Uitspraak
[naam 3], te [woonplaats] (gemachtigde: mr. L.H.G. Pelzer),
[naam 4]en
[naam 4], te [woonplaats] .
8.De erfafscheiding
9.De berging
.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in een handhavingskwestie. Verzoeker, eigenaar van een woonperceel in Simpelveld, had een erfafscheiding en een berging gebouwd, waarvoor hij geen vergunning had verkregen. Derde-partijen, buren van verzoeker, hadden de gemeente verzocht om handhavend op te treden. De gemeente legde verzoeker een last onder dwangsom op om de bouwwerken te verwijderen, met een dwangsom van € 500 per week, tot een maximum van € 3.000. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter overwoog dat er twijfel bestond over de hoogte van de erfafscheiding, die maximaal 2 meter mocht zijn. De voorzieningenrechter oordeelde dat de metingen van de gemeente mogelijk niet correct waren en dat de overschrijding van de toegestane hoogte betrekkelijk gering was. Daarnaast werd vastgesteld dat de uitleg van het bestemmingsplan met betrekking tot de berging mogelijk verkeerd was. De voorzieningenrechter concludeerde dat er een gerede kans bestond dat verzoeker alsnog een vergunning zou kunnen krijgen voor de berging, mits hij een nieuwe aanvraag indiende en een deel van de bestaande bebouwing verwijderde.
Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, wat betekende dat de begunstigingstermijnen voor het verwijderen van de bouwwerken werden verlengd. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.