ECLI:NL:RBLIM:2020:8926

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
AWB/ROE 20/2736
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder bestuursdwang voor het verwijderen van caravans

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 16 november 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die een last onder bestuursdwang had ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brunssum. De last hield in dat verzoekster voor 1 november 2020 de op haar perceel geplaatste caravans diende te verwijderen, omdat deze volgens verweerder in strijd waren met de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Brunssum. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende was gemotiveerd dat er sprake was van een overtreding van de APV, maar dat het aannemelijk was dat dit gebrek in het besluit op bezwaar zou worden hersteld. Het betoog van verzoekster dat de last in strijd was met haar recht op betoging werd afgewezen. De voorzieningenrechter besloot verzoekster enige tijd te gunnen om de caravans te verwijderen en andere woonruimte te vinden, en verlengde de begunstigingstermijn tot en met 24 november 2020. De voorzieningenrechter concludeerde dat handhavend optreden door verweerder niet onrechtmatig was, omdat er geen concreet zicht op legalisering bestond en verzoekster zelf verantwoordelijk was voor haar woonsituatie.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om handhavend op te treden bij overtredingen van de APV, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft de bij uitspraak van 30 oktober 2020 getroffen voorlopige voorziening gewijzigd, maar het verzoek voor het overige afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 20/2736
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 november 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. S. Ikiz),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brunssum, verweerder

(gemachtigden: S. Vissers en G. van der Wijst)

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2020 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder aan
verzoekster een, als preventief aangeduide, last onder bestuursdwang opgelegd om voor
1 november 2020 de overtreding van artikel 5:6 van de Algemene Plaatselijke Verordening
2020 van de gemeente Brunssum te beëindigen en de op het perceel [adres 1] (nabij telefoonmast) te [woonplaats] geplaatste perceel woonwagen/caravan/of andere zaken te (laten) verwijderen en voorts die woonwagen/caravan of andere zaken verwijderd te houden van enige andere locatie in de gemeente Brunssum. Indien op 1 november 2020 de overtreding niet (volledig) is beëindigd zal door verweerder de last door feitelijk handelen ten uitvoer worden gelegd met kostenverhaal op verzoekster.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt bij verweerder. Zij heeft
voorts de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening, als
bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), te
treffen.
Bij uitspraak van 30 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij
wijze van ordemaatregel het verzoek voorlopig toegewezen en het bestreden besluit van
29 oktober 2020 geschorst tot de uitspraak op het verzoek tot het treffen van een voorlopige
voorziening.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2020. Op deze zitting is de vraag aan de orde gesteld of de voorzieningenrechter (ambtshalve) toepassing moet geven aan artikel 8:87, eerste lid van de Awb en de op 30 oktober 2020 getroffen voorlopige voorziening moet opheffen of wijzigen. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Inleiding.
2. Het gaat in deze zaak om een last onder bestuursdwang die verweerder aan verzoekster heeft opgelegd. Verweerder stelt verzoekster in de gelegenheid om voor 1 november 2020 de op het perceel [adres 1] (nabij telefoonmast) te [woonplaats] geplaatste perceel caravans te (laten) verwijderen en voorts die caravans verwijderd te houden van enige andere locatie in de gemeente Brunssum. Verzoekster moet hiertoe overgaan omdat de plaatsing van de caravans volgens verweerder verboden is op grond van artikel 5:6 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Brunssum (hierna: de APV). Indien op 1 november 2020 de overtreding niet (volledig) is beëindigd zal door verweerder de last door feitelijk handelen ten uitvoer worden gelegd met kostenverhaal op verzoekster. Deze uitspraak gaat over de vraag of met het verwijderen van de caravans moet worden gewacht tot op het door verzoekster tegen het bestreden besluit gemaakte bezwaar is beslist.
