ECLI:NL:RBLIM:2020:8703

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
8536115 CV EXPL 20-2302
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige zorgpremies door zorgverzekeraar OHRA tegen gedaagde

In deze zaak vordert de naamloze vennootschap OHRA ZORGVERZEKERINGEN N.V. betaling van achterstallige zorgpremies door gedaagde, die verzekerd is bij OHRA. De vordering betreft een totaalbedrag van € 272,18, vermeerderd met wettelijke rente over een deel van dit bedrag, alsook de proceskosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde premieplichtig is en dat hij in gebreke is gebleven met het betalen van de zorgpremie voor de maanden november en december 2019, ondanks herhaalde aanmaningen van OHRA. Gedaagde heeft betoogd dat hij aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar de door hem overgelegde betalingsbewijzen zijn door de kantonrechter niet als bewijs van betaling geaccepteerd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de overgelegde bankbescheiden niet kunnen aantonen dat gedaagde aan zijn verplichtingen heeft voldaan, omdat de betalingen niet aan de juiste verzekering zijn gekoppeld. De kantonrechter heeft de vordering van OHRA toegewezen, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, en gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 4 november 2020.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8536115 CV EXPL 20-2302
Vonnis van de kantonrechter van 4 november 2020
in de zaak van
de naamloze vennootschap
OHRA ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd en kantoor houdend te Tilburg,
eisende partij,
gemachtigde GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna Ohra en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 7 mei 2020 met 1 productie,
  • de conclusie van antwoord met bijlagen,
  • de conclusie van repliek met producties 2 en 3,
  • de conclusie van dupliek met bijlagen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is door middel van een zogeheten basisverzekering en/of aanvullende verzekering bij Ohra overeenkomstig de bepalingen van de Zorgverzekeringswet tegen ziektekosten verzekerd. De zorgverzekeringsovereenkomst is bij Ohra geregistreerd onder referentienummer 444151206.
2.2.
Uit hoofde van deze verzekering is [gedaagde] premieplichtig jegens Ohra. De premie bedraagt € 115,29 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.

3.Het geschil

3.1.
Ohra vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om aan Ohra te betalen
€ 272,18, vermeerderd met de wettelijke rente over € 230,58, te rekenen vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige voldoening,
de proceskosten.
3.2.
Ohra legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de zorgverzekeringsovereenkomst. [gedaagde] heeft, ondanks (herhaalde) aanmaning en aanzegging, de zorgpremie van € 115,29 over de periode november 2019 en december 2019, in totaal derhalve € 230,58, niet voldaan.
3.3.
[gedaagde] heeft zich verweerd met de stelling dat hij aan al zijn betalingsverplichtingen jegens Ohra heeft voldaan. [gedaagde] legt ter ondersteuning van zijn verweer een aantal bankbescheiden over.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het door [gedaagde] gevoerde verweer dat er op neerkomt dat hij op onterechte gronden door Ohra is gedagvaard, wordt door de kantonrechter verworpen op grond van hetgeen hierna volgt.
4.2.
Uit het verweer van [gedaagde] - en de weerlegging daarvan door Ohra - en de door hem ter ondersteuning daarvan overgelegde bankbescheiden kan niet worden afgeleid dat [gedaagde] volledig aan zijn (premie)betalingsverplichtingen jegens Ohra heeft voldaan. Met Ohra is de kantonrechter van oordeel, dat de door [gedaagde] overgelegde overzichten van 18 maart 2020 van 12:32:03 uur (tweemaal € 115,00) en van 22 april 2020 van 21:01:47 uur (€ 118,29) niet als betalingsbewijs kunnen gelden, omdat aan die betalingen het relatienummer 6741056 zijn meegegeven. Dat relatienummer heeft betrekking op een andere verzekerde bij Ohra die op hetzelfde adres woont als [gedaagde] . Niet gebleken is derhalve dat die betalingen ten behoeve van [gedaagde] zijn gedaan en kunnen deze daarom niet als bewijs van betaling dienen.
4.3.
Evenmin blijkt uit de (tevens bij dupliek) door [gedaagde] overgelegde bankbescheiden dat de betalingen op 15 januari 2020 van 11:06:05 uur van € 230,00 en € 230,58 met omschrijving
1/10/t/m 30/11/2019, alsmede de betaling van € 116,50, betrekking hebben op de verzekeringsovereenkomst met [gedaagde] nu bij die betalingen geen klantnummer of ander kenmerk is genoemd waaruit kan worden afgeleid op welke verzekerde de betaling betrekking heeft.
4.4.
Dan blijven over de betaling op 15 april 2020 van 12:01:47 uur van € 230,58 met omschrijving
klnm 6741057en de betaling op 22 april 2020 van 12:01:47 uur van € 233,04 met omschrijving
klnm 6741057. Ten aanzien van de eerste betaling op 15 april 2020 heeft [gedaagde] de stelling van Ohra dat deze betaling is verrekend met het nog openstaande eigen risico van € 242,94 (productie 3 bij repliek), niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat de kantonrechter van de juistheid van die stelling uitgaat. De betaling op 22 april 2020 is gelet op het genoemde klantnummer weliswaar ten behoeve van [gedaagde] gedaan, echter, gesteld noch anderszins gebleken is op welke premieverplichting deze betaling betrekking heeft, zodat, aangezien ook het bedrag afwijkt, thans niet in rechte geoordeeld kan worden dat daarmee de openstaande premie over de maand november en december 2019 is voldaan.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen kan het gevorderde bedrag aan Ohra worden toegewezen.
4.5.
Ohra maakt aanspraak op een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Ohra heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. [gedaagde] heeft erkend deze aanmaning te hebben ontvangen. Verder blijkt uit de inhoud van de stukken naar het oordeel van de kantonrechter van voldoende incasso-activiteiten, zodat de gevorderde buitengerechtelijke kosten toewijsbaar worden geacht.
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over de toewijsbare hoofdsom wordt toegewezen, vanaf de dag van verzuim tot de dag van volledige voldoening.
4.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van Ohra worden begroot op:
  • explootkosten € 102,96
  • griffierecht € 124,00
  • salaris gemachtigde
Totaal € 370,96.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Ohra te betalen € 272,18, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 230,58 te rekenen vanaf de dag van dagvaarding (7 mei 2020) tot de dag van volledige voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van Ohra, die tot de uitspraak van dit vonnis worden begroot op € 370,96,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.
RJ