ECLI:NL:RBLIM:2020:8765

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
C/03/276428 / FA RK 20-1237
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning en omgangsregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 30 oktober 2020 een beschikking gegeven inzake de vervangende toestemming voor de erkenning van een minderjarige door zijn biologische vader. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.K. Groothoff-de Bruin, verzocht om toestemming om zijn kind, geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats 1], te erkennen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.P.F. Rober, woonde op een geheim adres en was ambivalent over de erkenning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de verwekker van het kind is en dat er geen beletselen zijn voor de erkenning. De kinderrechter heeft het kind, [minderjarige], de gelegenheid gegeven om zijn mening te uiten, waaruit bleek dat hij zijn vader miste en graag omgang met hem wilde. De rechtbank heeft de belangen van het kind en de verwekker afgewogen en besloten dat de erkenning in het belang van het kind is. De rechtbank verleent de man toestemming om [minderjarige] te erkennen, welke toestemming de toestemming van de moeder vervangt.

Daarnaast heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld. De man heeft recht op omgang met zijn kind, en de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen contra-indicaties zijn voor onbegeleide omgang. De omgang zal in een aantal weekenden worden opgebouwd tot een volwaardige regeling. De rechtbank heeft de beslissing over het gezamenlijk gezag aangehouden, totdat de man de geboorteakte met de erkenning kan overleggen. De beschikking is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 30 oktober 2020
Zaaknummer: C/03/276428 / FA RK 20-1237
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[de man] ,
verzoeker, verder te noemen: de man,
wonend in [woonplaats] ,
advocaat mr. M.K. Groothoff-de Bruin, kantoorhoudend in Leusden,
tegen:
[de moeder] ,
wederpartij, verder te noemen: de moeder,
wonend op een geheim adres binnen het arrondissement van de rechtbank Limburg,
advocaat mr. R.P.F. Rober, kantoorhoudend in Hoensbroek.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan ter zake het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning:
de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
in rechte vertegenwoordigd door
mr. A.M. Holmes,
advocaat, kantoorhoudend in Maastricht,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator voor [minderjarige] .
De rechtbank merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Roermond.
Met toepassing van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland,gevestigd te Maastricht,
verder te noemen: de raad,
door de rechtbank als adviseur bij deze zaak betrokken.
Wederom gezien de stukken, waaronder ook een door deze rechtbank gegeven en op 16 oktober 2020 uitgesproken beschikking.

1.Het verder verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verslag van de bijzondere curator, ontvangen op 27 oktober 2020;
  • de mondelinge behandeling, die heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2020,
waarbij zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- mr. Rober namens de moeder;
- de bijzondere curator;
- een vertegenwoordigster van de raad.
De GI, opgeroepen als informant, is niet ter zitting verschenen.
[minderjarige] heeft zijn mening op 27 oktober 2020 tijdens een gesprek met de kinderrechter
kenbaar gemaakt.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Het gesprek met [minderjarige]
De kinderrechter heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening over de verzoeken kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en hij heeft op 27 oktober 2020 een gesprek met de kinderrechter gehad. Ter zitting heeft de kinderrechter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
[minderjarige] gaf aan dat hij zijn vader al heel lang niet had gezien en dat hij hem miste. [minderjarige] vond het fijn dat hij op een andere dag het gesprek met de kinderrechter kon hebben, zodat hij geen last had van het geruzie van zijn ouders. Hij wil dat ze elkaar laten uitpraten en er samen uitkomen en elkaar een hand kunnen geven. [minderjarige] wil graag een weekend naar zijn vader gaan en hij vindt het onzin dat dit met begeleiding zou moeten. [minderjarige] snapt niet waarom hij niet naar zijn vader toe mag.
De kinderrechter heeft ook met [minderjarige] gesproken over het verzoek met betrekking tot de erkenning. De kinderrechter heeft [minderjarige] zijn geboorteakte laten zien, waarop [minderjarige] meteen vroeg waarom zijn vader er niet op stond. Aan de hand van deze geboorteakte heeft de kinderrechter aan [minderjarige] uitgelegd wat erkenning inhoudt.
2.2.
Het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige]
2.2.1.
Gelet op het bepaalde in artikel 1:204 lid 1, aanhef en onder c van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) heeft de man de toestemming van de moeder nodig voor de erkenning van [minderjarige] . Artikel 1:204 lid 3 BW bepaalt - voor zover van belang - dat de toestemming van de moeder van wie het kind nog niet de leeftijd van zestien jaren of ouder heeft bereikt, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, kan worden vervangen door de toestemming van de rechtbank, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt. Ingevolge lid 3 van voornoemd artikel, onder a, dient deze persoon de verwekker van het kind te zijn.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de man de verwekker van [minderjarige] is.
