ECLI:NL:RBLIM:2020:8458

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
8147492 \ CV EXPL 19-7453
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijslevering en verjaring in civiele procedure met betrekking tot ontvangst sommatiebrief

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Limburg, is de eisende partij, een besloten vennootschap, toegelaten te bewijzen dat en wanneer een sommatiebrief van 23 mei 2018 door de gedaagde partij is ontvangen. De zaak betreft de verjaring van vorderingen van de eisende partij, die dateren van 31 december 2013 en 7 februari 2014. De eisende partij heeft drie getuigen opgeroepen, die allen verklaren dat de procedure voor het verzenden van sommatiebrieven op hun kantoor zorgvuldig wordt nageleefd. Echter, er is geen bewijs geleverd dat de sommatiebrief daadwerkelijk door de gedaagde is ontvangen. De gedaagde heeft geen getuigen laten horen en heeft aangevoerd dat hij de brief nooit heeft ontvangen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de getuigenverklaringen van de eisende partij niet voldoende zijn om aan te nemen dat de sommatiebrief de gedaagde heeft bereikt. De rechter benadrukt dat het aan de eisende partij is om te bewijzen dat de brief op de juiste wijze is verzonden en dat deze tijdig is aangeboden. Aangezien er geen bewijs is geleverd dat de brief daadwerkelijk is verzonden of dat er een afhaalbewijs is achtergelaten, concludeert de rechter dat de eisende partij niet is geslaagd in de bewijslevering.

Hieruit volgt dat de vorderingen van de eisende partij zijn verjaard en dat deze worden afgewezen. De eisende partij wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die op een forfaitair bedrag van € 50,00 zijn begroot. Het vonnis is uitgesproken door mr. J.R. Sijmonsma op 28 oktober 2020.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8147492 \ CV EXPL 19-7453
Vervroegd uitgesproken vonnis van de kantonrechter van 28 oktober 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. S. de Block,
tegen
[gedaagde],
wonend [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 22 april 2020
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 17 juni 2020, waaruit blijkt dat twee getuigen zijn gehoord
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 8 juli 2020 waaruit blijkt dat een getuigen is gehoord
  • de brief van [gedaagde] van 14 augustus 2020
  • de conclusie na enquête van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. De rechter die de getuigen heeft gehoord heeft haar feitelijke rechterswerkzaamheden beëindigd in verband met vertrek uit de rechterlijk macht, zodat dit vonnis wordt gewezen door een andere rechter.

