ECLI:NL:RBLIM:2020:8547

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
8800491 \ CV EXPL 20-4843
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruimingsvordering woonruimte met overlast door huurder

In deze zaak heeft de stichting Vincio Wonen een ontruimingsvordering ingediend tegen de huurders [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vanwege overlast die zij zouden veroorzaken. De procedure begon met een dagvaarding op 13 oktober 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 19 oktober 2020. De huurders, afkomstig uit Syrië, hebben vier minderjarige kinderen en zijn in het bezit van een huurovereenkomst met Woningstichting De Voorzorg. De Woningstichting ontving klachten over het gedrag van de huurders, waaronder het verkeerd aanbieden van afval, rookoverlast door barbecueën, en geluidsoverlast in de nacht. Ondanks meerdere gesprekken en waarschuwingen, bleef de overlast aanhouden, wat leidde tot de vordering tot ontruiming.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Woningstichting onvoldoende bewijs heeft geleverd van de overlast en dat de huurders niet adequaat zijn ondersteund in hun situatie. De rechter oordeelde dat de belangen van de huurders, vooral gezien de impact van ontruiming op hun gezin, zwaarder wegen dan de belangen van de Woningstichting. De vordering tot ontruiming werd afgewezen, evenals de overige vorderingen. De Woningstichting werd veroordeeld in de proceskosten van de huurders.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8800491 \ CV EXPL 20-4843
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 4 november 2020
in de zaak van:
de stichting STICHTING VINCIO WONEN,
gevestigd te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
eiseres,
gemachtigde mr. G. Vansant,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonend [adres] , [woonplaats] ,
gedaagden
gemachtigde mr. P.J.C. Bolton.
Partijen zullen de Woningstichting en [gedaagden] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 oktober 2020, met producties, waaronder video- en geluidsopnamen op usb-stick,
  • de brief van 15 oktober 2020 namens [gedaagde sub 1] , met producties, waaronder video- en geluidsopnamen op usb-stick,
  • de mondelinge behandeling van 19 oktober 2020, met de pleitnota van de Woonstichting.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn gehuwd. Zij hebben vier minderjarige kinderen. Voor de oudste zoon (17 jaar) is sprake van hulpverlening vanuit maatschappelijk werk door Ambulante Hulpverlening Maastricht-Heuvelland (hierna: AHMH). Sinds oktober 2020 is er begeleiding door een medewerker van Pureza, expertisecentrum op het gebied van jongeren en diversiteit van culturen inzake vluchtelingen en statushouders.
2.2.
[gedaagden] zijn afkomstig uit Syrië en beheersen de Nederlandse taal slechts in die mate, dat er een tolk noodzakelijk is voor zakelijke gesprekken.
2.3.
[gedaagde sub 1] heeft op 11 juni 2019 een huurovereenkomst gesloten voor de woning [adres] met Woningstichting De Voorzorg. Het betreft een tussenwoning met achtertuin. Op de huurovereenkomst zijn de Algemene huurvoorwaarden huurovereenkomst zelfstandige woonruimte van Woningstichting De Voorzorg d.d. 30 mei 2016 van toepassing. De echtgenote [gedaagde sub 2] moet worden aangemerkt als medehuurder.
2.4.
De stichting Vincio Wonen (hierna: de Woningstichting) is de rechtsopvolger van Woningstichting De Voorzorg. De Woningstichting huisvest ongeveer 2900 huishoudens in Heerlen, Hoensbroek en Brunssum.
2.5.
In november 2019 hebben [gedaagden] nieuwe buren gekregen op nummer [huisnummer 1] . De andere huurders wonen al langer dan [gedaagden] aan de [straat] .
2.6.
De Woningstichting heeft klachten ontvangen over het (woon)gedrag van [gedaagden] Het betreft klachten over het onjuist (te vroeg) aanbieden van plastic afval, waardoor afval langdurig op de stoep staat, het barbecueën met hout, waardoor veel rookoverlast wordt ervaren door omwonenden, lawaai in de nachtelijke uren, het luidruchtig telefoongesprekken voeren buiten voor de woning en het onheus bejegenen van buurtbewoners.