Bij het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming dient de rechtbank de belangen van de betrokkenen af te wegen. Uitgangspunt is dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie in rechte wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. De juridische werkelijkheid moet zoveel mogelijk in overeenstemming worden gebracht met de biologische werkelijkheid.
Erkenning betreft de aanvaarding en vastlegging van het vaderschap in juridische zin, waardoor familierechtelijke betrekkingen tussen de erkenner en het kind in het leven worden geroepen.
2.2.2.
Uit het verslag van de bijzondere curator komt naar voren dat er geen beletselen tegen het verzoek met betrekking tot de erkenning zijn gebleken. De bijzondere curator heeft, op basis van de gesprekken met de moeder en de man, als voorlopig standpunt ingenomen dat aan de man toestemming dient te worden verleend om [minderjarige] te erkennen. De bijzondere curator wenst alvorens een definitief standpunt in te nemen eerst nog zelf met [minderjarige] te spreken.
Ter zitting is de bijzondere curator gebleken dat de kinderrechter reeds met [minderjarige] heeft gesproken, ook over de erkenning. De bijzondere curator heeft van de moeder en de man begrepen dat zij achter de erkenning kunnen staan. Gelet daarop heeft de bijzondere curator ter zitting gesteld dat aan de vader toestemming kan worden verleend om [minderjarige] te erkennen.
2.2.3.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting verklaard dat hij niet met zekerheid stellen kan of de moeder, zoals de bijzonder curator verklaart, zal instemmen met en zal meewerken aan het buitengerechtelijk tot stand komen van de erkenning. De moeder is ambivalent in haar mening over het meewerken aan de erkenning, omdat zij vreest voor verdere procedures.
De rechtbank begrijpt het door de advocaat van de moeder ingenomen standpunt als een weigering door de moeder om in te stemmen met de erkenning van [minderjarige] .
De rechtbank ziet in het door de moeder aangevoerde argument geen aanleiding om het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning af te wijzen. Niet gesteld noch gebleken is dat de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of dat door de erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt.
De rechtbank oordeelt, gelet op de stukken, het gesprek met [minderjarige] en het ter zitting ingenomen standpunt van de bijzondere curator, dat de feiten en omstandigheden niet rechtvaardigen dat uitzondering wordt gemaakt op het uitgangspunt dat de biologische werkelijkheid juridisch wordt vastgelegd. De rechtbank zal daarom aan de man toestemming verlenen als bedoeld in artikel 1:204, lid 3, BW, welke toestemming die van de moeder vervangt. De aard van de zaak verzet zich ertegen dat de beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
De werkzaamheden van de bijzondere curator zijn hiermee geëindigd, tenzij door (een van) partijen een rechtsmiddel wordt ingesteld tegen de onderhavige beschikking, voor zover betrekking hebbend op de verleende vervangende toestemming tot erkenning.
Ten overvloede wijst de rechtbank op artikel 1:204 lid 1, aanhef en onder d BW waaruit blijkt dat de man voor de erkenning ook de schriftelijke toestemming van [minderjarige] nodig heeft.
2.3.
Het verzoek tot de vaststelling van het gezamenlijk gezag
Op grond van artikel 1:253c lid 1 van het BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Een dergelijk verzoek wordt op grond van artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien a) er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, of b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De man is op dit moment nog niet de juridische ouder van [minderjarige] . Daarom kan de rechtbank, ondanks dat daarover ter zitting is gesproken, dit verzoek op dit moment nog niet toewijzen. De rechtbank zal de man in de gelegenheid stellen om, nadat de latere vermelding betreffende de erkenning aan de geboorteakte van [minderjarige] is toegevoegd, binnen vier maanden een authentiek afschrift van die geboorteakte met latere vermelding betreffende de erkenning over te leggen.
De rechtbank benadrukt dat bij twee juridische ouders een gezamenlijke gezagsuitoefening het uitgangspunt is van de wetgever. Hiervan kan slechts in uitzonderlijke situaties worden afgeweken. Het is in het algemeen in het belang van een kind dat de beide ouders zijn belast met het gezag.
De raad heeft aangegeven dat niets gezamenlijk gezag in de weg staat.
De rechtbank is op grond van de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting van oordeel dat er geen onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De man heeft ter zitting verklaard dat hij bereid is om met de moeder te overleggen, ook al wil de moeder dat nu niet. De man wil betrokken zijn bij en meewerken aan de hulpverlening, hetgeen de rechtbank ook in het belang van de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige] acht.
Het enkele ontbreken van goede communicatie doordat de moeder daartoe niet bereid is, kan niet leiden tot afwijzing van het verzoek tot gezamenlijk gezag.