Feiten
3. Verzoekster is op zoek naar passende woonruimte, en claimt daarvoor al enige jaren een standplaats met een woonwagen in de gemeente Brunssum. Eerder heeft verzoekster samen met haar kinderen bij haar ex-vriend aan de [adres 2] in [woonplaats] gewoond. Omdat dat niet meer ging is verzoekster met een aantal caravans op een perceel nabij de [adres 2] in [woonplaats] gaan staan. Nadat zij bij Kort Geding was veroordeeld dat perceel te ontruimen heeft verzoekster haar caravans verplaatst naar de [adres 1] (nabij de telefoonmast) in [woonplaats] , waar zij zou wonen met haar kinderen. Verweerder heeft op 1 september 2020 hiervoor schriftelijk tijdelijk toestemming verleend en daarbij aangegeven dat verzoekster die periode diende te gebruiken om andere huisvesting te zoeken.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
4. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Awb staan vermeld. In dit artikel is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele eisen is voldaan, nu verzoekster bezwaar heeft ingediend ter zake het besluit waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. De voorzieningenrechter neemt aan dat sprake is van een voldoende spoedeisend belang bij het onderhavige verzoek. De voorzieningenrechter gaat daarom over tot
een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit.
Is verweerder bevoegd om handhavend op te treden?
6. De voorzieningenrechter dient allereerst vast te stellen of sprake is van een overtreding op grond waarvan verweerder bevoegd is ter zake handhavend op te treden en een last onder bestuursdwang op te leggen. Bij de beantwoording van deze vraag is het volgende wettelijk kader van belang.
7. Artikel 5:21 van de Awb bepaalt dat onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:6 van de APV bepaalt dat het verboden is een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
a. langer dan drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;
b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
8. Verweerder heeft aan de last de overtreding van artikel 5:6 van de APV ten grondslag gelegd. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de caravans niet worden gebruikt voor verkeersdoeleinden en langer dan drie achtereenvolgende dagen op het terrein aan de [adres 1] staan. Deze situatie is volgens verweerder schadelijk voor het uiterlijk aanzien van de gemeente. Uit de reacties van omwonenden en andere inwoners van de gemeente Brunssum is volgens verweerder gebleken dat de caravans op het perceel aan de [adres 1] een behoorlijke commotie opleveren. Volgens verweerder is daarom terecht artikel 5:6 van de APV aan de last ten grondslag gelegd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is door de enkele verwijzing naar commotie bij omwonenden vooralsnog onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van schade aan het uiterlijk aanzien van de gemeente die ertoe leidt dat artikel 5:6 van de APV is overtreden. Daar komt bij dat de last mede betrekking heeft op alle andere locaties in de gemeente. De voorzieningenrechter ziet hierin echter onvoldoende aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat er een gerede kans is dat deze gebrekkige motivering van het bestreden besluit door verweerder in bezwaar kan worden hersteld. Niet alleen is denkbaar dat verweerder een betere motivering kan geven over de toepasselijkheid van artikel 5:6 van de APV waarbij verweerder beoordelingsruimte toekomt, maar ook is aannemelijk dat sprake is van een overtreding van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan, nu het een locatie met de bestemming “Groen” betreft en op grond van deze bestemming het niet toegestaan is het perceel te gebruiken voor de, door verzoekster gestelde, woondoeleinden. In het verweerschrift is er voorts op gewezen dat de caravans vanwege het daarmee beoogde doel zijn te beschouwen als vergunningplichtige bouwwerken. Ook dat standpunt komt de voorzieningenrechter, ook als dat mede betrekking heeft op andere locaties binnen de gemeente, niet als onhoudbaar voor. Gelet op het vorenstaande was verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook bevoegd om handhavend op te treden.
Had verweerder van handhavend optreden moeten afzien?
9. De voorzieningenrechter overweegt dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van die bevoegdheid gebruik zal moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat er geen concreet zicht op legalisatie van de huidige situatie van de caravans op het perceel aan de [adres 1] bestaat.