2.7.
Op 27 mei 2020 heeft een huisbezoek plaatsgevonden door de heer [naam medewerker woningstichting] , medewerker van de Woningstichting (hierna: [naam medewerker woningstichting] ). Een gesprek met [gedaagden] was niet mogelijk vanwege de taalbarrière. Enige tijd later is met behulp van een tolk via de telefoon, een gesprek gevoerd met [gedaagden] over de overlastmeldingen. Van dit gesprek is geen verslag gemaakt.
2.8.
Op 11 juni 2020 is via MS-Teams een waarschuwingsgesprek gevoerd met [gedaagden] door [naam medewerker woningstichting] samen met een maatschappelijk werker van AHMH. Gepeild is ook of [gedaagden] open stonden voor een gesprek met de buurt. Dit was het geval. Van dit gesprek is geen verslag gemaakt.
2.9.
Op 21 augustus 2020 heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden met alle betrokken omwonenden, [gedaagden] en [naam medewerker woningstichting] , waarbij tevens de wijkagent aanwezig was. De buren van nummer [huisnummer 1] zijn uit dit gesprek weggelopen. Van dit gesprek is geen verslag gemaakt.
2.10.
Sinds het bemiddelingsgesprek zijn de overlastklachten toegenomen. Geklaagd wordt over agressief en provocerend gedrag van met name [gedaagde sub 1] , zijn oudste dochter en zijn oudste zoon, waaronder ongevraagd fotograferen, spugen en kwetsende (seksueel getinte) opmerkingen. Verder wordt geklaagd over stankoverlast, door de hout-barbecue, geluidsoverlast, ook in de nachtelijke uren, door geklop, geschreeuw en muziek, vernielingen en mishandeling.
2.11.
Op 27 september 2020 meldt de bewoner van nummer [huisnummer 2] aan de Woningstichting dat er een incident is met vuurwerk dat naar de woning van [gedaagden] wordt gegooid. Een en ander houdt verband met een facebook-hetze, aangestookt door de buren op nummer [huisnummer 1] , tegen [gedaagden] door een voorval op het schoolplein van (een van) zijn kinderen.
2.12.
[gedaagden] zijn door de Woningstichting op 25 september 2020 aangeschreven over de overlastmeldingen en de mogelijke gevolgen daarvan, omdat het (woon)gedrag wordt aangemerkt als niet nakomen van de verplichtingen uit de huurovereenkomst en de algemene huurvoorwaarden. Tevens is voorgelegd om eigener beweging de huurovereenkomst op te zeggen. [gedaagden] zijn hier op niet ingegaan.
2.13.
De Woningstichting heeft (nog) geen procedure aanhangig gemaakt om de huurovereenkomst met [gedaagde sub 1] te beëindigen.
2.14.
De Woningstichting heeft [gedaagden] geen andere woning aangeboden, omdat een geschikte gezinswoning op dit moment niet voorhanden is in het eigen woningbestand.
2.15.
Sinds begin oktober gaan de kinderen van [gedaagden] niet meer naar school. Ze worden thuisgehouden uit angst voor incidenten. Gezinsbegeleiding door Pureza is daardoor aan de orde.

3.Het geschil

3.1.
De Woningstichting vordert – kort gezegd – bij vonnis zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad dat de voorzieningenrechter
  • [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeelt om de woning staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , binnen 48 uur, althans binnen zeven dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, met al het hunne en de hunnen te ontruimen en ontruimd te houden en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking aan de Woningstichting te stellen, met machtiging van de Woningstichting om, wanneer de voornoemde woning niet tijdig wordt ontruimd, de ontruiming zelf en voor rekening van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te bewerkstelligen door middel van een deurwaarder desnoods met behulp van de sterke arm van politie en justitie,
  • [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Woningstichting te betalen een vergoeding gelijk aan de maandelijkse huurprijs ad € 558,00 op grond van artikel 7:225 BW, gerekend vanaf 1 oktober 2020 tot aan de dag van ontruiming, vermeerderen met de wettelijke rente.
