaar(s) en reclassering, voor zolang zijn behandelaar(s) dat nodig acht(en). Tevens werkt de verdachte mee aan een time-out opname in een door IFZ nader te bepalen forensische kliniek van maximaal drie keer een periode van zeven weken per kalenderjaar;
de verdachte verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken en biedt zijn identiteitsbewijs ter inzage aan als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht;
de verdachte verleent medewerking aan het verstrekken van een pasfoto en het verstrekken van informatie zoals bedoeld in het kader van het landelijk opsporingsbeleid ten aanzien van tbs-gestelden;
de verdachte stelt zich onder toezicht van de reclassering en houdt zich aan de voorschriften en aanwijzingen die door of namens de reclassering aan hem gegeven worden. De verdachte is te allen tijde bereikbaar voor de reclassering, zijn behandelaren en zijn begeleiders;
de verdachte werkt mee aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij onaangekondigd door de wijkagent gecontroleerd kan worden in zijn huis of omgeving;
de verdachte begeeft zich niet buiten de Europese landsgrenzen van Nederland;
de verdachte wijzigt niet van adres en zal niet verhuizen zonder overleg met en toestemming van de reclassering. Overnachtingen op een ander adres dan zijn vaste verblijfsadres worden vooraf met de reclassering besproken;
de verdachte verleent toestemming aan de reclassering om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk. De verdachte geeft openheid over het aangaan en onderhouden van (partner)relaties. De verdachte werkt mee aan de opbouw van een ondersteunend sociaal netwerk;
de verdachte zet zich in voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding voor meerdere dagen per week, naar gelang zijn draagkracht;
de verdachte geeft inzicht in zijn financiën en werkt desgewenst mee aan een financieel begeleidingstraject;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Dadelijke uitvoerbaarheid
- bepaalt dat de maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris;

Benadeelde partij(en) en schadevergoedingsmaatregelen

[slachtoffer 2] (feit 2 subsidiair)
  • wijst de vorderingvan de benadeelde partij [slachtoffer 2]
    toe;
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde van een bedrag van € 5.000,- ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde, [slachtoffer 2] , ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet-betaling te vervangen door 1 dag gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, in zoverre de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
[slachtoffer 3] (feit 3)
  • verklaartde benadeelde partij [slachtoffer 3]
    niet-ontvankelijkin de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte in het kader van deze procedure gemaakt tot op heden begroot op nihil;
[slachtoffer 4] (feit 4 subsidiair)
  • wijst de vorderingvan de benadeelde partij [slachtoffer 4]
    gedeeltelijk toe;
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde van een bedrag van € 30,- ter zake van materiële schade en € 10.000,- ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt tot op heden begroot op € 720,-;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde, [slachtoffer 4] , ter zake van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet-betaling te vervangen door 1 dag gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, in zoverre de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
[slachtoffer 6] (feit 6 subsidiair)
  • wijst de vorderingvan de benadeelde partij [slachtoffer 6]
    gedeeltelijk toe;
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde van een bedrag van € 4.595,46 ter zake van materiële schade en € 5.000,- ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt tot op heden begroot op € 600,-;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde, [slachtoffer 6] , ter zake van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet-betaling te vervangen door 1 dag gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, in zoverre de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Verkijk, voorzitter, mr. M.E.M.W. Nuijts, mr. M.M. Bijker-Veen, rechters, in tegenwoordigheid van K.J.A. Colen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 5 februari 2020.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Na wijziging van de tenlastelegging is aan de verdachte ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 8 mei 2019 in de gemeente Maastricht ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk
van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de rug, in elk
geval in het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 mei 2019 in de gemeente Maastricht ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een
mes in de rug, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken
en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
is voltooid;
2
hij op of omstreeks 8 mei 2019 in de gemeente Maastricht ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2]
opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een mes
stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer 2] , terwijl
de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 mei 2019 in de gemeente Maastricht ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een
mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op of omstreeks 8 mei 2019 in de gemeente Maastricht [slachtoffer 3]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, door op korte afstand een mes te richten op die [slachtoffer 3] ,
in elk geval door op korte afstand een mes te tonen aan die [slachtoffer 3] en
daarbij die [slachtoffer 3] aan te kijken;
4
hij op of omstreeks 8 mei 2019 in de gemeente Maastricht ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 4]
opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in het
gezicht en/of lichaam van die [slachtoffer 4] heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 mei 2019 in de gemeente Maastricht aan [slachtoffer 4]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere steek-
en/of snijwonden, heeft toegebracht door met een mes in het gezicht
en/of lichaam van die [slachtoffer 4] te steken en/of te snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 mei 2019 in de gemeente Maastricht ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een
mes in het gezicht en/of lichaam van die [slachtoffer 4] heeft gestoken en/of
gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
5
hij op of omstreeks 8 mei 2019 in de gemeente Maastricht ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 5] opzettelijk
van het leven te beroven, met dat opzet met een mes die [slachtoffer 5] heeft
gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 mei 2019 in de gemeente Maastricht ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 5]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een
mes die [slachtoffer 5] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6
hij op of omstreeks 8 mei 2019 in de gemeente Maastricht ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 6]
opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een mes
stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de borst, in elk
geval het lichaam van die [slachtoffer 6] , terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 mei 2019 in de gemeente Maastricht ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 6]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een
mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de borst, in
elk geval het lichaam van die [slachtoffer 6] , terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
7
hij op of omstreeks 8 mei 2019 in de gemeente Maastricht [slachtoffer 7] heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, door met een mes in zijn handen die [slachtoffer 7] achterna te
rennen althans te lopen;
8
hij op of omstreeks 8 mei 2019 in de gemeente Maastricht ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 8]
opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de
rug, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer 8] heeft gestoken en/of
gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 mei 2019 in de gemeente Maastricht ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 8]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een
mes in de rug, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer 8] heeft gestoken
en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
is voltooid.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Zuid-West-Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2019070438, gesloten d.d. 24 september 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 200.
2.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 mei 2019, pagina’s 85 en 86.
3.Een proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 4] d.d. 11 mei 2019, pagina 145.
4.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 mei 2019, pagina 147, met in de bijlage een fotomap met foto’s op pagina’s 150 tot en met 156.
5.Een stam proces-verbaal, pagina 16 van de digitale doornummering.
6.Een proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] d.d. 8 mei 2019, pagina’s 129 en 130.
7.Een proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] d.d. 8 mei 2019, pagina’s 132 en 133.
8.Een proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 5] d.d. 30 juli 2019, pagina’s 115 en 116.
9.Een proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] d.d. 8 mei 2019, pagina’s 134 tot en met 136.
10.Een proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 8] d.d. 15 mei 2019, pagina’s 157 tot en met 160.
11.Een proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 6] d.d. 5 juni 2019, pagina’s 98 tot en met 100.
12.Een schriftelijk bescheid, bestaande uit een geneeskundige verklaring d.d. 17 juni 2019, pagina 103.
13.Een proces-verbaal van eerste verhoor verdachte d.d. 9 mei 2019, pagina 73.
14.Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 2 augustus 2019, pagina 81.