In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 16 november 2020 uitspraak gedaan over een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor de wijziging van de geslachtsnaam van haar minderjarige dochter. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Winkens, verzocht om deze wijziging omdat de dochter, die opgroeit in een gezin met haar moeder en stiefvader, dezelfde achternaam als hen wilde dragen. De vader, die geen advocaat had, was niet aanwezig bij de zitting en had eerder aangegeven de uitnodiging om telefonisch te worden gehoord te hebben gemist. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om geen toestemming te verlenen, omdat het negatieve vaderbeeld van de minderjarige zou zijn gekleurd door de jarenlange strijd tussen de ouders. De rechtbank overwoog dat de ontwikkeling van de minderjarige zorgwekkend was, gezien haar afwijzing van haar vader en de mogelijke psychische gevolgen van een geslachtsnaamwijziging. Ondanks deze zorgen concludeerde de rechtbank dat het in het belang van de minderjarige was om nu rust te creëren door het verzoek van de moeder toe te wijzen. De rechtbank verleende daarom vervangende toestemming voor de naamswijziging, met de overweging dat de minderjarige over drie jaar zelf een verzoek kan indienen.