  • [gedaagde sub 1] hoofdelijk te veroordelen in de (na)kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
De Woningstichting legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagden] overlast veroorzaken, die niet getolereerd hoeft te worden door de Woningstichting, gelet op de verplichtingen die op grond van de huurovereenkomst, de Algemene huurvoorwaarden en de wet op [gedaagde sub 1] rusten en gezien haar verplichtingen jegens haar andere huurders.
De Woningstichting stelt spoedeisend belang bij en recht op de gevraagde maateregel te hebben.
3.3.
[gedaagden] voeren gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
De spoedeisendheid vloeit voort uit de aard van de zaak.
Is er sprake van overlast?
4.2.
[gedaagden] wonen in een woonblok met huurwoningen. Zij hebben aan weerszijden meerdere buren. De woningen grenzen aan de voorzijde niet direct aan de straat, maar aan een plantsoen.
4.3.
Een hoofdregel van het burenrecht is kort gezegd dat geluiden en geuren niet mogen leiden tot onrechtmatige hinder. Wanneer een situatie waarin hinder wordt ervaren onrechtmatig is (overlast), is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Uitgangspunt is dat buren enige woon- en gebruiksgeluiden over een weer hebben te dulden. Dat is anders wanneer het de uren bestemd voor de nachtrust betreft. In de rechtspraak wordt daaronder gewoonlijk verstaan de periode tussen 22.00 uur ’s-avonds en 07.00 uur
’s ochtends. Niet ondenkbaar is voorts en evenzeer onvermijdelijk is het dat buren – zeker als er wordt gebarbecued in de tuin of op een balkon – etensgeuren en rook zullen waarnemen. Ook daarvoor geldt dat buren jegens elkaar enige hinder hebben te dulden.
4.4.
Een hoofdregel van het huurrecht is dat de verhuurder de huurder rustig woongenot moet verschaffen en dat de huurder zich als een goed huurder (vooruitziend en zorgvuldig) gedraagt. Het verschaffen van rustig woongenot houdt in dat de verhuurder ook gehouden is om huurders te beschermen tegen overlast van andere huurders met wie hij een contract heeft. Het hangt af van de omstandigheden van het geval of sprake is van overlast en of, als gevolg daarvan, sprake is van derving van woongenot, die niet geduld hoeft te worden door andere huurders en dus actie is vereist door de verhuurder richting de veroorzaker van de overlast.
4.5.
De Woningstichting stelt dat zij al langere tijd meldingen ontvangt van buren van [gedaagden] , onder meer over verkeerd aanbieden van vuilnis, rookontwikkeling bij het barbecueën, luid praten en opdringerig gedrag. De Woningstichting stelt dat zij met ingang van april 2020 deze klachten is gaan vastleggen. De Woningstichting stelt dat de klachten van omwonenden na het buurtbemiddelingsgesprek op 21 augustus 2020 in ernst en aantal zijn toegenomen.
4.6.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de Woningstichting deze meldingen en klachten niet onderbouwt met een overzicht daarvan vanaf april 2020. E-mails, klachtenformulieren of telefoonnotities of anderszins documentatie ter onderbouwing ontbreken.
4.7.
De Woningstichting brengt wel verklaringen in geding van eind september 2020. Het betreft verklaringen die zijn opgesteld na het moment waarvan de Woningstichting stelt dat de situatie wat betreft overlast en spanningen tussen buren in de buurt is verhevigd.
Het gaat om verklaringen van de huurder op nummer [huisnummer 2] , van 21 september 2020 (productie 4), de huurder op nummer [huisnummer 3] , van 23 september 2020 (productie 5), de huurder op nummer [huisnummer 4] , ongedateerd (productie 6), de huurder op nummer [huisnummer 5] , van 23 september 2020 (productie 10) en een e-mail van de huurder op nummer [huisnummer 2] , van 27 september 2020, die later, blijkens de dagvaarding randnummer 17, nog is genuanceerd (productie 12).
4.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze verklaringen inzicht geven en aannemelijk maken dat het al geruime periode klaarblijkelijk botst tussen de buurtbewoners en [gedaagden] De voorzieningenrechter stelt echter vast dat geen enkele omwonende zeer specifiek is wanneer de overlast is of wordt ervaren. Wel beschrijven zij specifiek de aard van de gedragingen waar ze last van hebben.