11. Verzoekster betoogt dat handhavend optreden onrechtmatig is, omdat de caravans er ook staan om actie te voeren voor meer woonwagenstandplaatsen in de gemeente Brunssum. Er hangt een spandoek bij de caravans. Daarmee is volgens verzoekster sprake van een betoging. Dat de caravans nu weg moeten, is in strijd met artikel 9 van de Grondwet en artikel 2 van de Wet openbare manifestaties, omdat hierdoor het recht op betoging wordt beperkt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er geen sprake van schending van het recht op betoging. Het enkele feit dat er een spandoek hangt is daarvoor onvoldoende. Het belangrijkste doel van de caravans is kennelijk een woonplek voor verzoekster en haar kinderen. Verzoekster stelt immers dat zij met haar kinderen in de caravans woont, omdat zij nergens anders kan wonen. Voor zover verzoekster nog een ander doel nastreeft, is dat, zoals ter zitting is toegelicht, in hoofdzaak gericht op het verkrijgen van rechtszekerheid voor verzoekster zelf in die zin dat haar een woonwagenstandplaats in de gemeente Brunssum wordt gegarandeerd. Van een collectieve actie is geen sprake. Dat er geen melding voor een betoging is gedaan, zoals de APV voorschrijft, vormt te meer een aanwijzing dat er geen sprake is van een betoging die onder de bescherming van artikel 9 van de Grondwet en de Wet openbare manifestaties valt.
12. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat er ook geen grond is voor de conclusie dat handhavend optreden door verweerder zodanig onevenredig is dat daarvan zou moeten worden afgezien. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat geen sprake is van een overtreding van geringe aard of ernst. Uit het gespreksverslag van 4 september 2020 volgt bovendien duidelijk dat de toezegging om op deze locatie aan de [adres 1] te mogen verblijven slechts tijdelijk was, tot 1 november 2020. Verzoekster heeft derhalve voldoende tijd gehad om samen met haar kinderen elders onderdak te vinden in een vorm die minstens gelijkwaardig is aan haar huidige, qua voorzieningen gebrekkige, woonsituatie. Zoals ter zitting is gebleken heeft zij zich in die periode enkel gericht op het verkrijgen van een woonwagenstandplaats. Verzoekster heeft dus zichzelf in deze situatie gebracht. Verweerder heeft het belang van handhaving daarom zwaarder mogen laten wegen.
13. Volgens verzoekster is dat handhavend optreden voorts in strijd met het vertrouwensbeginsel, omdat er door verweerder in het verleden toezeggingen zouden zijn gedaan met betrekking tot de toewijzing van een woonwagenstandplaats. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt niet. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat van de zijde van verweerder toezeggingen zijn gedaan waaruit verzoekster mocht afleiden dat zij recht heeft op een woonwagenstandplaats in de gemeente Brunssum. Verweerder heeft er in dat verband op gewezen dat hij ook niet in de positie is om die toezeggingen te doen. Zoals verweerder nader heeft toegelicht in het verweerschrift en ter zitting gaat de gemeente Brunssum niet over het toelatingsbeleid van woonwagenstandplaatsen en huurwoningen in de gemeente Brunssum. Deze taak ligt bij de woningcorporaties, in dit geval de Stichting Weller Wonen.
Conclusie
14. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen reden waarom het bestreden besluit in de bezwaarfase niet in stand zou kunnen blijven.
15. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op 30 oktober 2020 het bestreden besluit geschorst tot de uitspraak op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Omdat de voorzieningenrechter het van belang vindt dat verzoekster het oordeel over haar verzoek heeft kunnen afwachten en dat zij daarna nog enige tijd heeft om de caravans te verwijderen en om andere woonvoorzieningen te treffen, wijzigt de voorzieningenrechter de bij uitspraak van 30 oktober 2020 getroffen voorziening in die zin dat de begunstigingstermijn tot en met 24 november 2020 wordt verlengd.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijzigt de bij uitspraak van 30 oktober 2020 getroffen voorlopige voorziening in die zin dat de begunstigingstermijn van de aan verzoekster opgelegde last wordt verlengd tot en met 24 november 2020 en wijst het verzoek om voorlopige voorziening in zoverre toe;
- wijst het verzoek voor het overige af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.M.L. Kousen griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2020
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 16 november 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.