2.De beoordeling

2.1.
Bij vonnis van 22 april 2020 is [eiseres] toegelaten te bewijzen dat en wanneer de sommatiebrief van 23 mei 2018 door [gedaagde] is ontvangen.
2.2.
[eiseres] heeft drie getuigen laten horen en wel [getuige 1] (als accountant/controller werkzaam bij [eiseres] ), [getuige 2] (als juridisch secretaresse werkzaam bij [eiseres] ) en als partijgetuige [getuige 3] (advocaat en directeur van de vennootschap [eiseres] ). [gedaagde] heeft geen getuigen doen horen.
2.3.
[getuige 3] heeft – voor zover thans van belang – het volgende verklaard:
“De praktijk op ons kantoor is als volgt: op het moment dat een opdracht bij ons binnenkomt, vragen wij om de adresgegevens van de cliënt en ook waar hij de post wil ontvangen. (...) We hebben het door gedaagde opgegeven postadres altijd gevolgd. Ik heb het nog nagevraagd bij twee secretaresses uit die tijd die thans nog op kantoor werkzaam zijn. (...) De secretaresses bij wie ik heb nagevraagd, zeiden mij dus dat het postadres van gedaagde werd gevolgd en dat er nooit poststukken retour op kantoor zijn ontvangen. Zou dat wel zo zijn geweest, dan zouden deze poststukken in de dossiers van gedaagde zijn gevoegd. In totaal zijn er vijf of zes dossiers van gedaagde bij ons op kantoor en ik heb deze gisterenavond nog eens doorgeakkerd. Ik trof daarin geen retour gekomen poststukken aan. (...) Mijn conclusie is dat gedaagde deze sommatiebrief, naast alle andere brieven vanuit ons kantoor in de betreffende periode, moet hebben ontvangen. Ik ga op kantoor nakijken of ik schriftelijk of digitaal bewijs kan vinden waaruit volgt dat en wanneer de sommatiebrief van 23 mei 2018 is verzonden.”
2.4.
[getuige 1] heeft – voor zover thans van belang – het volgende verklaard:
“(...) Ik ben degene op kantoor die de sommatiebrieven verstuurd. U zegt mij dat het gaat om een sommatiebrief van 23 mei 2018 (…) Mr. de Block laat mij de bewuste brief zien. Ik zie dat dit de standaardbrief is die wij versturen naar mensen die na
(zoals ‘naar’ wordt gelezen) herhaalde herinnering niet betalen. Ik zie ook dat mijn handtekening eronder staat. De praktijk op kantoor is dat deze brieven aangetekend worden verzonden en dat staat ook bovenaan de brief vermeld. Als een dergelijke brief niet is aangekomen, komt deze op het secretariaat terug en komt deze brief vervolgens bij mij, zodat ik kan zien dat de betreffende brief niet is aangekomen. Normaal krijg ik geen bewijs van ontvangst. Als ik van PostNL de brief niet retour krijg, dan mag ik ervan uit gaan dat de brief is aangekomen. Ik verzorg op kantoor het financiële gedeelte van het werk. Dat betekent dat als er niet wordt betaald, er om de twee weken herinneringen worden gestuurd aan de betreffende klant. Dat gebeurt 5 keer. Als er dan nog niet is betaald, wordt een sommatiebrief verzonden. Na de sommatiebrief wachten we een tijdje of er een reactie op komt en daarna ga ik in overleg met de betreffende advocaat hoe we dan verder gaan. (...)”
2.5.
[getuige 2] heeft – voor zover thans van belang – als volgt verklaard:
“(...) U vraagt mij naar de sommatiebrief van 23 mei 2018. Ik heb niets van doen gehad met het verzenden van deze brief. Bij ons is de praktijk zo dat wij sommatiebrieven versturen naar het ons bekende adres. We gaan er dan van uit dat de betreffende brief de dag erna daar aankomt. Als we dan de brief niet retour ontvangen, dan nemen we aan dat de brief door de geadresseerde ook daadwerkelijk is ontvangen. In die tijd, ik spreek over 2018, kregen we nooit een bewijs terug van PostNL dat de brief was ontvangen. Evenmin kregen we een code waaruit de ontvangst zou blijken.”
2.6.
Bij brief van 14 augustus 2020 heeft [gedaagde] – kort gezegd – herhaald dat zijn ouders, met wie hij jaren geen contact heeft gehad, vorig jaar een brief van [eiseres] retour hebben gestuurd en dat zij daarop hadden vermeld dat hij daar niet meer verbleef. Ongeveer een maand later stond een deurwaarder op het adres waar hij nu al ongeveer zeven jaar woont. Advocaat [naam advocaat] van [eiseres] heeft hem destijds geholpen en zij had moeten getuigen en niet het kantoorpersoneel, aldus [gedaagde] .
2.7.
Bij conclusie na getuigenverhoor heeft [eiseres] – kort gezegd – aangevoerd dat de drie getuigen consistent hebben verklaard over hoe de incassoprocedure bij [eiseres] in zijn algemeenheid is ingericht. Volgens [eiseres] mag ervan worden uitgegaan dat wanneer een sommatiebrief niet retour wordt ontvangen, deze door cliënt is ontvangen.
2.8.