Door [gedaagde sub 1] zijn de klachten inzake het vuilnis, de hout-barbecue, het lawaai overdag en in voor de nachtrust bestemde uren, de onheuse bejegening en beschimpingen – ook door de oudste dochter – en opdringerig (mogelijk ook seksueel getint) gedrag – onder andere door de oudste zoon – niet, althans onvoldoende weersproken. Uit niets blijkt dat de verklaringen door deze buurtbewoners uit de duim zijn gezogen. Onweersproken is dat de politie in ieder geval [gedaagde sub 1] heeft aangesproken op zijn wellicht vriendelijke bedoeld, maar kennelijk opdringerig gedrag.
4.9.
Dat de spanningen in de buurt oplopen is niet weersproken. Verschillende buren melden een escalatie van gebeurtenissen en spanningen rondom het gezin in augustus en september. Wel is betwist dat alleen gedragingen van [gedaagden] debet zijn aan de oplopende spanningen.
Illustratief acht de voorzieningenrechter in dit opzicht de e-mail van 27 september 2020 van de huurder van nummer [huisnummer 2] (productie 12). Zij stelt weliswaar dat zij zeer bang is voor verdere escalatie, nadat er in de avond van 27 september 2020 in de tuin van [gedaagden] vuurwerk is geworpen en er kennelijk met een fles werd gegooid, maar dat deze escalatie niet per se van de kant van [gedaagde sub 1] zal komen, maar evenzo goed van de buren van nummer [huisnummer 1] of “van andere gekken die het gezin van nr. [adres] willen pakken”. Zij schrijft voorts dat zij hoopt dat de Woningstichting de zaak als zeer urgent ziet en “dat er zeer snel goede stappen gezet worden”.
4.10.
De voorzieningenrechter hecht er aan op te merken dat ter zitting door de Woningstichting nadrukkelijk is gesteld dat de escalatie vanaf augustus mede het gevolg is van gedragingen van haar huurder op nummer [huisnummer 1] , de directe buur van [gedaagden] , en dat ter zitting is opgemerkt dat de Woningstichting dat burenconflict buiten de beoordeling wenst te houden.
De Woningstichting heeft evenwel ook een verklaring van de buren van nummer [huisnummer 1] in geding gebracht (ongedateerd, productie 8) alsmede een zogenoemde overlastkalender die door deze buren is bijgehouden (productie 9). Deze productie 9 beslaat de periode vanaf
19 augustus 2020 tot 5 oktober 2020 en vermeldt zeer gedetailleerd op tijd en uur en vaak meermaals per dag allerlei gedragingen. Daarnaast is een usb-stick met video- en geluidsopnamen van deze buren in geding gebracht en een kopie van aangifte van mishandeling.
Gelet op de informatie van de Woningstichting dat de buren van nummer [huisnummer 1] “bepaald geen lieverdjes zijn” en ook jegens hen stappen worden overwogen én de bewering dat deze buren waarschijnlijk mede de aanstichters zijn van bedreigingen en gewelddadigheden richting [gedaagden] , als gevolg van een incident op de school van de kinderen, hetgeen ter kort gedingzitting door de medewerker van Pureza is bevestigd, zal de voorzieningenrechter die informatie buiten beschouwing laten, omdat niet uit te sluiten is dat de verklaring en het logboek gekleurd worden door dat burenconflict en de dreiging van mogelijke stappen jegens hen.
4.11.
Video- en geluidsopnamen van de zijde van de Woningstichting kunnen niet zonder meer in de beoordeling worden betrokken, niet alleen omdat deze afkomstig zijn van de bewoners van nummer [huisnummer 1] , maar ook overigens omdat onduidelijk is waar en wanneer deze opnamen zijn gemaakt. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan de voorzieningenrechter hieraan geen gewicht toekennen. De kort geding-procedure leent zich daarnaast uit de aard niet ook voor nadere bewijsvoering.