Door de hierna door de rechtbank vastgestelde regeling van de omgang, zal er bovendien meer duidelijkheid bestaan tussen partijen en ook dat zal, naar overtuiging van de rechtbank, in positieve zin doorwerken in de communicatie tussen de ouders.
Ook anderszins acht de rechtbank geen gronden aanwezig waarom afwijzing van het verzoek tot gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is.
Voor het geval dat de man als juridisch ouder van [minderjarige] heeft te gelden en een authentiek afschrift van de geboorteakte met latere vermelding betreffende de erkenning door de man is overgelegd, zal de rechtbank in een nadere beschikking in beginsel het verzoek toewijzen.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de beslissing op het verzoek inzake het gezag op dit moment aanhouden.
2.4.
Het verzoek ter zake de omgangsregeling
Op grond van artikel 1:377a, lid 1, BW heeft het kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat en heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Ingevolge artikel 1:377a, lid 2, BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechter ontzegt het recht op omgang slechts, indien sprake is van de in artikel 1:377a, lid 3, BW opgesomde ontzeggingsgronden.
De rechtbank overweegt als volgt. [minderjarige] heeft recht op omgang met de man, zijnde zijn biologische vader met wie hij een nauwe persoonlijke betrekking heeft. Uit het gesprek met [minderjarige] is de kinderrechter gebleken dat [minderjarige] daar ook behoefte aan heeft. De rechtbank acht omgang met de man ook in het belang van [minderjarige] .
De moeder heeft geen verweer gevoerd tegen omgang tussen [minderjarige] en de man, maar zij heeft slechts aangegeven dat zij vindt dat begeleiding bij de omgang noodzakelijk is. De moeder heeft verder niet onderbouwd waarom er begeleiding bij de omgang moet zijn. [minderjarige] heeft uitdrukkelijk aangegeven dat hij graag weer naar zijn vader wil gaan en dat er wat hem betreft geen begeleiding nodig is. Ook de raad heeft ter zitting aangegeven dat nergens uit blijkt waarom er begeleide omgang zou moeten zijn. De rechtbank is van oordeel dat er geen contra-indicatie tegen onbegeleide omgang uit de stukken en de mondelinge behandeling naar voren is gekomen.
De man heeft verzocht te bepalen dat [minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend voor school bij hem zal zijn, waarbij hij [minderjarige] haalt en brengt.
De rechtbank acht deze regeling in het belang van [minderjarige] . Gebleken is dat [minderjarige] dit zelf ook wil. Aangezien [minderjarige] zijn vader echter meer dan een jaar niet heeft gezien, acht de rechtbank
het in het belang van [minderjarige] dat de omgang in een aantal weekenden wordt opgebouwd tot een volwaardige weekendregeling zoals door de man verzocht.
De rechtbank zal het verzoek van de man daarom toewijzen, echter met een opbouwregeling als in het dictum bepaald.
Uiteraard staat het de moeder en de man in de toekomst vrij om verdere afspraken te maken over uitbreiding van de reguliere omgang en de omgang gedurende vakanties en feestdagen.
2.5.
Omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad
Om te bewerkstelligen dat de contacten tussen [minderjarige] en de man, die sinds september 2019 stil liggen, direct en zonder onderbreking gaan en blijven plaatsvinden wordt de hierna te nemen beslissing ten aanzien van de omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Daarmee worden de belangen van [minderjarige] gediend.
2.6.
Ingetrokken verzoek
De man heeft ter zitting zijn verzoek tot vaststelling van een informatie- en consultatieregeling ingetrokken, zodat de rechtbank daarover geen beslissing meer hoeft te nemen.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent de man, [de man] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] , toestemming als bedoeld in artikel 1:204, lid 3, BW, welke toestemming die van de moeder vervangt, voor de erkenning van het kind, [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats 1] ;
3.2.
bepaalt dat de man omgang kan hebben met [minderjarige] :
- op vrijdag 20 november 2020 direct na school tot zaterdagavond 21 november 19.00 uur;
- op vrijdag 4 december 2020 direct na school tot zondagavond 6 december 19.00 uur;
- vervolgens met ingang van 18 december 2020 eenmaal per twee weken van vrijdag na school tot maandagochtend voor school;
waarbij de man [minderjarige] haalt en brengt;
3.3.
verklaart deze beslissing voor wat betreft de omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
stelt de man in de gelegenheid binnen vier maanden (pro forma) een authentiek afschrift van de geboorteakte van [minderjarige] met de daaraan toegevoegde latere vermelding betreffende de erkenning door de man van [minderjarige] aan de rechtbank over te leggen;
3.5.
houdt iedere verdere beslissing op het verzoek tot vaststelling van het gezamenlijk gezag aan, pro forma voor de duur van zes maanden.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 30 oktober 2020 en op schrift gesteld op 11 november 2020.
BGW
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.