Alvorens wordt overgegaan tot waardering van de getuigenverklaringen wordt vooropgesteld dat in een geval als het onderhavige het krachtens art. 3:37 lid 3 BW geldende uitgangspunt is dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, zoals in dit geval een aangetekende sommatiebrief, om haar werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt. Daarbij geldt dat indien het niet-bereiken het gevolg is van omstandigheden die de geadresseerde betreffen en die rechtvaardigen dat die het nadeel draagt, de verklaring ook haar werking heeft. Van zo’n situatie is onder meer sprake indien de geadresseerde een bericht van PostNL ontvangt dat er een aangetekende brief voor hem klaarligt maar vervolgens nalaat die brief (tijdig) op te halen bij een PostNL-locatie. Geen der getuigen heeft aldus verklaard noch is anderszins hiervan in de onderhavige zaak gebleken.
2.9.
Met betrekking tot aangetekende brieven geldt naar vaste jurisprudentie dat het bij (voldoende) betwisting aan de afzender (i.c. [eiseres] ) is om te bewijzen dat zij de brief aangetekend en naar het juiste adres heeft verzonden en om aannemelijk te maken dat de brief (tijdig) aan de geadresseerde is aangeboden op de wijze die daartoe ter plaatse van bestemming is voorgeschreven (bijvoorbeeld doordat een afhaalbericht als hiervoor bedoeld in de brievenbus van de geadresseerde is achtergelaten). Geen der getuigen heeft aldus verklaard noch is anderszins hiervan in de onderhavige zaak gebleken.
2.9.1.
De drie (partij)getuigen verklaarden enkel over een gangbare en algemene werkwijze die op het kantoor van [eiseres] gehanteerd werd ingeval van niet (tijdig) betalende cliënten. Met het beschrijven van een algemene werkwijze, is echter niet aangetoond dat de beweerdelijke sommatiebrief van 23 mei 2018 [gedaagde]
daadwerkelijkheeft bereikt.
2.9.2.
Ook de enkele stelling dat er geen retourstuk via PostNL bij [eiseres] is gekomen, is onvoldoende om aan te (mogen en kunnen) nemen dat de brief om die reden [gedaagde] bereikt moet hebben.
2.9.3.
De kantonrechter stelt verder vast dat het adres op de brief van 23 mei 2018 hetzelfde adres is als op de brief van 30 september 2019 én hetzelfde adres is als waar het exploot van dagvaarding is betekend. In zoverre volgt de kantonrechter [eiseres] dan ook niet in haar stelling dat de sommatiebrief van 23 mei 2018 naar het adres van de ouders van [gedaagde] is gestuurd.
2.9.4.
Het is niet onmogelijk dat, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, bij het versturen van twee afzonderlijke brieven naar hetzelfde adres, één brief wel en één brief niet wordt ontvangen. In de aldus luidende verklaring van [gedaagde] wordt, anders dan [eiseres] (bloot) heeft aangevoerd, geen tegenstrijdigheid gezien.
2.9.5.
Dat een brief wordt gestuurd naar een adres dat door een cliënt bij [eiseres] is opgegeven, geeft evenmin een aanknopingspunt voor de conclusie dat [eiseres] er om die reden vanuit mag gaan dat die brief dan daadwerkelijk door [gedaagde] op dat adres is ontvangen.
2.9.6.
Ten slotte heeft [eiseres] nagelaten aanvullende (administratieve) stukken (uit het systeem van) PostNL in het geding te brengen waaruit zou kunnen blijken dat de brief van 23 mei 2018 daadwekelijk aangetekend naar het adres [adres] te [woonplaats] is verzonden, hetgeen wel van [eiseres] kan en mag worden verwacht, omdat het anders zinloos is brieven per aangetekende post te versturen. De enkele stelling dat [eiseres] niets retour heeft ontvangen en dat zij daarom ervan uit mocht gaan dat [gedaagde] de brief had ontvangen, levert geen bewijs op voor de (aangetekende) ontvangst van de brief door [gedaagde] , zulks te meer nu [eiseres] evenmin heeft bewezen dat er een afhaalbewijs is achtergelaten en dat het aan [gedaagde] te wijten is dat hij de brief niet heeft opgehaald.
2.10.
Uit het voorgaande volgt dat [eiseres] niet is geslaagd in de bewijslevering. Hieruit volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat [gedaagde] de aangetekende sommatiebrief van 23 mei 2018 nimmer heeft ontvangen en dat die brief dan ook niet de verjaring van de vorderingen van [eiseres] van 31 december 2013 en 7 februari 2014 heeft gestuit. Daarmee is komen vast te staan dat de vorderingen van [eiseres] op [gedaagde] inmiddels zijn verjaard. De vorderingen van [eiseres] zullen dan ook worden afgewezen.
2.11.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden, gelet op art. 238 Rv, begroot op een forfaitair bedrag van € 50,00.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure aan de zijde van [gedaagde] gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 50,00,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2020.
type: JC