De video- en geluidsopnamen van de zijde van [gedaagde sub 1] zijn overigens evenmin voorzien van nadere duiding, zodat ook deze buiten beschouwing worden gelaten. Duidelijk is overigens wel dat er sprake is van het beschimpen en bedreigen van [gedaagden] door roepen en op de voordeur bonzen. Mogelijk hebben deze beelden betrekking op het conflict met de buren van [huisnummer 1] . Te zien op de beelden is overigens dat anderen (buurtbewoners?) ingrijpen.
4.12.
Door [gedaagde sub 1] is niet weersproken dat zij eind mei 2020 zijn aangesproken door de Woningstichting op het te vroeg aanbieden van vuilnis, het veelvuldig barbecueën op hout (in plaats van op kolen) en het lawaai. Niet weersproken is dat op 11 juni 2020 een waarschuwingsgesprek nodig was, waarin dezelfde onderwerpen aan de orde zijn gesteld.
4.13.
De vraag die in dit kort geding aan de orde is, luidt of met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geoordeeld moet worden dat een rechter in de bodemprocedure de overlast zal aanmerken als een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst door [gedaagde sub 1] die voldoende ernstig is dat in die bodemprocedure geoordeeld moet worden dat de huurovereenkomst op die grond ontbonden zal worden.
Als zo in dit kort geding geoordeeld wordt, is een maatregel, zoals gevorderd in kort geding, in beginsel op zijn plaats.
4.14.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat niet uitgesloten kan worden dat de bodemrechter tot ontbinding van de huurovereenkomst zal overgaan. Dat sprake is van overlast door [gedaagden] is voldoende aannemelijk gemaakt.
De vraag die voorts beantwoord moet worden is of de uitkomst van de bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst zonder de gevorderde ontruiming afgewacht kan worden. Centraal staat daarbij de vraag of de gevorderde maatregel van ontruiming, waarmee diep wordt ingegrepen op het huurrecht en het huisrecht van [gedaagden] , evenredig is aan de door de Woningstichting te beschermen andere belangen.
Belangenafweging
4.15.
Of ontruiming gelet op ieders belangen noodzakelijk en de minst ingrijpende oplossing is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en de belangen van beide partijen. Partijen voeren het volgende aan.
4.16.
De Woningstichting stelt dat [gedaagde sub 1] als huurder en [gedaagde sub 2] als medehuurder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de uit de huurovereenkomst, de Algemene voorwaarden en de wet voortvloeiende verplichtingen. Zij wijst uitdrukkelijk op artikel 6.6 van de Algemene huurvoorwaarden, waarin is bepaald dat de huurder ervoor zorg dient te dragen dat geen overlast of hinder wordt veroorzaakt door (onder meer) hemzelf of zijn huisgenoten. Ook wijst zij op artikel 7:213 BW dat de huurder verplicht zich als een goed huurder te gedragen. Daarnaast wijst de Woningstichting op het feit dat zij de overige huurders aan de [straat] het hen toekomende huurgenot dient te verschaffen en dat zij dus rekening dient te houden met de belagen van de andere huurders. Zij stelt in dat verband dat zij driemaal een gesprek heeft gevoerd met [gedaagde sub 1] , waarvan eenmaal samen met de andere buurtbewoners. De Woningstichting verwijst ter onderbouwing van de ernst van de situatie naar de brieven van bewoners van eind september 2020 en naar een brief van 25 september 2020 van mevrouw [naam consulent] , consulent Jeugd Expertise team Gemeente Heerlen.
De Woningstichting stelt tot slot dat de situatie zo ernstig en onomkeerbaar is dat ontruiming gerechtvaardigd is. Van de Woningstichting en de bewoners mag niet worden verlangd dat zij de uitkomst van de ontbindingsprocedure moeten afwachten.
4.17.
[gedaagde sub 1] voert aan dat ontruiming disproportioneel is. Het voornaamste belang is dat er geen vervangende woonruimte op korte termijn is waarin het hele gezin terecht kan. Ter zitting is ter onderbouwing door de medewerker van Pureza naar voren gebracht, dat ontruiming tot gevolg heeft dat het gezin [gedaagden] wordt opgesplitst.
