4.2De rechtbank stelt voorop dat eiseres, gelet op haar statutaire doelstellingen, waaronder het beschermen van monumenten in de breedste zin van het woord, hieronder begrepen het voeren van procedures als deze, is aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 3, eerste lid, van de monumentenverordening. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een spoedeisend geval als bedoeld in het tweede lid van dit artikel. Verweerder moest daarom advies vragen aan de monumentencommissie. Verweerder heeft dat op
22 april 2020 ook gedaan. Gebleken is dat de benoeming van de commissieleden is verlopen en de herbenoeming pas plaatsvindt op 20 of 27 oktober 2020. Met het gevraagde advies is dus nog geen aanvang gemaakt, terwijl de maximale termijn van twintig weken waarin verweerder ingevolge artikel 4, tweede lid, van de monumentenverordening na adviesaanvraag dient te beslissing inmiddels is verstreken. Verder is gebleken dat verweerder verzoekt om een beslistermijn gelijk aan de termijn in artikel 4, tweede lid, van de monumentenverordening en dat eiseres zich kan vinden in een maximale termijn van acht weken om de monumentencommissie in de gelegenheid te stellen om te adviseren en een maximale termijn van twaalf weken om verweerder vervolgens de gelegenheid te geven op het verzoek te beslissen en dus in de maximale termijn van twintig weken die verweerder op grond van artikel vier, tweede lid, van de monumentenverordening na adviesaanvraag heeft. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder binnen twintig weken een besluit op het verzoek bekend dient te maken. Deze termijn van twintig weken gaat in op 28 oktober 2020, de datum waarop de benoeming van alle commissieleden heeft plaatsgehad, en eindigt op
16 maart 2021. De rechtbank zal aan de uitspraak een nadere dwangsom verbinden voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft de uitspraak na te leven van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank ziet in de door verweerder aangehaalde omstandigheid, dat advies is gevraagd aan de monumentencommissie en het besluitvormingsproces daarmee in gang is gezet, geen reden een lagere dwangsom aan de uitspraak te verbinden, reeds omdat verweerder met deze uitspraak nog eens de maximale beslistermijn krijgt die hij ingevolge artikel 4, tweede lid, van de monumentenverordening na adviesaanvraag heeft.
5. Omdat het beroep gegrond is zal de rechtbank bepalen dat verweerder het griffierecht vergoedt dat eiseres voor de behandeling van het beroep heeft moeten betalen.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- bepaalt dat verweerder uiterlijk op 16 maart 2021 een besluit op het verzoek van eiseres bekend maakt;
- verbindt aan deze uitspraak een nadere dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,- voor elk dag dat verweerder in gebreke blijft de uitspraak na te leven;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht
Deze beslissing is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.W.C.M. Frings, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2020.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:30 oktober 2020