ECLI:NL:RBLIM:2020:8355

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
8542788 CV EXPL 20-2383
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake betalingsachterstand zorgverzekering en bewindvoering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en de bewindvoerder van een onderbewindgestelde. De eisende partij, VGZ, vorderde betaling van een bedrag van € 500,00 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente, wegens een betalingsachterstand in de zorgverzekeringsovereenkomst. De bewindvoerder erkende de vordering, maar voerde aan dat er een betalingsregeling was getroffen en dat er andere vorderingen waren die eerst moesten worden afgelost. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van VGZ toewijsbaar was, aangezien de bewindvoerder de vordering niet had betwist. De kantonrechter veroordeelde de bewindvoerder tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten. De kosten aan de zijde van VGZ werden begroot op € 373,09. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8542788 CV EXPL 20-2383
Vonnis van de kantonrechter van 28 oktober 2020
in de zaak van
de naamloze vennootschap
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd en kantoorhoudend te Arnhem,
eisende partij,
gemachtigde Inkassier, Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen
[gedaagde] ,h.o.d.n.
[handelsnaam], in hoedanigheid van bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van
[naam onderbewindgestelde],
zaak doende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna ‘VGZ’, ‘de bewindvoerder q.q.’ resp. ‘ [naam onderbewindgestelde] ’ worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 april 2020
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek tevens akte houdende (voorwaardelijke) vermindering van eis
- de conclusie van dupliek
- de akte uitlating van VGZ naar aanleiding van de bij dupliek door de bewindvoerder q.q. overgelegde producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen VGZ en [naam onderbewindgestelde] bestaat een overeenkomst met betrekking tot een zorgverzekering.
2.2.
Op enig moment is aan de zijde van [naam onderbewindgestelde] een achterstand ontstaan in haar betalingsverplichtingen jegens VGZ.
2.3.
Per 1 mei 2020 zijn de goederen van [naam onderbewindgestelde] onder bewind gesteld van de bewindvoerder q.q.

3.Het geschil

3.1.
VGZ stelt dat [naam onderbewindgestelde] is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen VGZ en [naam onderbewindgestelde] tot stand gekomen zorgverzekeringsovereenkomst. Uit hoofde van die overeenkomst is de bewindvoerder q.q. een bedrag van € 5.981,30 (waarvan € 4.934,67 aan hoofdsom, € 399,40 aan rente tot 8 april 2020 en € 647,23 aan buitengerechtelijke kosten) verschuldigd geworden. Vóór datum dagvaarding heeft VGZ een bedrag van € 1.077,96 ontvangen waardoor haar vordering thans uit een bedrag van in totaal € 4.903,34 bestaat. Om haar moverende redenen beperkt VGZ haar vordering tot € 500,00 aan hoofdsom waarbij zij haar rechten met betrekking tot het nog resterende deel van de vordering ad € 4.403,34 reserveert.
3.2.
Op bovenstaande grond vordert VGZ om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de bewindvoerder q.q. te veroordelen om aan haar, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 500,00 aan hoofdsom vermeerderd met de wettelijke rente ingevolge artikel 6:119 BW over voornoemd bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening met veroordeling van de bewindvoerder q.q. in de proceskosten, nakosten en de daarover verschuldigde B.T.W.
3.3.
De bewindvoerder q.q. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hieronder, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[naam onderbewindgestelde] is gedagvaard bij exploot van 29 april 2020 voor de zitting van 3 juni 2020. Nadat de dagvaarding is uitgebracht, zijn blijkens het curatele- en bewindregister met ingang van 1 mei 2020 de goederen die (zullen) toebehoren aan [naam onderbewindgestelde] onder bewind gesteld van de bewindvoerder q.q. In haar schriftelijke antwoord van 8 mei 2020, genomen op de rol van 3 juni 2020, heeft de bewindvoerder q.q. vermeld dat [naam onderbewindgestelde] bij haar kantoor onder bewind is gesteld. De kantonrechter houdt het er gelet op het voorgaande voor, nu de conclusie van antwoord is genomen tijdens het bewind, dat de bewindvoerder als formele procespartij is verschenen.
4.2.
De bewindvoerder q.q. erkent de vordering van VGZ. Zij voert aan dat ter zake van de vorderingen die bij de gemachtigde van VGZ liggen een betalingsregeling van € 20,00 euro per maand is overeengekomen, maar dat zij eerst een andere vordering die bij VGZ zelf openstaat, moet aflossen. Inmiddels heeft zij tweemaal een bedrag van € 20,00 betaald. Voorts is [naam onderbewindgestelde] bij Kredietbank Limburg aangemeld voor een minnelijke schuldenregeling.
4.3.
VGZ heeft, voor het geval de kantonrechter de buitengerechtelijke incassokosten meeneemt in de beoordeling van de vordering, haar vordering met € 17,29 aan buitengerechtelijke kosten verminderd. De door de bewindvoerder q.q. verrichte betalingen (2 x € 20,00) heeft VGZ aan het bij haar openstaande saldo toegerekend zodat de onderhavige vordering, die bij haar gemachtigde loopt, niet gewijzigd is.
4.4.
Nu de bewindvoerder q.q. de vordering niet heeft betwist en VGZ de door de bewindvoerder q.q. verrichte betalingen niet aan de onderhavige vordering heeft toegerekend, oordeelt de kantonrechter dat het door VGZ gevorderde bedrag van € 500,00 kan worden toegewezen. De daarover gevorderde wettelijke rente vanaf datum dagvaarding is eveneens toewijsbaar.
4.5.
Ter zake van de (voorwaardelijke) eisvermindering van VGZ merkt de kantonrechter op dat - gelet op de beperking van de vordering tot € 500,00 aan hoofdsom en mede gelet op de hoogte van de onder 3.1. vermelde bedragen - zij geen inhoudelijk oordeel hoeft te geven over de wettelijke rente berekend tot 8 april 2020 en de buitengerechtelijke incassokosten.
4.6.
De bewindvoerder q.q. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van VGZ worden begroot op:
- dagvaarding € 105,09
- griffierecht € 124,00
- salaris gemachtigde
€ 144,00(2 x tarief € 72,00)
totaal € 373,09
De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt de bewindvoerder q.q. om aan VGZ, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen € 500,00 aan hoofdsom vermeerderd met de wettelijke rente ingevolge artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 29 april 2020 tot de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt de bewindvoerder q.q. in de kosten van de procedure, aan de zijde van VGZ gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 373,09,
5.3.
veroordeelt de bewindvoerder q.q. onder de voorwaarde dat deze niet binnen twee weken na aanschrijving door VGZ volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 36,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, dit bedrag te vermeerderen met de hierover verschuldigd zijnde btw,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken.
NZ