[gedaagde sub 2] zal terecht komen in de Xonar-vrouwenopvang samen met haar twee jongste kinderen, [gedaagde sub 1] zal kunnen worden opgevangen in een instelling in Midden-Limburg, de oudste zoon van 17 jaar, die een ontwikkelingsstoornis heeft, en de oudste dochter van 15 jaar, zullen apart moeten worden gehuisvest in een jeugdzorginstelling, omdat zij niet in de volwassenopvang of de vrouwenopvang mogen verblijven.
[gedaagde sub 1] stelt voorts dat vervangende woonruimte door de Woningstichting niet is aangeboden en dat de inspanningen via Housing van de Woningstichting ontoereikend zijn.
[gedaagde sub 1] stelt ook dat het niet terecht is dat de Woningstichting juist hen wil ontruimen, terwijl juist ook zij worden uitgedaagd en bedreigd door buurtgenoten. Er is onvoldoende gedaan om de onrust op te lossen. De Woningstichting en de instanties hebben het niet serieus opgepakt. De Woningstichting trekt volgens [gedaagde sub 1] gewoon de stekker eruit. De Woningstichting maakt zich schuldig aan discriminatie, omdat zij en niet de huurders op [huisnummer 1] worden aangepakt.
[gedaagden] stellen nog steeds bereid te zijn tot een oplossing te komen.
4.18.
De stelling dat de Woningstichting onvoldoende gedaan heeft in het kader van alternatieve huisvesting wordt door de Woningstichting betwist. Vast staat evenwel dat de Woningstichting geen bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst aanhangig heeft gemaakt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat zolang de huurovereenkomst bestaat er op de Woningstichting, als zij daadwerkelijk van mening is dat [gedaagden] niet gehandhaafd kan worden in de huidige woning en in de huidige buurt (vgl. de opmerkingen terzake in de brief van de Gemeente (productie 13)), de verplichting rust om [gedaagde sub 1] huurgenot te verschaffen. Dat er voldoende grond voor ontbinding van de huurovereenkomst is, omdat de huurder niet voldoet aan zijn verplichtingen, is immers niet voorgelegd aan de rechter en is wellicht aannemelijk te achten, maar staat dus geenszins nu al vast. De Woningstichting dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gelet ook op het voorshands oordeel in rov. 4.13, op zijn minst in overleg met [gedaagden] naar een reëel alternatief bij beëindiging van de huurrelatie uit te zien. Zij overweegt daartoe het volgende.
4.19.
Door de Woningstichting is ter zitting gesteld dat zij zelf geen woningen heeft voor een gezin met deze omvang en dat zij zich wel heeft gewend tot andere wooncorporaties, maar dat dit van recente datum is en er nog geen reactie is. De Woningstichting heeft ook ter zitting naar voren gebracht dat er overigens geen systeem is dat wooncorporaties elkaar helpen. De Woningstichting heeft ter zitting gesteld dat er wel contact is gelegd met Housing. Voorts heeft de Woningstichting niet betwist dat Housing geen aanvaardbaar alternatief kan bieden, omdat het gezin [gedaagden] zal worden opgeplitst.
4.20.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de Woningstichting haar zorgplicht als goed (sociaal) verhuurder jegens [gedaagde sub 1] niet nakomt. Zij heeft, gegeven de situatie dat zij zelf geen geschikte huurwoningen heeft, een reactie van andere wooncorporaties – positief noch negatief – niet afgewacht en zij biedt ook overigens – al dan niet in overleg – geen reëel alternatief, wetende dat het gezin zal worden opgesplitst. Alleen al om deze reden is de ontruiming naar het oordeel van de voorzieningenrechter onaanvaardbaar. Aan het belang van [gedaagden] dat het gezin niet gespreid wordt gehuisvest, moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter meer gewicht worden gehecht dan het belang dat de Woningstichting heeft om de overige huurders huurgenot te verschaffen dan wel de rust in de buurt te bewaren.
Zij hecht voor dat oordeel overigens niet alleen groot gewicht aan de belangen van het gezin als zodanig, maar zij laat ook het volgende een zwaarwegende rol spelen.
4.21.
De stelling van de Woningstichting dat zij al het mogelijke heeft gedaan om de overlast op te lossen, wordt door [gedaagde sub 1] betwist. De voorzieningenrechter stelt vast dat de Woningstichting wel inspanningen heeft verricht om het gesprek aan te gaan met [gedaagden] en om te bemiddelen tussen de buurtbewoners, maar doordat elke verslaglegging ontbreekt, is niet vast komen te staan dat sprake is van een onomkeerbare situatie.
Onduidelijk is gebleven welke afspraken zijn gemaakt met [gedaagden] om de overlast te verminderen. Onduidelijk is gebleven of de Woningstichting al het mogelijke heeft gedaan om zich ervan te verzekeren dat [gedaagden] begrijpen wat van hen verlangd wordt. Het inschakelen van een (kennelijk) met de familie bevriend persoon als tolk is daartoe onvoldoende. Onduidelijk is gebleven hoe en op welke wijze en welke hulpverleners zijn betrokken. De brief van de gemeentelijke consulent komt in dat opzicht uit de lucht vallen, omdat onduidelijk is of, en zo ja, wanneer en hoe de gemeente betrokken is bij de situatie.
In dat verband is door de Woningstichting ook gesteld dat een zinvol gesprek tussen buurtbewoners en [gedaagden] niet meer mogelijk is, maar de voorzieningenrechter leest in geen van de verklaringen van de andere huurders met zoveel woorden dat er geen uitweg meer is anders dan vertrek van [gedaagden]
Gesteld, maar niet gebleken is dat “de casus alle hulpverlening begint in te halen”, zoals wordt gesteld in de brief van de gemeente (productie 13). De Woningstichting heeft kortom niet afdoende aannemelijk gemaakt dat zij daadwerkelijk alles in het werk heeft gesteld, om de overlast die omwonenden ervaren van [gedaagden] in goede banen te leiden.
4.22.
De voor [gedaagde sub 1] gewichtige stelling dat de Woningstichting handelt met discriminatoire motieven, is niet onderbouwd. Voor zover [gedaagde sub 1] bedoelen dat zij een beroep doen op het gelijkheidsbeginsel en stellen dat ook ten aanzien van de buren op nummer [huisnummer 1] opgetreden moet worden, kan de voorzieningenrechter niet anders dan vast stellen dat de Woningstichting ter kort gedingzitting heeft aangegeven ook stappen richting de huurder van nummer [huisnummer 1] te zullen zetten. Met [gedaagde sub 1] constateert de voorzieningenrechter dat ook deze stelling overigens niet geconcretiseerd wordt door de Woningstichting, hetgeen voor [gedaagde sub 1] als onbevredigend kan overkomen. De voorzieningenrechter merkt echter op dat zij – uit de aard van de kort gedingprocedure – niet verder kan kijken dan het voorgelegde individuele geval en hetgeen ter onderbouwing wordt ingebracht. De huurder van nummer [huisnummer 1] is bovendien geen partij in dit geding.
4.23.
De voorzieningenrechter is aldus van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van [gedaagde sub 1] dient uit te vallen. De Woningstichting heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij zich voldoende heeft ingespannen om het gedrag van [gedaagden] bij te sturen en niet aannemelijk is geworden dat het aandeel van [gedaagde sub 1] in de escalatie doorslaggevend is en dat de situatie in de buurt onomkeerbaar is. De gevolgen van een ontruiming voor het gezin [gedaagde sub 1] zijn voorts van zodanig ingrijpende aard dat deze alleen al aan ontruiming in de weg staan.
4.24.
De gevorderde ontruiming wordt daarom afgewezen. Ook de overige vorderingen, die verder geen bespreking behoeven, worden afgewezen.
Proceskosten
4.25.
De Woningstichting zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de [gedaagde sub 1] . Deze worden tot op heden begroot op
€ 720,00 salaris gemachtigde (gewicht gemiddeld).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt de Woningstichting in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot op heden begroot op € 720,00,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad wat betreft de proceskostenveroordeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en in het openbaar uitgesproken.
type: EvB
coll: